34 426 Regels inzake het beheer, de informatievoorziening, de controle en de verantwoording van de financiën van het Rijk, inzake het beheer van publieke liquide middelen buiten het Rijk en inzake het toezicht op het beheer van publieke liquide middelen en publieke financiële middelen buiten het Rijk (Comptabiliteitswet 2016)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 7 februari 2017

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord2 in reactie op het voorlopig verslag3 horende bij het wetsvoorstel Comptabiliteitswet 2016. Deze leden waarderen de inspanningen van de regering om het een en ander te verduidelijken. Toch hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben kennis genomen van de memorie van antwoord van de regering d.d. 23 december jl. naar aanleiding van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Financiën. Naar aanleiding van deze beantwoording hebben deze leden nog de volgende vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat het onderhavige wetsvoorstel niet leidt tot wijzigingen in hoe de staat zijn rol als aandeelhouder invult. Onduidelijk voor deze leden blijft echter waarom de regering afziet van een onderzoek naar hoe de staat zelf in zijn rol als aandeelhouder toezicht houdt op zijn eigen staatsdeelnemingen. Op basis van de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid wordt elke staatsdeelneming iedere zeven jaar ten minste eenmaal geëvalueerd waarover jaarlijks in het jaarverslag Beheer staatsdeelnemingen wordt gerapporteerd. Waarom ziet de regering af van een onderzoek naar hoe de staat zelf in zijn rol als aandeelhouder toezicht houdt op zijn eigen staatsdeelnemingen? Acht de regering het evaluatieproces zoals hierboven beschreven voldoende voor goed toezicht op staatsdeelnemingen? Zo ja, op welke gronden baseert de regering dit?

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat het begrip «publieke taak» niet op voorhand juridisch in te kaderen is, maar de huidige definitie is wel erg summier. Hierdoor vrezen deze leden dat dit in de toekomst tot afbakeningsproblemen zou kunnen leiden. In de memorie van toelichting worden twee voorbeelden (het Nationaal Restauratiefonds en het Nationaal Groenfonds) genoemd. Deze leden verzoeken de regering het begrip «publieke taak» uitgebreider toe te lichten. Kan de regering meer voorbeelden van rechtspersonen met een publieke taak geven?

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat het onderhavige wetsvoorstel geen grondslag biedt om de begrotingen – indien wenselijk – op een eerdere datum in te dienen. De regering heeft echter geen antwoord gegeven op de vraag of zij het wenselijk acht om de indieningsdata van de voorstellen van de wet tot vaststelling van de begrotingsstaten te kunnen vervroegen (bijvoorbeeld vanwege het knellende tijdschema van het Europees semester)? Is het niet noodzakelijk om een grondslag te creëren om de begrotingen op een eerdere datum in te dienen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat financiële instrumenten die worden gebruikt voor de uitvoering van beleid, zoals bijdragen aan decentrale overheden, door «Verantwoord Begroten» apart zichtbaar zijn geworden. In artikel 3.1 van het onderhavige wetsvoorstel is bepaald dat voorstellen, voornemens en toezeggingen een toelichting bevatten waarin wordt ingegaan op de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd.

Acht de regering het, met deze leden, wenselijk dat in het kader van «Verantwoord Begroten» ook de jaarlijkse verantwoording dient in te gaan op de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de inzet van genoemde financiële instrumenten ten behoeve van decentrale overheden?

Is de regering van mening dat zij een adequaat oordeel kan vellen over de doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid van de inzet van genoemde financiële instrumenten en hierover ook adequaat verantwoording kan afleggen aan de Staten-Generaal? Hoe verhoudt het antwoord op deze vraag zich tot de mededeling zoals gedaan in de memorie van antwoord4 dat er van de allocaties via het Gemeente- en Provinciefonds geen sturende werking uitgaat?

De afgelopen jaren zijn in het kader van onder andere de decentralisaties een aantal nieuwe taakvelden bepaald, welke conform het Besluit Begroten en Verantwoorden via de begroting en jaarrekening van de gemeenten en provincies zullen moeten worden verantwoord. Worden de allocaties ten behoeve van deze taakvelden ook afgezet tegenover de uitgaven hieraan, zowel op het niveau van de afzonderlijke gemeente en provincie als geconsolideerd op rijksniveau?

De commissie ziet de nadere memorie van antwoord met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, De Grave

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vicevoorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Overbeek (SP)

X Noot
2

Kamerstukken I 2016–2017, 34 426, C

X Noot
3

Kamerstukken I 2016–2017, 34 426, B

X Noot
4

Kamerstukken I 2016–2017, 34 426, C, blz. 7

Naar boven