34 454 Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 2 juni 2016

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

ALGEMEEN

1

 

1.

Aanleiding

2

 

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

 

3.

Consultatie

9

       

II.

ARTIKGELSGEWIJS

9

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel houdende de wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders, dat de motie Van der Linde (34 300 XVIII, nr. 9) uitvoert.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse, maar ook met zorgen kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel waarmee de voorrangpositie van vergunninghouders bij woningtoewijzing wordt geschrapt. Deze leden stellen vast dat het voorliggende wetsvoorstel de wettelijk verankerde voorrangspositie van vergunninghouders opheft, maar dat gemeenten de mogelijkheid behouden om binnen de verordening een urgentieregeling op te nemen voor deze groep. Daarmee kan naar gelang de lokale situatie gekeken worden naar een goede balans tussen de opgaaf om urgente en regulier woningzoekenden van huisvesting te voorzien, alsmede de huisvesting te regelen van vergunninghouders na het verkrijgen van hun status.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel doet niet wat de titel beweert, namelijk het huisvesten van ex-vluchtelingen met een verblijfsvergunning (vergunninghouders). De leden van de SP-fractie merken op dat de regering hiermee zand strooit in de ogen van reguliere woningzoekenden, omdat het schrappen van de voorrang geen oplossing is voor de wachtlijsten. De regering doet met het voorliggende wetsvoorstel woningzoekenden en huurders, die op een wachtlijst staan, alsmede vergunninghouders tekort. De leden van de SP-fractie menen dat beide groepen recht hebben op betaalbare woningen en vragen daarom de regering het voorliggende wetsvoorstel in te trekken en te komen met constructieve alternatieven die wel een oplossing bieden aan de woningnood in verschillende plaatsen in ons land.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben evenwel nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat de voorrangscategorie voor asielzoekers uit de Huisvestingswet 2014 schrapt. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met onbegrip kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat gelijkheid wordt gecreëerd tussen vergunninghouders en reguliere woningzoekenden en dat gemeenten meer ruimte voor maatwerk wordt geboden bij het voldoen aan de taakstelling inzake vergunninghouders.

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat de huidige voorrangsregeling, zeker met het aantal vergunningshouders dat ervoor in aanmerking komt, het maatschappelijke draagvlak voor de opvang van vluchtelingen ondermijnt. Het is niet langer uit te leggen dat een vergunninghouder zonder economische of maatschappelijke binding voorrang krijgt bij een sociale huurwoning, terwijl anderen daar jaren op moeten wachten.

De leden van de SP-fractie constateren dat volgens de regering de toename van asielzoekers de aanleiding is om de voorrang op de wachtlijst voor een huurwoning te schrappen. Het is echter niet de eerste keer in de geschiedenis dat grotere groepen vluchtelingen in ons land opvang en huisvesting nodig hebben. Ook in bijvoorbeeld de jaren negentig is dit in grote aantallen gebeurd. De leden van de SP-fractie vragen daarom hoe de vergunninghouders van toen werden gehuisvest, welke maatregelen en wetswijzigingen toen zijn genomen en welke lessen hieruit zijn geleerd.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het onmogelijk een verrassing kan zijn voor de regering dat gezien de oorlog in Syrië, die mede wordt gesteund door de Nederlandse overheid, groepen mensen noodgedwongen huis en haard verlaten om een veilig heenkomen te zoeken. Het kan dan ook geen verrassing zijn dat meer vergunninghouders een huurwoning nodig hebben. De leden van de SP-fractie vragen dan ook hoe de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Veiligheid en Justitie hierop hebben geanticipeerd.

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de regering pas nu spreekt van langere zoektijden, omdat deze leden al jaren waarschuwen voor een nieuwe woningnood en pleiten voor de bouw van betaalbare huurwoningen voor iedereen die het nodig heeft. De leden van de SP-fractie vragen daarom waarom de regering het zo ver heeft laten komen. Waarom heeft de regering de extra belasting voor woningcorporaties, de verhuurderheffing, ingevoerd tijdens het einde van de financiële crisis waardoor de bouw van betaalbare woningen drastisch is gestagneerd, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen voorts waarom de regering de huidige woningnood op verschillende plaatsen in ons land niet aangrijpt voor maatregelen die de bouw bevorderen in plaats van te kiezen voor het schrappen van de voorrangstatus.

