Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2016
Op 4 oktober jl. heb ik het voorlopig verslag van uw Kamer inzake het wetsvoorstel
tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (nieuwe normering primaire waterkeringen)
ontvangen. Op 12 oktober heb ik u de memorie van antwoord doen toekomen.
De inwerkingtreding van de wijziging van de Waterwet is het formele sluitstuk van
de vernieuwing van het waterveiligheidsbeleid in Nederland. De deltabeslissing Waterveiligheid
is in eendrachtige samenwerking in het deltaprogramma tot stand gekomen en is – voor
het Rijk – in het Nationaal Waterplan vastgelegd. Aan de wijziging van de Waterwet
is ook de ministeriële regeling voor het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium (WBI)
verbonden. Hiermee kunnen de beheerders hun keringen beoordelen aan de hand van de
nieuwe normering. Wanneer keringen moeten worden versterkt om aan de nieuwe normering
te voldoen kunnen deze, na een oordeel van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport
(ILT) worden aangemeld voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Om voor subsidie in
aanmerking te komen moet ook de subsidieregeling worden herzien. Die herziening is
dus ook verbonden aan de wijziging van de Waterwet.
Graag vraag ik uw aandacht voor het belang van spoedig inwerkingtreding van de wetswijziging
– zo mogelijk per 1 januari 2017. De nieuwe normen voor de primaire waterkeringen
gelden vanaf de datum van inwerkingtreding. Tot dat moment is het voor een beheerder
van een primaire waterkering formeel niet mogelijk een beoordeling van de veiligheid
van een dijktraject te geven aan de hand van de nieuwe norm. Een dijktraject dat niet
voldoet aan de nieuwe norm, kan daardoor nog niet worden aangemeld voor het HWBP.
Evenmin is het mogelijk subsidie te verstrekken voor versterkingsmaatregelen die noodzakelijk
zijn vanwege de nieuwe norm. Dit betekent dat beheerders nog niet aan de slag kunnen.
Latere inwerkingtreding van de wetswijziging brengt dus met zich mee dat deze versterkingmaatregelen
pas later van start kunnen gaan. Dit kan leiden tot vertraging bij de uitvoering.
Ook om een andere reden vind ik het belangrijk dat de wet spoedig in werking treedt.
De Waterwet bevat de verplichting om elke twaalf jaar aan de Eerste en Tweede Kamer
te rapporteren over de toestand van de primaire waterkeringen. De laatste rapportage,
de zogeheten Landelijke Rapportage Toetsing, vond plaats in 2011.1 Om die reden wordt in het wetsvoorstel 1 januari 2024 voorgesteld als uiterste datum
voor de volgende rapportage. In die rapportage zal verslag worden gedaan van de uitkomsten
van de beoordelingen door de beheerders met de nieuwe normen. Juist vanwege de overgang
naar het nieuwe normenstelsel wil ik de beheerders daarvoor graag zes jaar de tijd
geven.
De wijziging van de Waterwet is een referendabele wet in de zin van de Wet raadplegend
referendum. Indien uw Kamer het wetsvoorstel op 1 november a.s. zou aanvaarden, zou,
na bekrachtiging van de wet door de Koning, de mededeling van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksaangelegenheden dat over de wet een referendum gehouden kan worden,
op 3 of 4 november in de Staatscourant kunnen worden gepubliceerd. Indien in de vier
weken daarna geen of onvoldoende verzoeken tot het houden van een referendum worden
ingediend, kan na het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau dat een
inleidend verzoek niet wordt toegelaten het inwerkingtredingbesluit in het Staatsblad
worden gepubliceerd. De wet kan dan per 1 januari 2017 in werking treden.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen