34 414 Voorstel van wet van het lid Klein tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Participatiewet in verband met de introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet flexibilisering ingangsdatum AOW)

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 21 juli 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

Blz.

   

1. Inleiding

1

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

5

3. Uitkeringslasten

9

4. Uitvoeringskosten

10

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende initiatief wetsvoorstel. De inzet die dit kost is groot en de moeite die is gedaan is zeer te prijzen. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

Waar baseert de initiatiefnemer de stelling op dat «personen slechts de mogelijkheid krijgen aangeboden om voltijds te werken of geheel te stoppen»? Heeft de initiatiefnemer onderzocht of er behoefte is aan het later ingaan van de AOW of het flexibel opnemen van de AOW? Is de initiatiefnemer het met de leden van de VVD-fractie eens dat als na de AOW leeftijd mensen minder willen gaan werken, dat juist met de AOW kan, aangezien ze hierdoor een verlaging van het inkomen compenseren?

De leden van de VVD-fractie vinden het idee achter dit wetsvoorstel sympathiek, maar is vooralsnog niet overtuigd van de meerwaarde van dit wetsvoorstel ten opzichte van de al bestaande instrumenten.

De initiatiefnemer heeft vele berekeningen gemaakt van de hoogte van de korting van de AOW als gebruik wordt gemaakt van deze regeling. Heeft de initiatiefnemer ook rekening gehouden met de effecten van fiscale regels voor werkenden, zoals de arbeidskorting en eventueel de inkomensafhankelijke combinatiekorting? De arbeidskorting wordt lager, maar die behoud je als je blijft werken, ook na de AOW-leeftijd. Waarom is een extra impuls nodig voor AOW-ers in de vorm van een hoger AOW-pensioen? Zijn ze uiteindelijk in zijn geheel niet beter af door AOW te behouden vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd inclusief de arbeidskorting en ouderenkorting, dan te kiezen voor uitstel van AOW en een iets hogere AOW in de toekomst?

De Raad van State heeft aandacht gevraagd voor veel aspecten, waar de initiatiefnemer in zijn reactie niet op in is gegaan. Kan hij dit alsnog doen? De leden van de VVD-fractie vragen dan in het bijzonder naar de aantasting van de verplichting dat iedereen tot de AOW gerechtigde leeftijd AOW premie betaalt, ook bijvoorbeeld de mensen die hun aanvullend pensioen eerder opnemen. Op basis waarvan vindt de initiatiefnemer dit onderscheid te rechtvaardigen?

Wat is de reactie van de initiatiefnemer op de conclusie van het Centraal Planbureau in het rapport Kansrijk Arbeidsmarktbeleid deel 2 dat een flexibele ingangsdatum van drie jaar eerder of later 0,4% in werkgelegenheid kost? Impliceert deze conclusie niet dat per saldo de meeste mensen deze wet alleen maar gebruiken om eerder te stoppen met werken, dan later, wat uiteindelijk Nederland werkgelegenheid kost? De AOW leeftijd is recent verhoogd en zal aan de levensverwachting worden gekoppeld vanaf 2022, juist om ervoor te zorgen dat de beroepsbevolking groot genoeg is om de sociale zekerheid in stand te houden voor de vergrijzende bevolking. Wat is de reactie van de initiatiefnemer op deze conclusies van het Centraal Planbureau?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel van het lid Klein. Naar aanleiding van de memorie van toelichting en het advies van de Raad van State hebben deze leden vragen, die in dit verslag zijn opgenomen.

Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom er gekozen is voor een periode 5 jaar? Acht de initiatiefnemer zo'n brede spreiding als wenselijk voor de belanghebbende, de houdbaarheid van het stelsel en de kosten die het met zich meebrengt voor de samenleving?

Kan de initiatiefnemer toelichten hoe mensen informatie moeten inwinnen? Deelt de initiatiefnemer de zorgen van de PvdA-fractie dat met dit voorstel pensioenen steeds meer beginnen te lijken op een financieel product waarbij financieel advies steeds belangrijker wordt? Hoe gaat de initiatiefnemer voorkomen dat er een markt ontstaat voor advies om al dan niet gebruik te maken van een flexibele AOW?

