34 403 Wijziging van de Woningwet in verband met het tijdelijk uitbreiden van het werkgebied van toegelaten instellingen met het oog op het huisvesten van vergunninghouders

F NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 1 juli 2016

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene zaken en Huis van de Koning inzake het voorliggende wetsvoorstel.

Hierna ga ik, zoals verzocht, afzonderlijk in op de vragen van de leden van de PVV-fractie.

Nederlandse woningzoekenden die een urgentieverklaring hebben, kunnen, in antwoord op de vraag van de PVV-fractie, afhankelijk van de lokale huisvestingsverordening en het toewijzingsbeleid van de toegelaten instelling, ook een woning in een gebouw dat op grond van voorliggend wetsvoorstel wordt verhuurd aan met name vergunninghouders, aangeboden krijgen.

Of deze woningzoekenden een dergelijke woning in een dergelijk gebouw kunnen weigeren zonder dat dat consequenties heeft voor hun urgentieverklaring, hangt af van de regels in de lokale huisvestingsverordening, alsmede de regels die de desbetreffende toegelaten instelling hanteert. Ik ben niet voornemens hierover nadere regels op te stellen. In dat geval zou ik treden in het lokale samenspel tussen gemeenten en toegelaten instellingen om urgente woningzoekenden passend te huisvesten.

Er zijn, behalve de urgentieverklaring, geen generieke voorschriften voor de voorwaarden waaronder een woningzoekende een voorrangspositie krijgt op de wachtlijst voor een sociale huurwoning. Het hangt derhalve van het beleid van de toegelaten instelling af hoe zij omgaat met een woningzoekende uit de DAEB-groep die een woning in een «statushouder-pand» heeft geaccepteerd, maar na een aantal maanden achteraf spijt heeft van zijn keuze.

Ik ben niet bereid om te treden in de bevoegdheid van de toegelaten instelling om beleid voor woningzoekenden te formuleren, zoals de leden van de PVV-fractie voorstellen. Dit is aan de toegelaten instelling, al dan niet in samenspraak met gemeente en huurdersorganisatie. Ik ben om die reden dan ook geen voorstander van een wettelijke regeling op nationaal niveau voor huishoudens die een woning hebben geaccepteerd, maar na een aantal maanden achteraf spijt heeft van hun keuze.

De leden van de PVV-fractie vragen of ik verwacht dat er belangstelling is om met vergunninghouders in één gebouw te wonen.

Gemeenten en toegelaten instellingen hebben gevraagd om, omwille van de integratie of het bereiken van een zekere spreiding, het mogelijk te maken dat er woningen kunnen worden toegewezen aan andere huishoudens uit de DAEB-doelgroep. Uit verschillende signalen maak ik op dat er interesse is om samen met vergunninghouders in een gebouw te wonen. Zo blijkt uit de leerkring «Magic Mix» van Platform31 dat er verschillende initiatieven zijn om verschillende groepen samen te brengen, zoals in Genderhof in Eindhoven, het Bruishuis in Arnhem en de Riekerhaven in Amsterdam. Daarnaast is uit inventarisatie de NOS gebleken dat zeker 13 gemeenten, waaronder Amsterdam, experimenteren met gemengde woonvormen met vergunninghouders. Vanwege deze interesse heb ik het mogelijk gemaakt dat ook andere DAEB-doelgroepen dan vergunninghouders onder voorgestelde constructie mogen worden gehuisvest.

Bij het huisvesten van verschillende doelgroepen in een gebouw kunnen gemeenten, pandeigenaren en toegelaten instellingen rekening houden met de samenstelling van de bewoning van het gebouw en met de omwonenden. De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare orde en leefbaarheid in de lokale omgeving en kan op grond van deze bevoegdheden, in samenspraak met de toegelaten instelling en de pandeigenaar, het beste een adequate inschatting te maken.

Het is, zoals de leden van de PVV-fractie vragen, mogelijk dat andere huishoudens binnen de DAEB-doelgroep, zoals studenten, in het gebouw worden gehuisvest. Zoals hierboven aangegeven, kunnen dergelijke afwegingen bij het toewijzen van woningen aan verschillende doelgroepen het beste op lokaal niveau plaatsvinden.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven