Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene zaken en Huis van de Koning
inzake het voorliggende wetsvoorstel.
Hierna ga ik, zoals verzocht, afzonderlijk in op de vragen van de leden van de PVV-fractie.
Nederlandse woningzoekenden die een urgentieverklaring hebben, kunnen, in antwoord
op de vraag van de PVV-fractie, afhankelijk van de lokale huisvestingsverordening
en het toewijzingsbeleid van de toegelaten instelling, ook een woning in een gebouw
dat op grond van voorliggend wetsvoorstel wordt verhuurd aan met name vergunninghouders,
aangeboden krijgen.
Of deze woningzoekenden een dergelijke woning in een dergelijk gebouw kunnen weigeren
zonder dat dat consequenties heeft voor hun urgentieverklaring, hangt af van de regels
in de lokale huisvestingsverordening, alsmede de regels die de desbetreffende toegelaten
instelling hanteert. Ik ben niet voornemens hierover nadere regels op te stellen.
In dat geval zou ik treden in het lokale samenspel tussen gemeenten en toegelaten
instellingen om urgente woningzoekenden passend te huisvesten.
Er zijn, behalve de urgentieverklaring, geen generieke voorschriften voor de voorwaarden
waaronder een woningzoekende een voorrangspositie krijgt op de wachtlijst voor een
sociale huurwoning. Het hangt derhalve van het beleid van de toegelaten instelling
af hoe zij omgaat met een woningzoekende uit de DAEB-groep die een woning in een «statushouder-pand»
heeft geaccepteerd, maar na een aantal maanden achteraf spijt heeft van zijn keuze.
Ik ben niet bereid om te treden in de bevoegdheid van de toegelaten instelling om
beleid voor woningzoekenden te formuleren, zoals de leden van de PVV-fractie voorstellen.
Dit is aan de toegelaten instelling, al dan niet in samenspraak met gemeente en huurdersorganisatie.
Ik ben om die reden dan ook geen voorstander van een wettelijke regeling op nationaal
niveau voor huishoudens die een woning hebben geaccepteerd, maar na een aantal maanden
achteraf spijt heeft van hun keuze.
De leden van de PVV-fractie vragen of ik verwacht dat er belangstelling is om met
vergunninghouders in één gebouw te wonen.
Gemeenten en toegelaten instellingen hebben gevraagd om, omwille van de integratie
of het bereiken van een zekere spreiding, het mogelijk te maken dat er woningen kunnen
worden toegewezen aan andere huishoudens uit de DAEB-doelgroep. Uit verschillende
signalen maak ik op dat er interesse is om samen met vergunninghouders in een gebouw
te wonen. Zo blijkt uit de leerkring «Magic Mix» van Platform31 dat er verschillende
initiatieven zijn om verschillende groepen samen te brengen, zoals in Genderhof in
Eindhoven, het Bruishuis in Arnhem en de Riekerhaven in Amsterdam. Daarnaast is uit
inventarisatie de NOS gebleken dat zeker 13 gemeenten, waaronder Amsterdam, experimenteren
met gemengde woonvormen met vergunninghouders. Vanwege deze interesse heb ik het mogelijk
gemaakt dat ook andere DAEB-doelgroepen dan vergunninghouders onder voorgestelde constructie mogen worden gehuisvest.
Bij het huisvesten van verschillende doelgroepen in een gebouw kunnen gemeenten, pandeigenaren
en toegelaten instellingen rekening houden met de samenstelling van de bewoning van
het gebouw en met de omwonenden. De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare
orde en leefbaarheid in de lokale omgeving en kan op grond van deze bevoegdheden,
in samenspraak met de toegelaten instelling en de pandeigenaar, het beste een adequate
inschatting te maken.
Het is, zoals de leden van de PVV-fractie vragen, mogelijk dat andere huishoudens
binnen de DAEB-doelgroep, zoals studenten, in het gebouw worden gehuisvest. Zoals
hierboven aangegeven, kunnen dergelijke afwegingen bij het toewijzen van woningen
aan verschillende doelgroepen het beste op lokaal niveau plaatsvinden.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok