34 452 Verzoek tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht

Nr. 1 BRIEF VAN DE LEDEN WILDERS, MARTIN BOSMA, BEERTEMA, FRITSMA EN DE GRAAF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 2016

Wij zijn van mening dat de Minister-President – de heer Rutte – in strijd handelt met de wet door geen uitvoering te geven aan artikel 11 van de Wet raadgevend referendum.

Artikel 11 van de Wet raadgevend referendum stelt dat indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, zo spoedig mogelijk een voorstel van wet ingediend dient te worden dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

De Minister-President heeft op 13 april j.l. in de Tweede Kamer aangegeven dat het nog maanden zal duren voor hij een besluit zal nemen, in elk geval tot na het Brits referendum op 23 juni a.s. (Handelingen II 2015/16, nr. 76, debat over de uitslag van het raadgevend referendum over het associatieverdrag tussen de Europese Unie en Oekraïne). Dit is in ieder geval niet «zo spoedig mogelijk» zoals staat omschreven in artikel 11 van de Wet raadgevend referendum.

Het opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan artikel 11 van de Wet raadgevend referendum is naar ons oordeel een ambtsmisdrijf, zoals staat omschreven in artikel 355 sub 4 Wetboek van Strafrecht.

Om die reden dienen wij op grond van artikel 7 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid een aanklacht in bij de Kamer tegen de Minister-President, de heer Rutte, en verzoeken wij u de Kamer in overweging te geven deze aanklacht te onderzoeken.

Hoogachtend,

Geert Wilders

Martin Bosma

Harm Beertema

Sietse Fritsma

Machiel de Graaf

Naar boven