34 412 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet op het onderwijstoezicht en het Wetboek van Strafrecht, in verband met het tegengaan van misleidend gebruik van de naam universiteit en hogeschool, het onterecht verlenen en voeren van graden, alsmede het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef door rpho’s (bescherming namen en graden hoger onderwijs)

F VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 3 februari 2017

De nadere memorie van antwoord2 heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De commissie verzoekt de regering de vragen uiterlijk vrijdag 10 februari 2017, 12:00 uur te beantwoorden. Vertrouwende op een volledige en tijdige reactie achten de leden van de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met aandacht kennisgenomen van de nadere memorie van antwoord. Zij danken de regering voor de beantwoording van de vragen. Zij hebben nog enkele vragen.

Discriminatoire uitingen

De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de nadere memorie van antwoord dat de Minister in ieder geval tot (de procedure tot) ontneming van de erkenning over kan gaan als sprake is van discriminatoire uitingen. Het stappenplan waaraan de Minister moet voldoen, is deze leden bekend. Zij constateren dat dit de uiteindelijke beoordeling van de vraag of er sprake is van een discriminatoire uiting en hoe deze zich verhoudt tot de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid uiteindelijk aan één persoon laat, zijnde de Minister.

De leden van de CDA-fractie kunnen meegaan met het voorstel dat de Minister – onder voorwaarden – de mogelijkheid krijgt een instelling de erkenning te ontnemen en dat het initiatief daartoe bij de Minister ligt. Zij houden een probleem bij het wetsvoorstel waar het bepaalt dat het oordeel daarover (alleen) bij de Minister ligt.

Extra reden hiervoor is dat het niet gaat om zomaar een bestuurlijke beoordeling of voldaan is aan wettelijke regels, maar zoals de regering ook een en ander maal in de nadere memorie van antwoord stelt, dat het hierbij gaat om een weging van grondrechten. De regering geeft aan dat het niet de bedoeling is de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting aan te tasten en dat het gaat om situaties waarin «zonneklaar» is dat het bestaand normenkader en wettelijke verplichting met voeten wordt getreden en dat de Minister zich daarbij zal baseren op jurisprudentie en uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens. De zaak Wilders laat zien dat wanneer iets voor de één zonneklaar is, dat niet noodzakelijkerwijs betekent dat dat in de ogen van allen zonneklaar is, zo merken deze leden op. De afweging van grondrechten in een concrete context is en blijft een complexe zaak. Daarom is het voor deze leden des te belangrijker om het oordeel niet bij één persoon te leggen. Zij vragen aan de regering om nadrukkelijker en preciezer aan te geven welke waarborgen het wetsvoorstel biedt om misbruik van deze bepaling in het wetsvoorstel nu of in de toekomst te voorkomen. Kan de regering zich voorstellen dat de Minister – bijvoorbeeld gelijk met de waarschuwing – advies vraagt aan een (bij voorkeur reeds bestaande) meer externe adviesinstantie met een meer permanent karakter in plaats van een of meer ad hoc deskundigen? Zo ja, welke instantie, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie en de GroenLinks-fractie sluiten zich aan bij deze vragen.

Afstand nemen van discriminatoire uitingen

Voorts heeft hebben de leden van de CDA-fractie een vraag naar de betekenis van «afstand nemen». Zij merken op dat in het wetsvoorstel is geregeld dat een instelling die een waarschuwing heeft gekregen drie maanden de tijd heeft om afstand te nemen van de gewraakte uitlatingen. In de memorie van toelichting staat3 dat er aan de waarschuwing geen consequenties worden verbonden: «indien de instelling er vervolgens expliciet afstand van neemt en (disciplinaire) maatregelen neemt jegens de persoon die ze deed. Deze maatregelen kunnen variëren van een berisping tot ontslag van de betreffende persoon. Het is nadrukkelijk aan de instelling zelf om adequaat op te treden en hierbij uiteraard de proportionaliteit in acht te nemen.» (...) «Indien een discriminatoire uitspraak bijvoorbeeld meteen erna wordt ingetrokken of indien het instellingsbestuur er publiekelijk afstand van neemt, is er geen reden meer dit middel in te zetten».

Kan de regering aangeven wat deze leden moeten verstaan onder «afstand nemen»? Begrijpen zij het goed dat het voldoende kan zijn als een bestuur er verbaal afstand van neemt, zonder dat er sprake is van disciplinaire maatregelen? Graag ontvangen zij hierop een reactie.

Rol van de Tweede Kamer

Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie nog een vraag over de rol van de Tweede Kamer. Zij constateren dat het stappenplan er in voorziet dat de Minister in het geval van een waarschuwing en ook in geval van intrekking van de erkenning de Tweede Kamer (al dan niet vertrouwelijk) informeert. Is de regering het met deze leden eens dat voorkomen moet worden dat het zal gaan om een politieke beoordeling? Hoe wil de regering voorkomen dat politieke oordelen een rol gaan spelen in een dergelijke procedure?

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Boer


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA), (voorzitter), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Kops (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Bikker (CU), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Krikke (VVD), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66), (vicevoorzitter), Jorritsma-Lebbink (VVD), Klip-Martin (VVD) en Sini (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 412, E

X Noot
3

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 412, nr. 3, pagina 15 en 16.

Naar boven