De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden achten het schrappen van de urgentiestatus voor vergunninghouders onverstandig, daar dit de huisvestingsmogelijkheden van vergunninghouders zal beperken en zodoende vergunninghouders de mogelijkheid ontneemt hun leven weer op orde te krijgen, en het integratieproces te beginnen. Zij hebben nog enkele vragen over het voorliggende wetsvoorstel die zij graag beantwoord zien.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel past in het kabinetsbeleid om vergunninghouders soberder te huisvesten. De discussie over de vormgeving daarvan hoort thuis bij de gemeentelijke politiek, zodat recht wordt gedaan aan de lokale omstandigheden. Een wettelijke voorrangsregeling, zoals die thans is verbonden aan een huisvestingsverordening, past hier niet bij.

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen. Hoe worden gemeenten geïnformeerd over deze wetswijziging, zodat zij zelf direct een afweging kunnen maken of zij vergunninghouders als voorrangscategorie willen schrappen in hun verordening? Wat verwacht de regering in de praktijk bij het voorrang geven van woningzoekenden met maatschappelijk of economische binding? Welke groepen worden hier exact onder geschaard?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat gemeenten een taakstelling blijven houden en daarmee een verantwoordelijkheid voor de huisvesting van vergunninghouders. Deze leden stellen vast dat gemeenten geacht worden vast te leggen hoe zij aan die taakstelling en verplichting tot huisvesting invulling geven, ook wanneer er geen urgentieregeling geldt voor deze groep. Daarbij stellen deze leden vast dat de regering in haar toelichting verwijst naar de noodzaak tot realisatie van extra woningaanbod om alle groepen goed en desnoods tijdelijk te kunnen huisvesten. De leden van de PvdA-fractie hebben hier eerder al een plan voor ingediend om snel 100.000 extra woningen te realiseren om in Nederland iedereen van huisvesting te voorzien, in tijden waarin het waarin het aanbod onder druk komt te staan.

Met de nodige zorgen stellen de leden nu vast dat de regering wel verwijst naar oplossingen van extra toevoegingen aan de woningvoorraad, maar dit niet uitwerkt, geen aantallen benoemt en hier ook geen duidelijke en meetbare afspraken over heeft gemaakt. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij de opgaaf van gemeenten voor zich ziet als er wel maatregelen worden genomen om de wettelijke urgentieaanwijzing aan te passen maar niet om de nog steeds noodzakelijke uitbreiding van het woningaanbod dichterbij te brengen. Deze leden zijn van mening dat deze maatregelen niet los van elkaar gezien kunnen worden en het niet koppelen hiervan baart deze leden dan ook zorgen. Om iedereen goed te huisvesten moet ook de woningvoorraad snel uitgebreid worden met goedkope woningen, zoals deze leden eerder al bepleitten. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar de reden dat deze uitbreiding wel te benoemen maar nog niet in concrete acties en afspraken om te zetten.

Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat er nu ook tempo moet worden gemaakt met een flinke uitbreiding van goedkope woningen, via o.a. ombouw van bestaande gebouwen, leegstaande bouw of via prefab-constructies. Wanneer mogen deze leden verwachten dat er concreet uitvoering wordt gegeven aan de motie De Vries over een taakstelling voor gemeenten tot het realiseren van tijdelijke woningen (Kamerstuk 34 300 XVIII, nr. 15)?

Hoe beziet de regering het dilemma en het maatschappelijk probleem wanneer vergunninghouders hun opvanglocatie niet kunnen verlaten omdat er onvoldoende woningen beschikbaar zijn, hetgeen ook weer de noodzaak voor uitbreiding van capaciteit van opvanglocaties met zich mee kan brengen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is de regering het met deze leden eens dat dit een onwenselijke situatie oplevert, die voortkomt uit gebrek aan zicht op concrete toevoeging aan de betaalbare woningvoorraad?

