34 372 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)

Nr. 21 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VERHOEVEN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9

Ontvangen 13 december 2016

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel II, onderdeel G, wordt in artikel 126nba, eerste lid, in de slotzinsnede na onderdeel c, «dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen» vervangen door: dan wel een misdrijf als bedoeld in de artikelen 240b, eerste lid, 248a en 248e van het Wetboek van Strafrecht.

II

In artikel II, onderdeel L, wordt in artikel 126uba, eerste lid, in de slotzinsnede na onderdeel c, «dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen» vervangen door: dan wel een misdrijf als bedoeld in de artikelen 240b, eerste lid, 248a en 248e van het Wetboek van Strafrecht.

III

In artikel II, onderdeel Q, wordt in artikel 126zpa, eerste lid, in de slotzinsnede na onderdeel c, «dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen» vervangen door: dan wel een misdrijf als bedoeld in de artikelen 240b, eerste lid, 248a en 248e van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting

Indiener stelt voor om alle misdrijven waarvoor de bevoegdheid tot binnendringen van een geautomatiseerd werk kan worden afgegeven, te regelen in de wet en niet deels bij algemene maatregel van bestuur.

De bevoegdheid tot het binnendringen van een geautomatiseerd werk betreft een vergaande bevoegdheid. Bij de toepassing van dergelijke bevoegdheden geldt dat zij voorzienbaar en controleerbaar dienen te zijn. Zodoende past het niet om ook bij algemene maatregel van bestuur misdrijven aan te wijzen waarvoor deze bevoegdheid kan worden ingezet. Dat dient bij wet geregeld te zijn om de voorzienbaarheid en controleerbaarheid te waarborgen.

Indiener acht het, gezien de ernst van de misdrijven, wenselijk dat misdrijven als bedoeld in de artikelen 240b, eerste lid, 248a en 248e van het Wetboek van Strafrecht, oftewel het aanbieden, verspreiden of bezitten van kinderpornografie (art. 240b Sr), de verleiding van een minderjarige tot ontucht (art. 248a Sr) en de «grooming» (art. 248e Sr), alsnog onder de strekking van dit wetsvoorstel vallen.

Verhoeven

Naar boven