34 436 Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen)

C BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 oktober 2016

Op 4 oktober jl. heb ik het voorlopig verslag van uw Kamer inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen) ontvangen. Op 12 oktober heb ik u de memorie van antwoord doen toekomen.

De inwerkingtreding van de wijziging van de Waterwet is het formele sluitstuk van de vernieuwing van het waterveiligheidsbeleid in Nederland. De deltabeslissing Waterveiligheid is in eendrachtige samenwerking in het deltaprogramma tot stand gekomen en is – voor het Rijk – in het Nationaal Waterplan vastgelegd. Aan de wijziging van de Waterwet is ook de ministeriële regeling voor het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium (WBI) verbonden. Hiermee kunnen de beheerders hun keringen beoordelen aan de hand van de nieuwe normering. Wanneer keringen moeten worden versterkt om aan de nieuwe normering te voldoen kunnen deze, na een oordeel van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) worden aangemeld voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet ook de subsidieregeling worden herzien. Die herziening is dus ook verbonden aan de wijziging van de Waterwet.

Graag vraag ik uw aandacht voor het belang van spoedig inwerkingtreding van de wetswijziging – zo mogelijk per 1 januari 2017. De nieuwe normen voor de primaire waterkeringen gelden vanaf de datum van inwerkingtreding. Tot dat moment is het voor een beheerder van een primaire waterkering formeel niet mogelijk een beoordeling van de veiligheid van een dijktraject te geven aan de hand van de nieuwe norm. Een dijktraject dat niet voldoet aan de nieuwe norm, kan daardoor nog niet worden aangemeld voor het HWBP. Evenmin is het mogelijk subsidie te verstrekken voor versterkingsmaatregelen die noodzakelijk zijn vanwege de nieuwe norm. Dit betekent dat beheerders nog niet aan de slag kunnen. Latere inwerkingtreding van de wetswijziging brengt dus met zich mee dat deze versterkingmaatregelen pas later van start kunnen gaan. Dit kan leiden tot vertraging bij de uitvoering.

Ook om een andere reden vind ik het belangrijk dat de wet spoedig in werking treedt. De Waterwet bevat de verplichting om elke twaalf jaar aan de Eerste en Tweede Kamer te rapporteren over de toestand van de primaire waterkeringen. De laatste rapportage, de zogeheten Landelijke Rapportage Toetsing, vond plaats in 2011.1 Om die reden wordt in het wetsvoorstel 1 januari 2024 voorgesteld als uiterste datum voor de volgende rapportage. In die rapportage zal verslag worden gedaan van de uitkomsten van de beoordelingen door de beheerders met de nieuwe normen. Juist vanwege de overgang naar het nieuwe normenstelsel wil ik de beheerders daarvoor graag zes jaar de tijd geven.

De wijziging van de Waterwet is een referendabele wet in de zin van de Wet raadplegend referendum. Indien uw Kamer het wetsvoorstel op 1 november a.s. zou aanvaarden, zou, na bekrachtiging van de wet door de Koning, de mededeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden dat over de wet een referendum gehouden kan worden, op 3 of 4 november in de Staatscourant kunnen worden gepubliceerd. Indien in de vier weken daarna geen of onvoldoende verzoeken tot het houden van een referendum worden ingediend, kan na het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau dat een inleidend verzoek niet wordt toegelaten het inwerkingtredingbesluit in het Staatsblad worden gepubliceerd. De wet kan dan per 1 januari 2017 in werking treden.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen


X Noot
1

Kamerstukken II 2011/12, 31 710, nr. 22.

Naar boven