De leden van de SP-fractie vragen voor welk probleem het schrappen van de voorrangstatus een oplossing zou zijn. Gemeenten blijven namelijk verplicht om vergunninghouders te huisvesten. Het schrappen van de voorrang helpt niet bij het huisvesten van vergunninghouders, helpt niet bij het vergroten van de betaalbare voorraad sociale huurwoningen en helpt niet om reguliere woningzoekenden een betaalbare huurwoning te helpen vinden. De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting en vragen hoe de drie genoemde problemen dan wel worden opgelost.

De leden van de SP-fractie willen graag een prognose zien hoe de wacht- en zoektijden voor sociale huurwoningen zullen veranderen met het voorliggende wetsvoorstel. Is de regering bereid dit te onderzoeken, zo vragen de leden van de SP-fractie, en zo nee, waarom niet, aangezien dit essentieel is voor reguliere woningzoekenden waarvan de regering zegt ze te willen helpen.

De leden van de SP-fractie vragen wanneer het voorliggende wetsvoorstel in werking zou moeten treden en vragen hoeveel sociale huurwoningen er tussen nu en de inwerkingtreding bij zullen zijn gebouwd, waardoor de druk op de wachtlijsten zal worden verminderd.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie waarom de regering niet afwacht wat de eerste resultaten zullen zijn van hun gesloten asielakkoord eind 2015, waarin staat dat er meer tijdelijke woningen moeten komen. De leden van de SP-fractie vragen een uitgebreide stand van de zaken van de uitvoering van het asielakkoord en vragen hoe dit zich verhoudt tot het voorliggende wetsvoorstel. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een meer verdiepend overzicht dan de summiere brief die de regering op 27 mei aan de Kamer deed toekomen (Kamerstuk 19 637, nr. 2193). De leden van de SP-fractie willen graag weten in welke gemeenten welke woningen zijn gerealiseerd, hoeveel vergunninghouders sinds het asielakkoord zijn gehuisvest, door welke gemeenten subsidieaanvragen zijn gedaan, welke subsidieaanvragen zijn afgewezen en wat er is besproken en geconcludeerd aan de zogenaamde «regietafels» over de huisvesting van vergunninghouders.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of de taakstelling op 1 juli 2016, die alle gemeenten samen hebben, zal worden gehaald. Klopt het dat op 1 juli 2016 23.394 vergunninghouders moeten zijn gehuisvest (20.000 halfjaarlijkse taakstelling plus 4.493 achterstand minus 1.099 voorsprong per 1 juni 2016), en op welke wijze gaat deze taakstelling worden gehaald, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom er in maart minder gebruik is gemaakt van de subsidieregeling uit het asielakkoord om te komen tot meer tijdelijke woningen dan in februari. De uitstroom van 16.000 wachtende vergunninghouders lijkt niet op gang te komen. De leden van de SP-fractie vragen of de regering deze subsidieregeling een succes kan noemen en vragen waarom er zij voor een extra belemmering in de uitstroom van vergunninghouders kiest, namelijk het schrappen van de voorrangstatus, in plaats van een oplossing die gemeenten en alle woningzoekenden helpt.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie of de aansluiting tussen «het aanbod» van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en de beschikbare woning van een woningcorporatie al is verbeterd, waar meermaals om is gevraagd.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft vorige maand nog gevraagd om aanvullende afspraken omtrent het asielakkoord en de uitwerking ervan. Gemeenten ervaren problemen met het huisvesten van vergunninghouders ondanks het door de regering gesloten asielakkoord. De leden van de SP-fractie vragen om een inventarisatie van alle gesignaleerde knelpunten en daarbij concrete oplossingen. Graag zien deze leden ook oplossingen waar de regering niet voor heeft gekozen, voorzien van een argumentatie waarom die oplossingen worden afgewezen.

De leden van de SP-fractie vragen of mensen uit de daklozenopvang nog wel recht hebben op urgentie voor een huurwoning. Door het schrappen van de voorrangstatus maakt de regering vergunninghouders die wachten in de vluchtelingenopvang van het COA dakloos. De leden van de SP-fractie vragen welke rechten vergunninghouders kunnen ontlenen aan een daklozenstatus en vragen op welke manier die bijdraagt aan een menswaardige opvang van mensen in crisissituaties, zoals bijvoorbeeld ook geldt voor mensen in een blijf-van-mijn-lijfhuis.

De leden van de SP-fractie lezen dat wanneer gemeenten een huisvestingsverordening hebben zij ervoor kunnen kiezen om vergunninghouders toe te voegen aan de categorie urgent woningzoekenden. De leden van de SP-fractie vragen hoeveel gemeenten op dit moment een huisvestingsverordening hebben en hoe de regering ervoor gaat zorgen dat dit aantal gaat groeien. Daarnaast stellen deze leden de vraag hoe gemeenten proactief gewezen gaan worden op deze mogelijkheid.

De leden van de CDA-fractie waarderen het dat de regering stappen zet om verdringing van woningzoekenden door de verhoogde instroom van asielzoekers tegen te gaan. Het voorliggende wetsvoorstel is evenwel een onderdeel van de problematiek en derhalve ontoereikend. Welke aanvullende stappen wil de regering zetten om de problematiek van verdringing tegen te gaan, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie menen dat inspanningen om alternatieve huisvesting voor vergunninghouders te realiseren parallel zou moeten lopen aan de effectuering van dit wetsvoorstel. Graag vernemen deze leden de visie van de regering daarover.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe de regering denkt om te gaan met gemeenten die geen prioriteit aan de toewijzing van huurwoningen aan vergunninghouders wensen te geven en daardoor de taakstelling niet kunnen realiseren.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag op welke wijze de regering gemeenten ondersteunt bij het uitvoeren van deze huisvestingstaak. Daarbij wijzen deze leden erop dat de nu geldende subsidieregelingen amper effectief zijn.

De leden van de CDA-fractie menen enerzijds dat gemeenten hun huisvestingstaken moeten verrichten, maar dat van rijkswege daarbij ondersteuning gegeven moet worden. Deze leden zien graag een overzicht van dergelijke ondersteuningsmaatregelen met daarbij de door de regering verwachtte effecten.

De leden van de PVV-fractie vragen zich af wat de totale kosten zijn van het huisvesten van één vergunninghouder. Deze leden willen weten hoeveel geld alle actoren – het Rijk, provincies, gemeenten, woningcorporaties, onderwijsinstellingen, etc. – daarvoor uittrekken. De leden van de PVV-fractie zouden graag willen dat ook de kosten voor de inboedel, en het (ver)bouwen van appartementen of andere soorten woningen, meegenomen worden in het antwoord.

De leden van de PVV-fractie vragen zich verder af of het klopt dat gemeenten weer actief grondbeleid gaan voeren, en gronden aankopen met als doel om uiteindelijk vergunninghouders te huisvesten. Kan de regering dat beamen, en zo ja hoeveel gemeenten willen dit weer doen?

De leden van de PVV-fractie willen weten of de regering het voornemen van veel gemeenten om toch door te gaan met het voorrangsbeleid van huisvesting voor vergunninghouders afkeurt en of de regering deze praktijk aan gaat pakken.

De leden van de PVV-fractie zouden verder willen vernemen of de regering de cijfers erkent van het onderzoek van Binnenlands Bestuur van 19 mei 2016. Daarin wordt vermeld dat landelijk gezien 1 op de 3 beschikbare woningen momenteel naar vergunninghouders gaat en in sommige gemeenten zelfs de helft van alle beschikbare woningen naar vergunninghouders gaat.