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat het advies van de Raad van State tot weinig structurele aanpassingen van het wetsvoorstel heeft geleid. Kan de initiatiefnemer nader toelichten hoe hij het advies van de Raad van State heeft verwerkt, welke punten hij heeft overgenomen en welke structurele aanpassingen er gedaan zijn naar aanleiding van het advies van de Raad van State?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde Wet flexibilisering ingangsdatum AOW. Zij hebben een aantal vragen die in dit verslag zijn opgenomen.

Met dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om het ouderdomspensioen zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) op een zelf gekozen moment in te laten gaan. Waarop is de keuze van initiatiefnemer gebaseerd voor een termijn van 5 jaar eerder of later laten ingaan van de AOW?

Er is een rol voor de pensioenuitvoerder weggelegd op het gebied van informatievoorziening aan de AOW-gerechtigden. Op welke wijze vindt initiatiefnemer dat pensioenuitvoerders uitvoering moeten geven aan deze informatievoorziening en wat wordt van hen verwacht bij het vaststellen van voldoende structureel inkomen vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het initiatiefwetsvoorstel om de AOW geheel of gedeeltelijk naar keuze maximaal 5 jaar eerder of later te laten ingaan. Zij waarderen het dat de initiatiefnemer een poging doet om de AOW meer flexibel te maken, maar zij vragen of de initiatiefnemer met onderhavig initiatiefvoorstel zijn doel niet voorbij schiet. Immers ook nu is het al mogelijk om langer door te werken en de AOW op te sparen als mensen dat willen? Wat is dan de toegevoegde waarde van dit voorstel, zo vragen deze leden.

Een nog grotere flexibilisering van de AOW, zoals voorgesteld in onderhavig initiatiefwetsvoorstel lijkt bovendien op gespannen voet te staan met het volksverzekeringskarakter van de AOW. Kenmerkend voor de volksverzekering is immers dat men zich niet op individuele basis kan onttrekken aan de wettelijke verplichtingen, omdat dit de collectieve solidariteit ondermijnt. Hoe ziet de initiatiefnemer deze spanning met de volksverzekeringsgedachte vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zien een flexibeler pensioen- en AOW-stelsel als een vooruitgang ten opzichte van een stelsel waarin iedereen in hetzelfde keurslijf gedwongen wordt, wat niemand past. Zij hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel die zij graag beantwoord willen zien.

De 50PLUS fractie heeft met belangstelling van het initiatiefwetsvoorstel kennisgenomen. Het voorstel maakt het mogelijk het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) geheel of gedeeltelijk maximaal vijf jaar eerder of vijf jaar later te laten ingaan.

Het lid van deze fractie erkent dat de behoefte aan «keuzevrijheid» onder de huidige maatschappelijke omstandigheden en in de huidige tijd zeker groter is dan voorheen en dat flexibilisering zekere maatschappelijke voordelen kan hebben, maar meent óók dat grondig gemotiveerd moet worden, of het voordeel van het bieden van systematisch meer keuzevrijheid conform het wetsvoorstel aanzienlijke meerwaarde heeft en echt opweegt tegen de maatschappelijke kosten van het bieden van die structureel ruimere keuzevrijheid. Is initiatiefnemer dat eens met het lid van deze fractie, en kan hij zijn antwoord motiveren?

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of initiatiefnemer kan reageren op de CPB-notitie, bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van SZW van 16 februari 2015 naar aanleiding van een motie van initiatiefnemer, waarin gevraagd wordt de mogelijkheden van flexibilisering van de AOW te onderzoeken qua financiële kosten en maatschappelijke baten.

De heldere conclusie in dit onderzoek luidt, dat de beperkte voordelen van flexibilisering, zoals extra keuzevrijheid, niet opwegen tegen de nadelen. Gevraagd wordt of initiatiefnemer kan ingaan op de volgende argumenten en conclusies in het CPB-onderzoek, en genoemde (mogelijke) negatieve effecten van flexibilisering, zoals: flexibilisering van het eerste pijler pensioensysteem zal nauwelijks tot extra maatschappelijke opbrengsten leiden, vraag is zelfs welk doel flexibilisering dient; flexibele uittreding kan volgens een onderzoek onder bepaalde aannames gunstig zijn voor de welvaart, maar de aannames zijn onzeker, waardoor hier geen beleidsconclusies aan kunnen worden verbonden; het is de vraag in hoeverre mensen als gevolg van een flexibele AOW-leeftijd in méér gevallen langer door zullen gaan werken, omdat langer doorwerken nu reeds op verschillende manieren wordt gestimuleerd; Grotere arbeidsdeelname door flexibilisering van AOW is nog maar de vraag; aanvullend beroep op de bijstand is zeker mogelijk; De houdbaarheid van de overheidsfinanciën komt onder druk, vooral door per saldo negatieve werkgelegenheidseffecten van flexibilisering, selectie-effecten, en «belastingvrij sparen»; de uitkeringslasten en uitvoeringskosten nemen toe;

Is initiatiefnemer het eens met de stelling dat het later opnemen van het AOW-pensioen geen wezenlijke extra keuzevrijheid inhoudt? Immers, AOW-gerechtigden kunnen hun AOW-pensioen óók (deels) sparen, zolang zij nog werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarbij zijn enige tijd geleden nog enkele arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het werken ná de AOW-gerechtigde leeftijd weggenomen.

Niet alleen de Raad van State in haar advies bij het onderhavige wetsvoorstel, maar ook de SER heeft in een eerder advies van 2006 per saldo negatief geoordeeld over de effecten van systematische flexibilisering van de AOW-leeftijd. De SER geeft in genoemd advies in algemene zin aan: «De raad beoordeelt het introduceren van een individuele keuzemogelijkheid voor een lagere dan wel een hogere AOW-leeftijd (met consequenties voor de AOW-uitkering) per saldo negatief. Daarnaast wijst hij erop dat deze keuzemogelijkheid gepaard gaat met méér uitvoerings- en administratiekosten.

Ten slotte zijn er nu reeds volop mogelijkheden voor flexibilisering van de ingangsdatum van het aanvullend pensioen». Aan initiatiefnemer wordt gevraagd in te gaan op de in het SER-advies genoemde bezwaren tegen flexibilisering van de AOW, en deze bezwaren van een inhoudelijk oordeel te voorzien.

Het lid van deze fractie vraagt initiatiefnemer verder zorgvuldig, waar mogelijk cijfermatig en per «kernelement» te onderbouwen, waarom het wetsvoorstel niet – zoals de Raad van State in haar advies beweert – op gespannen voet staat met de kernelementen van de Algemene Ouderdomswet (AOW), te weten: collectieve verzekering (collectieve solidariteit), basisvoorziening, omslagstelsel en eenvoudige vormgeving.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt – mede in het licht van het eerder genoemde CPB-onderzoek – aan initiatiefnemer zijn mening nader te onderbouwen «dat de voordelen van de toevoeging van keuzevrijheid ruimschoots opwegen tegen eventuele vermeende nadelen van consequenties door de vormgeving». Dat zelfde geldt voor zijn mening, dat de voordelen van de toevoeging van keuzevrijheid «ruimschoots» opwegen tegen eventuele nadelen in de uitvoering, namelijk de toenemende complexiteit van uitvoering van de AOW, aangezien sprake is van een variabele ingangsdatum, een compensatieregeling, en een inkomenstoets ter individuele vaststelling van de compensatie.

Initiatiefnemer concludeert in tegenstelling tot de Raad van State, dat premiecompensatie bij het in laten gaan van de AOW vóór de spilleeftijd het kernelement van collectiviteit van de AOW niet in het gedrang brengt. Immers, zo wordt geredeneerd, het loutere wonen in Nederland op zich is al voldoende om volledige AOW op te kunnen bouwen. Dit laatste is op zich juist. Maar het lid van de 50PLUS-fractie vraagt toch, of het gegeven dat mensen naar verwachting vaker zullen kiezen voor het in laten gaan van AOW vóór de spilleeftijd, dan voor het in laten gaan van de AOW ná de spilleeftijd, per saldo niet leidt tot een zekere aantasting of wijziging van het collectiviteits- en solidariteitselement van de AOW. Is het niet zo, dat premiecompensatie impliceert dat de AOW-verzekerde zich op individueel niveau toch kan onttrekken aan het kernelement van collectiviteit van de AOW?

Begrijpt het lid van de 50PLUS-fractie goed, dat het eerder laten ingaan van de AOW-uitkering actuarieel neutraal gebeurt (de uitkering wordt bij eerder ingaan evenredig gekort over de gehele levenslange uitkeringsperiode) en niet ten koste gaat van premieplichtigen, de nu werkenden en toekomstige werkenden? Leidt de verwachte verschuiving naar voren in de tijd in de «consumptie» van AOW – méér mensen zullen immers kiezen voor eerder laten ingaan van de AOW-uitkering dan voor later laten ingaan van de AOW – op generlei wijze tot enige aantasting of wijziging van het omslagstelsel?

Er is in het wetsvoorstel weliswaar voorzien in een evaluatiemoment, maar waarom zou het «prematuur» zijn «om rekening te houden met alle mogelijke effecten» van het wetsvoorstel vraagt het lid van de 50PLUS-fractie.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer zelf de algemene maatregelen van bestuur gaat maken die uitwerking geven aan dit wetsvoorstel, mocht het worden aangenomen. Of laat hij dit aan de Staatssecretaris?

Als mensen eerder met pensioen willen, kunnen ze ook hun aanvullend pensioen vroeger laten ingaan. Is dit een niet veel simpelere oplossing? Dit wetsvoorstel biedt voor mensen zonder aanvullend pensioen toch ook geen mogelijkheid om de AOW eerder op te nemen, aangezien ze dan niet aan de eis van een structureel inkomen kunnen voldoen?

De leden van de PvdA-fractie zijn verrast dat de initiatiefnemer summier ingaat op de positie van de aanvullende pensioenen in het geheel van ons pensioenstelsel en welke relatie dit wetsvoorstel heeft met de tweede pijler in ons pensioenstelsel. In hoeverre deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat dit wetsvoorstel ook verstrekkende gevolgen heeft voor de (uitvoering van de) aanvullende pensioenregelingen? Kan de initiatiefnemer nader ingaan hoe de ingangsdatum van de aanvullende pensioenen gestroomlijnd gaat worden met de in dit wetsvoorstel beoogde flexibele ingangsdatum van de AOW? Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat het belangrijk is dat de AOW als basis van ons pensioenstelsel goed moet blijven aansluiten bij de tweede pijler?

De leden van de PvdA-fractie constateren daarnaast dat de initiatiefnemer keuzevrijheid een belangrijk goed vindt en dat daarom gekozen is voor flexibilisering van de ingangsdatum van de AOW-leeftijd. Kan de initiatiefnemer nader toelichten hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot keuzevrijheid en de daaraan gerelateerde risico's? Welke (financiële) risico's worden er genomen door eerder of later met AOW te gaan?

Kan de initiatiefnemer nader ingaan op de keuzevrijheden die er nu al zijn in de tweede pijler zoals een laag-hoogconstructie maar ook de onlangs aangenomen Wet Verbeterde Premieregeling en hoe deze vrijheden zich verhouden tot de keuzevrijheid die de initiatiefnemer nu beoogd te bewerkstelligen met een flexibele AOW? Waarom zijn de reeds bestaande keuzevrijheden niet toereikend volgens de initiatiefnemer? Deelt de initiatiefnemer de zorgen van de leden van de PvdA-fractie dat deze keuzevrijheden vooral terechtkomen bij de groep burgers die dit aankunnen, begrijpen en ook de middelen hebben om financieel advies in te winnen? Deelt de initiatiefnemer de zorgen van deze leden dat meer keuzevrijheid in zowel de eerste als tweede pijler leidt tot een ongewenste stapeling van financiële risico's en dat daarmee het collectieve en solidaire karakter van ons pensioenstelsel negatief beïnvloed wordt? Deelt de initiatiefnemer ook de mening van deze leden dat het solidaire karakter van het pensioenstelsel onder druk komt te staan indien slechts een beperkte groep kan profiteren van de voordelen van dit wetsvoorstel terwijl een andere groep steeds meer risico's moet nemen om een fatsoenlijke oudedagsvoorziening over te houden?

Voorts vragen de leden van de PvdA-leden welke doelgroep de initiatiefnemer wil bereiken met dit wetsvoorstel. Kan de initiatiefnemer concretiseren wie hij denkt dat van dit voorstel gebruik zal maken, ook in relatie tot de inkomenseis in dit wetsvoorstel? Wie gaan er vervroegd met AOW en wie treden er later uit?

Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom compensatie door het toepassen van het kortingspercentage nodig is? Welke gevolgen heeft het niet toepassen van het kortingspercentage voor het inkomen van iemand die eerder met pensioen gaat? Hoe wordt de kortingspercentage gedekt? Heeft dit ook gevolgen voor de fiscale inkomsten en uitgaven van de overheid? Kan überhaupt nader ingegaan worden welke gevolgen het eerder of later opnemen van AOW heeft voor de belastinginkomsten en -uitgaven van de overheid?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een jaar eerder met AOW gaan in dit wetsvoorstel ongeveer 100 euro netto per maand kost op een totaal inkomen van ongeveer 1.000 euro. Acht de initiatiefnemer deze forse achteruitgang als wenselijk? Komt dit de inkomenspositie van ouderen ten goede?

Verder constateren deze leden dat de initiatiefnemer voornamelijk ingaat op de gevolgen van eerder en later ingaan van de AOW voor iemand die een jaar eerder of later met AOW gaat terwijl het wetsvoorstel uitgaat van een maximale spreiding van 5 jaar. Kan de initiatiefnemer alle inkomenseffecten op papier zetten voor iemand die 1, 2, 3, 4 of 5 jaar eerder/later met AOW gaat, zo ook in het voorbeeld op pagina 4 van de memorie van toelichting, zodat er een volledig beeld ontstaat van de inkomenseffecten bij een keuze om eerder of later met AOW te gaan?

Kan de initiatiefnemer nader ingaan op de uitvoeringskosten voor opname in deeltijd? Hoe wordt de persoon die deeltijd wil opnemen getracht dit goed te doen? Onderkent de initiatiefnemer het belang dat de persoon goed geïnformeerd dient te zijn? Hoe heeft de initiatiefnemer in het algemeen geprobeerd deze zorgplicht te dekken in dit wetsvoorstel en in het bijzonder bij het opnemen in deeltijd?

Daarnaast vragen deze leden f of deze optie niet leidt tot ongewenste effecten op de arbeidsmarkt, namelijk dat oudere werknemers eerder (deels) met pensioen moeten gaan omdat de werkgever anders zal aansturen op volledig ontslag? Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? En welke nadelen ziet de initiatiefnemer nog meer voor het deels eerder opnemen van de AOW voor de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers?

De leden van de PvdA-fractie willen graag in kaart hebben welke inkomensgevolgen er ontstaan voor mensen met een onvolledige AOW-pensioen indien zij tot maximaal 5 jaar eerder/later met pensioen gaan. Kan dit schematisch weergegeven worden?

Acht de initiatiefnemer het wenselijk dat mensen met een onvolledig AOW eerder met pensioen gaan en acht de initiatiefnemer het wenselijk dat mensen met een onvolledig AOW door dit wetsvoorstel wellicht langer door blijven werken terwijl zij dit eigenlijk niet aan kunnen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de (structurele) inkomenseis wenselijk is in het licht van het solidaire karakter van de AOW. Niet iedereen zou hierdoor gebruik kunnen maken om eerder met AOW te gaan. Wat wordt er bedoeld met voldoende structureel inkomen? Welke inkomsten komen hiervoor in aanmerking en hoe wordt dit getoetst? Hoeveel bedragen de uitvoeringskosten om te toetsen of er sprake is van voldoende structureel inkomen?

In hoeverre acht de initiatiefnemer dat dit wetsvoorstel en in het bijzonder het eerder met AOW gaan de toegankelijkheid van lage inkomens en mensen met zware beroepen ten goede komt? Hoe wordt de toegankelijkheid voor deze groepen mensen gewaarborgd in dit wetsvoorstel? Lokt dit wetsvoorstel juist niet uit dat deze groepen langer blijven doorwerken terwijl zij juist degenen zouden moeten zijn die van een flexibele AOW gebruik moeten kunnen maken?

Daarnaast merken de leden van de PvdA-fractie op dat aanvullend pensioen ook gezien wordt als structureel inkomen. Toch zien deze leden nog flink wat haken en ogen in verband met de looptijd van deze pensioencontracten. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar?

Verder valt te lezen dat wanneer een belanghebbende ervoor gekozen heeft om de betaling van zijn AOW-pensioen uit te stellen tot na de geldende AOW-leeftijd en daardoor een inkomen heeft dat onder het sociaal minimum, dat dan deze persoon in beginsel geen recht heeft op algemene bijstand. Hoe kan het überhaupt mogelijk zijn om onder sociaal minimum te komen? Zou deze optie in het wetsvoorstel ter bescherming van de belanghebbende sowieso niet mogelijk moeten kunnen zijn? Hoe gaat de initiatiefnemer ervoor zorgen dat mensen die later met AOW gaan niet onder het sociaal minimum komen? Acht de initiatiefnemer dit net als de leden van de PvdA-fractie als zeer onwenselijk, zeker omdat deze persoon in het voorstel geen beroep kan doen op de algemene bijstand?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de initiatiefnemer in de memorie van toelichting op pagina 8 toegeeft dat mensen met een onvolledige AOW-opbouw minder vaak in staat zullen zijn het AOW-pensioen eerder op te nemen, aangezien zij vaker een netto inkomen zullen hebben dat onder de geldende minimumeis ligt. Deze leden vragen of dit wenselijk is, of dit past in het solidaire karakter van ons pensioenstelsel, en of er ook andere groepen zijn die door de geldende minimumeis buiten de boot vallen.

Deelt initiatiefnemer de mening van de leden van de SP-fractie dat het, door onvoldoende structureel inkomen, onmogelijk is voor de mensen met een laag inkomen om AOW eerder in te laten gaan? En hoe verhoudt zich dat tot «mensen zijn vrij» en «mensen willen eigen keuzes maken»?

Welke gevolgen heeft het flexibel laten ingaan van de AOW zich tot het eventueel flexibel laten ingaan van een tweede pijler pensioen en vice versa vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de CDA-fractie begrijpen de wens van de initiatiefnemer om te kunnen kiezen voor het eerder laten ingaan van de AOW. Deze keus kan echter tot grote nadelige financiële consequenties leiden, die moeilijk of niet zijn te overzien. Hoe wil de initiatiefnemer voorkomen dat mensen er later achter komen dat hun keuze leidt tot een zodanig structureel laag inkomen, dat zij hierdoor niet in hun eerste levensbehoeften kunnen voorzien?

Voorts wijzen de leden van de CDA-fractie op de complexiteit van dit voorstel. Door het introduceren van een variabele ingangsdatum, waarbij het bovendien mogelijk is om te kiezen voor een gedeeltelijke uitkering en een compensatieregeling lijkt het voorstel in haar uitvoering zeer complex te worden. Hoe groot acht de initiatiefnemer het risico dat dit voorstel door haar complexiteit niet uitvoerbaar blijkt te zijn, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie bevroedden dat mensen van een flexibel AOW gebruik maken. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe groot deze behoefte is? Is de behoefte gelijk onder alle Nederlanders, of zijn er groepen die zich meer aangetrokken voelen tot het gebruik maken van flexibele AOW, dan andere? Op welke onderzoeken zijn deze cijfers gebaseerd?

De leden van de D66-fractie vragen, met welke discontovoet er in het onderhavige wetsvoorstel is gerekend. Kan de initiatiefnemer aangeven voor welke discontovoet er gekozen is, en hoe de berekeningen zouden wijzigen, indien er sprake is van een rentedaling van 1.5%, en een rentestijging van 1.5%?

De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de Raad van State, dat zij zich zorgen maakt dat het onderhavige wetsvoorstel de solidariteit van de AOW aantast, en dat de risico’s voor het flexibiliseren van de AOW worden afgewenteld op huidige en toekomstige premieplichtigen. Kan de initiatiefnemer middels cijfermatige voorbeelden aangeven hoe dit voorkomen zal worden, ook als er sprake is van een grotere vergrijzing dan men op dit moment verwacht?

De leden van de D66-fractie menen, dat om tot de beste beslissingen te komen, men de beste informatie nodig heeft. Indien ons pensioenstelsel mogelijkheden tot flexibilisering krijgt, en de AOW flexibel wordt, zal er zeer goede informatievoorziening nodig zijn, om de «oude dag» nog overzichtelijk te houden. Welke plichten zal de overheid in deze informatievoorziening hebben, en welke zal er neerkomen bij de pensioenuitvoerders?

De leden van de D66-fractie pleiten al jaren voor het weergeven van de pensioenleeftijd, en een inschatting van het te ontvangen pensioen, in het Pensioenregister. Welk effect zal de flexibele AOW-leeftijd hebben op deze inschatting? Hoe zal men naar verwachting een schatting geven te ontvangen pensioen en AOW?

De leden van de D66-fractie menen dat de huidige flexibiliteit in de tweede pijler, zoals hoog-laag constructies en het uitruilen van ouderdomspensioen voor partnerpensioen, als waardevolle toevoegingen aan ons pensioenstelsel. Zij vragen hoe de flexibele AOW-leeftijd deze flexibiliteiten gaat beïnvloeden. Dient de pensioenuitvoerder in de toekomst te vragen of een deelnemer zijn AOW-leeftijd wil verlagen, alvorens er hoog-laag berekeningen gemaakt worden?

Het lid van de 50PLUS- fractie begrijpt, dat initiatiefnemer wil voorkomen dat het vroeger in laten gaan van de (in dat geval structureel gekorte) AOW-uitkering (voor de officiële spilleeftijd) kan leiden tot een toenemend beroep op de participatiewet (bijstand). Om dit te voorkomen wordt door initiatiefnemer aanvullend de eis van «voldoende structureel inkomen» gesteld, als voorwaarde om de (evenredig gekorte) AOW vóór de spilleeftijd te mogen ontvangen. Kan initiatiefnemer nader zijn stelling onderbouwen dat met zijn inkomenseis voldoende verzekerd is, dat géén groter beroep zal worden gedaan op de bijstand? Volgens het aan het woord zijnde lid is een dergelijke zekerheid per definitie niet te geven. Het is nooit op voorhand te garanderen dat voldoende «structureel aanvullend inkomen» voorhanden is en blijft, om te garanderen dat de gekorte AOW-uitkering plus dat aanvullende inkomen méér bedraagt dan de bijstandsnorm. Ziet initiatiefnemer het overigens uit oogpunt van het gelijkheidsbeginsel niet als een zeker nadeel van het wetsvoorstel, dat flexibilisering van de AOW vóór de spilleeftijd alléén is weggelegd voor mensen met voldoende structureel inkomen?

Initiatiefnemer stelt dat het door «omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer» kan gebeuren dat mensen – ondanks de structurele inkomenseis – tóch een beroep moeten doen op de bijstand. Het zou vervolgens passen «in de solidariteitsgedachte van ons sociaal stelsel» dat mensen op dát moment tóch een beroep op de bijstand kunnen doen.

Het lid van deze fractie vraagt principieel, of het bieden van de structurele AOW-keuzemogelijkheid niet per saldo het risico vergroot dat méér beroep gedaan zal gaan worden op de bijstand. Kan het antwoord onderbouwd worden?

Vindt initiatiefnemer de stelling juist, dat alles afwegende het wetsvoorstel het karakter van de AOW als verplichte collectieve verzekering, met het oogmerk ouderen een verzekerd inkomen te bieden, en beroep op de bijstand te voorkomen in principe ondermijnt? Kan het antwoord gemotiveerd worden?

Is een vorm van flexibilisering van de AOW-leeftijd en fasering van de AOW-uitkering mogelijk, waarbij geheel voorkomen wordt dat het pensioen lager kan worden dan de bijstandsnorm, waardoor aanvullend aanspraak moet worden gemaakt op de bijstand?

De actuariële korting bij het in laten gaan van de AOW-uitkering vóór de spilleeftijd gaat uit van een gemiddelde levensverwachting voor de gehele bevolking. Individuele risico-selectie is volgens de Raad van State, en ook volgens de initiatiefnemer daarom «niet uit te sluiten». Ook dit zou de collectiviteit en solidariteit van de AOW in zekere zin kunnen aantasten. Initiatiefnemer ziet thans «geen concrete aanwijzingen» voor mogelijke risico-selectie. Hij acht het evenwel zonder meer «aannemelijk» dat positieve effecten zullen optreden als gevolg van het wetsvoorstel. Kan nader onderbouwd worden waarom het optreden van risico-selectie niet «aannemelijk» is, maar – in de woorden van de initiatiefnemer – slechts «niet uit te sluiten».

