34 362 Rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juni 2016

Bij brief van 1 juni 2016 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie ten behoeve van het debat over het rapport van de Commissie Oosting-II verzocht om toezending van de redactionele aanpassingen, de inhoudelijke suggesties en de vragen die Kamerlid Van der Steur (voor)stelde bij de 25e versie van de conceptbrief van 27 mei 2014 (de totstandkoming van de brief aan de Kamer van 3 juni 2014, Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123) aan de Kamer.

De Commissie Oosting heeft bij het verrichten van haar onderzoek de beschikking gehad over de suggesties van het Kamerlid Van der Steur aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie inzake het dossier Cees H.

Er bestaan (zwaarwegende) belangen om de suggesties die het Kamerlid Van der Steur in mei 2014 maakte, niet te delen met de Kamer. Uw Kamer wordt geïnformeerd middels het officiële standpunt van de bewindspersoon. Opvattingen van andere personen worden geacht te zijn betrokken bij de onderbouwing van het standpunt dat de bewindspersoon publiekelijk inneemt. Voor zover opmerkingen niet zijn overgenomen in de definitieve brief, worden zij aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen. Deze opvattingen worden niet met uw Kamer gedeeld. Als ik dat wel zou doen, kunnen essentiële onderdelen van ons staatsbestel als de ministeriële verantwoordelijkheid en de eenheid van regeringsbeleid in het geding raken. Daarnaast zou de vrije gedachtewisseling worden beperkt als derden weten dat hun opvattingen openbaar gemaakt kunnen worden. Dat acht ik zeer onwenselijk en getuige het door uw Kamer aangenomen amendement Segers bij de Wet open overheid (Kamerstuk 33 328, nr. 28) hecht ook uw Kamer aan een zekere mate van vertrouwelijkheid van het informele contact tussen Kamerleden en departementen.

Omdat ik – juist in deze kwestie – wil voorkomen dat de Kamer het gevoel houdt dat informatie wordt achtergehouden, stuur ik u hierbij de suggesties die het Kamerlid Van der Steur deed bij de conceptbrief van 27 mei 20141. In het onderhavige geval is sprake van een zeer uitzonderlijke samenloop van omstandigheden. Het gaat hier om een bewindspersoon die in zijn eerdere functie als Kamerlid op verzoek van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een rol heeft gespeeld in een dossier dat heeft geleid tot het aftreden van zijn voorganger. Onder deze zeer specifieke omstandigheden zie ik aanleiding om mijn opmerkingen als Kamerlid aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie openbaar te maken.

Zoals ik in het debat met uw Kamer op 16 december 2015 (Handelingen II, 2015/16, nr. 38, item 12, blz. 10 e.v.) al heb opgemerkt verwijt ik mijzelf dat ik niet eerder een grens heb getrokken, in ieder geval al op 4 maart 2015 toen het conceptpersbericht op tafel kwam en misschien ook wel daarvoor. Ik had mijzelf eerder de vraag moeten stellen of ik in die periode nog goed genoeg het verschil in de gaten had tussen de medewetgevende rol en de controlerende rol in de contacten met de Minister over dit specifieke onderwerp.

Ik hoop u hiermee afdoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven