De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel II, onderdeel G, wordt in de artikelen 126nba, eerste lid, onder c, 126uba,
eerste lid, onder c, en 126zpa, eerste lid, onder c, «acht» vervangen door: zes.
Toelichting
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft
de regering differentie aangebracht in de voorwaarden voor de toepassing van de in
dit wetsvoorstel voorgestelde bevoegdheden. Specifiek voor de toepassing van onderzoekshandelingen
waarbij het geautomatiseerde werk wordt binnengedrongen met het oog op het vastleggen
of ontoegankelijk maken van gegevens, is in plaats van het vereiste van een misdrijf
waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gekozen voor een misdrijf waarop een
gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
Indiener begrijpt de gedachte hierachter, namelijk dat het op afstand binnendringen
in een geautomatiseerd werk, gevolgd door het doorzoeken van alle gegevens die in
dat werk zijn opgeslagen, een meer vergaande inbreuk op de privacy van de betrokkene
oplevert dan wanneer het binnendringen wordt gevolgd door het aftappen van communicatie
of stelselmatige observatie.
Tegelijkertijd acht indiener de gekozen grens nu evenwel te hoog, omdat hierdoor bepaalde
ernstige misdrijven niet binnen het toepassingsbereik van deze bevoegdheid zullen
vallen. In het conceptwetsvoorstel zoals aan de Raad van State was gezonden wordt
door de regering aangegeven dat bijvoorbeeld bij omvangrijke ernstige fraude de opsporingspraktijk
ook in die gevallen de behoefte heeft aan de voorgestelde bevoegdheid, zodat het mogelijk
is in voorkomende gevallen een geautomatiseerd werk binnen te dringen en te onderzoeken
met het oog op bijvoorbeeld de vastlegging van gegevens.
Indiener merkt echter op dat als gevolg van de in het thans voorliggende wetsvoorstel
gemaakte keuze voor de achtjaar grens, bij delicten als gewoonteheling (art. 417)
witwassen (art. 420bis) en valsheid in geschrifte (art. 225 en 227) de voorgestelde
bevoegdheid niet kan worden ingezet. Dat geldt ook voor verduistering vanuit een ambt
(art. 359) of bij actieve of passieve ambtelijke omkoping (art. 177 en art. 363).
Indiener acht het onwenselijk dat bij dergelijke ernstige misdrijven niet de benodigde
bevoegdheden kunnen worden ingezet om gegevens vast te leggen of ontoegankelijk te
maken om deze misdrijven op te lossen.
Ook een delict als ontucht met een bewusteloze, dan wel een verstandelijk gehandicapte of kind (art. 247) valt hierdoor buiten de reikwijdte van de hierboven genoemde bevoegdheid. Dat geldt
ook voor het aanbieden, verspreiden of bezitten van kinderpornografie (artikel 240b
Sr), de verleiding van een minderjarige tot ontucht (artikel 248a Sr) en de «grooming»
(artikel 248e Sr). Voor de laatste drie artikelen is de regering voornemens om deze
net als het delict gebruik van een botnet (artikel 138ab, derde lid, Sr) apart aan
te wijzen in een algemene maatregel van bestuur.1
Gelet op de ernst en het aantal delicten waarop een gevangenisstraf van zes jaar of
meer is vereist, waarvan enkele voorbeelden hierboven genoemd door indiener, lijkt
het indiener echter verstandig om in de artikelen 126nba, 126uba en 126zpa de achtjaar
grens te vervangen door zes jaar.
Van Toorenburg