3. Uitkeringslasten

De initiatiefnemer geeft aan dat de overheid bepaalt wanneer mensen met pensioen gaan, terwijl mensen dit zelf zouden moeten kunnen beslissen. Dit zijn de leden van de VVD-fractie met de initiatiefnemer eens, er moet keuzevrijheid zijn voor mensen. Mensen moeten zelf beslissen wanneer ze met pensioen gaan, maar voorkomen moet worden dat de gevolgen van deze keuze worden afgewenteld op het collectief. Dit wetsvoorstel kost minstens 0,4% aan werkgelegenheid en 3 miljard collectieve lasten tot en met 2024. Dit terwijl de demografische ontwikkeling laat zien dat we langer leven dan midden vorige eeuw en dus gemiddeld gezien ook goed instaat zijn langer te werken. Eerder met pensioen kan ook zonder de AOW aan te passen, maar door het vervroegde pensioen eerder op te nemen. Hoe denkt de initiatiefnemer de kosten voor de belastingbetaler tot 2024 van te compenseren, ook rekening houdend met de verminderde premie-inkomsten?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de uitkeringslasten op de korte en middellange termijn toe zullen nemen met cumulatief circa 3 miljard euro tot en met 2024. Hoe wordt dit gedekt in dit wetsvoorstel?

Hoeveel kost de premiecompensatie naar verwachting in totaal? Hoe wordt dit gedekt?

De leden van de CDA-fractie missen een gedegen financiële onderbouwing van de uitkeringslasten en de budgettaire effecten voor de staatskas. Per saldo zullen de uitkeringslasten van de AOW volgens de toelichting op korte en middellange termijn met cumulatief ongeveer 3 miljard euro stijgen tot en met 2024, maar in de toelichting wordt niet ingegaan op de wijze waarop de gevolgen voor de overheidsfinanciën voor de komende jaren moeten worden opgevangen. Kan de initiatiefnemer precies aangeven in hoeverre er bij de berekende budgettaire effecten rekening gehouden is met de budgettaire gevolgen van de voorgestelde premiecompensatie?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat naar verwachting 20% van de toekomstige AOW-gerechtigden het pensioen eerder zal laten ingaan, en 10% het AOW-pensioen later zal laten ingaan. Daarnaast wordt verondersteld dat de vervroegde ingang gemiddeld 30 maanden zal zijn, en het uitstel gemiddeld 2 jaar. Kan de initiatiefnemer aangeven op welke onderzoeken deze cijfers zijn gebaseerd? Wat zullen de gevolgen zijn voor de uitkeringslasten, als niet 20%, maar 40% besluit de AOW eerder te laten ingaan?

Geschat wordt door initiatiefnemer, dat de uitkeringslasten voor de AOW per saldo cumulatief circa € 3 miljard zullen stijgen tot en met het jaar 2024. Welke marge van onzekerheid zit er in dit bedrag vraagt het lid van de 50PLUS-fractie. Hoe moet volgens initiatiefnemer deze toename van uitkeringslasten voor de AOW opgevangen worden binnen de overheidsfinanciën?

Hoe weegt initiatiefnemer in zijn wetsvoorstel het gegeven, dat op lange termijn systematische flexibilisering van de AOW mede een kostbare maatregel is omdat deze een negatief effect heeft op de werkgelegenheid1 en dat daarmee de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verslechtert? Hoe weegt initiatiefnemer het gegeven dat met name het eerder opnemen van het AOW-pensioen als keerzijde heeft, dat het de arbeidsparticipatie vermindert, terwijl de vraag naar arbeid bijvoorbeeld dit jaar en volgend jaar naar verwachting van het UWV juist toeneemt.

4. Uitvoeringskosten

De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer wil ingaan op de reactie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in de uitvoeringstoets. En hoe dekt de initiatiefnemer de uitvoeringskosten van deze wet?

Hoe worden de uitvoeringskosten gedekt in dit wetsvoorstel vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen wat de initiatiefnemer bedoelt met disproportionele last met betrekking tot de toename van de administratieve lasten voor het SVB. Welke kosten zijn daar mee gemoeid?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer


X Noot
1

Zie Kamerstukken II 2011/2012, 33 290, nr. 9, p. 16 en 17.

Naar boven