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe het schrappen van de urgentiestatus de huisvestingsproblematiek bij vergunninghouders gaat oplossen. Voor hen is op dit moment, terwijl zij al een urgentiestatus hebben, al vaak niet tijdig een plek te vinden. Kan de regering dit uitleggen? Bovendien vragen zij zich af hoe de versoberde huisvestingsvoorzieningen dit probleem gaan oplossen. Zal deze tijdig genoeg beschikbaar zijn? Kan de regering hier cijfers over verstrekken? En hoe zal het feit, dat ook andere woningzoekenden van de versoberde huisvestingsvoorzieningen gebruik kunnen maken, de huisvesting van vergunninghouders beïnvloeden?

De leden van de D66-fractie merken op, dat het voorliggende wetsvoorstel in combinatie met de motie de Vries (34 300 XVIII, nr. 15) bezien moet worden, waarin wordt opgeroepen extra huisvesting te creëren voor de sociale doelgroep. De leden van de D66-fractie merken op, dat zij tot op heden geen cijfers gezien hebben waaruit blijkt dat extra huisvesting gecreëerd is. Wanneer verwacht de regering dat dit wel het geval zal zijn? Bij hoeveel woningen, acht de regering, dat zij aan de motie De Vries heeft voldaan?

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen, dat het voorliggende wetsvoorstel problemen van het Rijk neerlegt bij de gemeenten. Wat vindt de regering van de stelling, dat door het schrappen van de urgentiestatus, de problematiek van huisvesting van vergunninghouders, op het bord van de gemeenten terecht komt? Verwacht de regering dat het neerleggen van de politieke discussie bij de gemeenteraden, invloed heeft op de termijn waarbinnen vergunninghouders een woonvoorziening kunnen betrekken?

De leden van de D66-fractie lezen dat vergunninghouders in 2015 beslag legden op ca. 8% van de vrijkomende woningen, en dat dit zal toenemen naar 16% in 2016. Kan de regering deze percentages bevestigen? Verwacht de regering dat dit percentage in de toekomst zal verminderen, omdat de urgentiestatus voor vergunninghouders is geschrapt? Zo ja, hoe groot schat zij deze vermindering in?

De leden van de D66-fractie merken op, dat de versoberde huisvestingsvoorzieningen door zowel vergunninghouders als andere woningzoekenden gebruikt kunnen worden. Hoe zal de regering ervoor zorgen dat deze huisvestingsvoorzieningen voornamelijk voor de huisvesting van vergunninghouders worden gebruikt? Deze leden merken voorts op, dat het feit dat ook andere woningzoekenden van de versoberde huisvestingvoorzieningen gebruik kunnen maken, haaks staat op de regeringsvisie dat met het creëren van huisvestingsvoorzieningen voor vergunninghouders, regulier woningzoekenden zo min mogelijk effect ondervinden. Erkent de regering het spanningsveld tussen beide doelstellingen? Wat is de opvatting over dit spanningsveld?

De leden van de D66-fractie vragen zich af, wat het schrappen van de urgentiestatus en de vormgeving van (tijdelijke) sobere huisvestingsvoorzieningen op de spreiding van vergunninghouders zal zijn. De woningcorporaties geven aan, dat zij een daling in de spreiding verwachten, en dat het voorliggende wetsvoorstel segregatie in de hand werkt. Deelt de regering de mening van de woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vragen zich ook af wat er gebeurt nadat vergunninghouders een plaats hebben gekregen in (tijdelijke) alternatieve huisvestingsvoorzieningen. Zullen zij onderaan de reguliere lijst voor sociale huurwoningen worden geplaatst? Zo ja, hoe beziet de regering dan de doorstroming van vergunninghouders uit deze alternatieve huisvestingsvoorzieningen naar reguliere sociale huur? Verwacht de regering dat deze vloeiend op gang komt? En meent de regering dat er in de toekomst voldoende sociale huur beschikbaar zal zijn om ook de doorgestroomde vergunninghouders te huisvesten? Kan de regering dit staven met cijfers?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel is ingegeven door de wens om verdringing van reguliere woningzoekers door de verhoogde instroom te voorkomen. Tegelijkertijd merken deze leden op dat er ook andere mogelijkheden zijn om verdringing te voorkomen zoals het bouwen van extra (tijdelijke) woningen. Deze leden constateren tevens dat de regering nadrukkelijk wijst op de noodzaak van snelle doorstroming uit de asielzoekerscentra. Er zal dus sowieso op lokaal niveau actie moeten worden ondernomen om deze opgave te ondervangen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarom of de huidige regeling niet sterker bijdraagt aan een snelle doorstroming uit de asielzoekerscentra dan een vrijblijvende opdracht aan gemeenten. Is het niet zo dat juist de voorrangsregeling gemeenten stimuleert meer te gaan bouwen en om creatieve oplossingen te zoeken, bijvoorbeeld door de (tijdelijke) ombouw van kantoren tot woningen?

