34 404 Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de samenstelling van het College van procureurs-generaal

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 8 maart 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

I.

ALGEMEEN

1

1.

Inleiding

1

2.

Achtergrond en doelstelling van het wetsvoorstel

2

2.2

Ontwikkelingen in de taken van het OM

2

2.3

Introductie van de mogelijkheid tot het aanstellen van een niet-rechterlijk lid van het College

2

3.

Administratieve lasten en financiële gevolgen

3

4.

Advisering en consultatie

3

     

II

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

4

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie en de wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de samenstelling van het College van procureurs-generaal. Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid een lid in het College van procureurs-generaal (hierna: het College) te benoemen zonder juridische opleiding. De aan het woord zijnde leden hebben hierover enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt een lid in het College op te nemen dat niet juridisch is geschoold maar wel expertise heeft op de terreinen bedrijfsvoering, waaronder ICT en financiën. Dit is nodig teneinde de aansturing van het Openbaar Ministerie (OM) te versterken op deze terreinen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

2. Achtergrond en doelstelling van het wetsvoorstel

2.2 Ontwikkelingen in de taken van het OM

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven waar de aansturing van het OM op dit moment problemen oplevert omdat in het College niemand zit die specifiek op de terreinen van bedrijfsvoering en financiën is gespecialiseerd. Waaruit blijken deze problemen? Kan de regering daarvan voorbeelden geven en aangeven hoe, door de nieuwe samenstelling van het College, deze problemen kunnen worden voorkomen of opgelost? De regering refereert aan de uitdagingen waar het OM de laatste jaren mee te maken heeft (gehad), waaronder financiële taakstellingen. In dit kader wordt ook gerefereerd aan de gevolgen van de verandering van de gerechtelijke kaart. Welke organisatorische problemen ondervindt het OM op dit moment nog als gevolg van de herziening gerechtelijke kaart? Moeten deze leden uit de toelichting opmaken dat het niet juridisch geschoolde lid van het College bestuurlijk verantwoordelijk is binnen het College of is het gehele College bestuurlijk verantwoordelijk en aanspreekbaar omdat: «vanuit het Minister behoefte bestaat aan reguliere afstemming met een bestuurlijk verantwoordelijke binnen het College»? Hoe verhoudt dit zich tot de opmerking: «De leden van het College zijn collectief verantwoordelijk voor het bestuur van het OM»?

De leden van de CDA-fractie erkennen het toegenomen belang van prioriteitsstelling, sturing en ketenbrede afstemming door het OM. Zij kunnen dit wetsvoorstel dan ook steunen omdat hierdoor in het College meer expertise in huis wordt gehaald. In hoeverre deelt de regering de mening van deze leden dat als gevolg van haar eigen bezuinigingen op het OM, te weten met een kwart van de oorspronkelijke begroting tot en met 2018, zij er zelf grotendeels voor verantwoordelijk is dat meer sturing nodig is teneinde de substantiële taakstelling te realiseren. Komt de keuze voor een strakkere sturing maar ook voor een veranderde prioriteitsstelling daarmee niet in een wat ander daglicht te staan, zo vragen deze leden de regering.

Kan de regering haar stellingname verhelderen, zoals geuit tijdens het debat over de commissie Hoekstra (1 juli 2015), dat behoefte bestaat aan een meer gediversifieerde samenstelling van het College?

2.3 Introductie van de mogelijkheid tot het aanstellen van een niet-rechterlijk lid van het College

De leden van de VVD-fractie merken op dat in 1997 de toenmalige Minister van Justitie stelde dat «het de voorkeur verdient vast te leggen dat alle leden van het college jurist dienen te zijn». Dit is van belang voor het draagvlak en gezag van de leiding van de organisatie, aldus de toenmalige Minister. Deze leden vinden dit wijze woorden. Aan de andere kant kunnen de aan het woord zijnde leden zich ook voorstellen dat het van belang is iemand in het College te benoemen met veel verstand van financiën, bedrijfsvoering, ICT en personeelsbeleid. Is het mogelijk iemand te vinden die jurist is én verstand heeft van bovenstaande onderwerpen? Op die manier is het niet nodig het principe te doorbreken dat alle leden van het College jurist dienen te zijn. Welk probleem zal ontstaan indien de mogelijkheid een lid te benoemen zonder juridische opleiding niet zal worden gecreëerd? Hoe is deze materie geregeld in het buitenland? Zijn er voorbeelden te noemen van landen waar het OM is georganiseerd zoals met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld? Zo ja, wat zijn daar de ervaringen? In hoeverre is de regering van mening dat hiermee een precedent gecreëerd wordt ten aanzien van andere juridische beroepen?

Op grond van artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren heeft de Sectorcommissie rechterlijke macht instemmingsrecht bij wetsvoorstellen die gaan over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren. Heeft de Sectorcommissie ingestemd met dit wetsvoorstel, of was dat in dit geval niet nodig? Zo ja, wat was het advies? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze de niet juridische expertise van het voorgestelde lid van het College bijdraagt aan de geschetste kritiekpunten van de commissie-Hoekstra ten aanzien van de gevoerde bedrijfsvoering door het OM? Voorts vragen deze leden of de regering heeft overwogen wettelijk (nog) meer ruimte te creëren voor het binnenhalen van niet-juridische expertise binnen het College en/of aanpassingen te overwegen ten aanzien van het maximaal aantal leden van het College. Is onderhavig wetsvoorstel voldoende toekomstig bestendig ten aanzien van de ontwikkelingen omtrent strakkere sturing, prioriteitsstelling, grote (ICT) projecten, verdere specialisatie en of kennisdeling van het werkveld van het OM? Is de verwachting dat ten aanzien van de samenstelling van het College hier flexibel op kan worden ingespeeld zonder dat wederom een separate wetswijziging is vereist? Graag vernemen de aan het woord zijnde leden of de regering met het OM deze mogelijke behoefte heeft besproken en of het de moeite waard is deze vraag alsnog voor te leggen.

3. Administratieve lasten en financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie vragen volledigheidshalve of de regering geen financiële gevolgen voorziet op de lange en wellicht meer indirecte termijn. Immers, door een strakkere sturing vanuit het College op onder meer de bedrijfsvoering, de financieel grote uitvoeringsprojecten en de door de regering opgelegde taakstellingen beoogt de regering uiteindelijk toch een positief resultaat te bewerkstelligen op de begroting van het OM en dientengevolge ook op de departementale begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

4. Advisering en consultatie

De leden van de CDA-fractie begrijpen de meer principiële opstelling van het OM en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat de betreffende procureur-generaal niet benoemd zou moeten worden als rechterlijk ambtenaar. Deze organisaties geven aan dat dit laatste duidelijk de voorkeur verdient. Deze leden vragen of de door deze organisaties genoemde argumenten niet zwaarder zouden moeten wegen dan het gegeven dat het voor de ministeriële verantwoordelijkheid voor de betreffende ambtenaar geen verschil maakt. Het betreft dan voorzetting van de lijn dat niet-rechterlijke ambtenaren wettelijk geen lid kunnen zijn van het OM en van de relatie tot de bevoegdheid tot het geven van juridische aanwijzingen in individuele strafzaken door het College. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden een afweging op dit punt van de regering.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel III

De leden van de CDA-fractie vragen de regering, ten aanzien van de voorbereiding op het benoemen van de voorgestelde niet-jurist binnen het College, of hiermee logischerwijs zal worden gewacht tot de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel en hoe dit de komende tijd zijn beslag zal krijgen.

Voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffer van de commissie, Tielens-Tripels

Naar boven