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke stok er nog achter de deur is na het doorvoeren van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de gemeenteraad met het voorstel wel moet uitleggen op welke wijze de gemeente voldoet aan de zorg voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders. Maar welke instrumenten heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst met deze nieuwe bepaling als de gemeenteraad van mening is dat zij voldoende heeft gedaan en de taakstelling niet kan vervullen?

Indien de regering van mening is dat de verantwoordingseis van het nieuwe artikel 12 lid 4 even sterk werkt als de huidige voorrangsregel, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat dan de noodzaak is om de voorrangsregel te schrappen. Indien de regering van mening is dat deze verantwoordingseis minder effectief is dan de huidige voorrangsregeling, vragen deze leden hoe de regering dan denkt dat gemeenten toch aan de taakstelling zullen voldoen als ze dat nu al nauwelijks lukt met de voorrangsregel.

Deze leden constateren dat met het schrappen van de voorrangsregel in sommige gemeenten vergunninghouders voornamelijk afhankelijk zullen worden van tijdelijke huisvesting. Klopt het dat deze groep recht heeft op een urgentieverklaring op het moment dat hun tijdelijke woning een andere functie krijgt? Hoe wil de regering voorkomen dat het probleem van stagnatie in de doorstroming van vergunninghouders naar reguliere woningen, wordt verplaatst naar de toekomst?

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre de groep vergunninghouders die wordt gehuisvest in tijdelijke huisvestingsvoorzieningen wordt voorgelicht over het belang van snel inschrijven voor permanente huisvesting, zodat inschrijfduur wordt opgebouwd.

In het nader rapport wordt gesteld dat in het voorliggende wetsvoorstel geen onderscheid wordt gemaakt tussen vergunninghouders en reguliere woningzoekenden. Hoe wil de regering voorkomen dat genoemde «sobere en alternatieve huisvestingsvoorzieningen» voornamelijk of zelfs uitsluitend voor de huisvesting van vergunninghouders worden gebruikt?

Tenslotte vragen deze leden een toelichting waarom de subsidieregeling voor het realiseren van huisvestingsvoorzieningen alleen geldt voor de huisvesting van (minimaal vier) vergunninghouders. Waarom is deze subsidie (gezien het feit dat «dergelijke voorzieningen ook kunnen worden gebruikt voor andere woningzoekenden») niet beschikbaar voor de huisvesting van reguliere woningzoekenden?

Het is de leden van de GroenLinks-fractie niet duidelijk welk doel de regering precies beoogt met het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering dit nader te motiveren, aangezien ook in de memorie van toelichting geen passage is opgenomen over de doelstelling van dit wetsvoorstel.

Met dit wetsvoorstel wordt, zoals de Raad van State terecht constateert, een onderscheid gemaakt tussen de huisvesting voor vergunninghouders en de huisvesting voor reguliere woningzoekenden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader in te gaan op de in hun ogen terechte kritiek van de Raad van State dat dit indruist tegen het gelijkheidsbeginsel.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om nadere informatie over de invulling van de alternatieve huisvesting voor vergunninghouders. Deze leden vragen de regering in een overzichtelijk schema uiteen te zetten welke vormen van huisvesting voor hen worden gecreëerd, wie daar verantwoordelijk voor is, hoe de financiering hiervoor tot stand zal komen en op welke termijn de huisvesting gerealiseerd zal worden.

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag ook een nadere toelichting van de regering op de verhouding van (het schrappen van) de urgentiestatus tot deze aparte huisvesting voor vergunninghouders. Indien de regering het standpunt meent te verdedigen dat met aparte huisvesting voor vergunninghouders geen inbreuk wordt gemaakt op het gelijkheidsbeginsel, zal de aanvullende huisvesting immers gelijkwaardig moeten zijn aan reguliere sociale huurwoningen en volgt daaruit logischerwijs dat deze huisvesting tevens beschikbaar kan worden voor overige woningzoekenden.

De regering geeft in de memorie van toelichting aan het ondanks het voorliggende wetsvoorstel wenselijk te vinden dat de taakstelling voor gemeenten voor het huisvesten van vergunninghouders blijft bestaan. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te reflecteren op de mate waarin dit wetsvoorstel bijdraagt aan de invulling van die taakstelling, en daarbij mee te nemen dat zowel de VNG als het Interprovinciaal Overleg (IPO) negatief hebben gereageerd op het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie zien vooralsnog niet in waarom het feit dat gemeenten die in algemene zin besluiten voorrangsbeleid te voeren, per definitie zou moeten betekenen dat zij ook beschrijven welk beleid zij voeren ten aanzien van vergunninghouders. Deze leden vragen waarom de regering de verplichting om beleid inzake vergunninghouders vast te leggen niet specifieke koppelt aan de beslissing van de gemeente om vergunninghouders een voorrangspositie toe te kennen. Deze ledenvragen om een nadere toelichting op de achtergronden van de gemaakte keuze.

3. Consultatie

De leden van de SP-fractie constateren dat belangrijke overheden en organisaties niet in kunnen stemmen met het voorgestelde wetsvoorstel. Met name gemeenten, die belast zijn met de uitvoering, zijn erop tegen. De leden van de SP-fractie vragen daarom waarom de regering vasthoudt aan deze wetswijziging en de wens van gemeenten, maar ook de terechte zorgen van provincies die belast zijn met het toezicht, negeert.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de bezwaren van het College voor de Rechten van de Mens omtrent het schrappen van de voorrangstatus alsmede de inburgering en integratie.

De leden van de D66-fractie lezen, dat Aedes, het IPO en de VNG en hun leden ongelukkig zijn met het voorliggende wetsvoorstel. De VNG meent dat het voorliggende wetsvoorstel geen recht doet aan de urgentie om vergunninghouders te huisvesten. Wat is de mening van de regering hierover?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de reacties op het voorliggende wetsvoorstel van geconsulteerde partijen onverdeeld negatief zijn. Deze leden vragen de regering of het klopt dat er geen enkele partij is die in de consultatie overwegend positief heeft gereageerd, en welke conclusies de regering hieraan verbindt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom zij het van meerwaarde acht de behandeling van dit wetsvoorstel door te zetten, nu alle betrokken partijen hebben aangegeven niet op het wetsvoorstel te zitten wachten.

II. ARTIKGELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering met het voorliggende wetsvoorstel het gebruik van de afwijkende en ongedefinieerde term huisvesting ten aanzien van vergunninghouders bestendigt. Deze leden wijzen ter toelichting op hetgeen zij hierover hebben opgemerkt in het verslag bij wetsvoorstel houdende de wijziging van de Woningwet in verband met het tijdelijk uitbreiden van het werkgebied van toegelaten instellingen met het oog op het huisvesten van vergunninghouders (Kamerstuk 34 403). Aansluitend bij de opzet van de Huisvestingswet zou de omslachtige frase «voldoen aan de zorg voor de voorziening in de huisvesting» volgens deze leden eenvoudig kunnen worden vervangen door «voorzien in woonruimte». Deze leden vragen waarom de regering afziet van deze eenheid in redactie.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Naar boven