34 355 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

H BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2022

Met de uitbreiding van het promotierecht in 2017 kregen universitair (hoofd)docenten (hierna: U(H)D’s) binnen het Nederlandse promotiesysteem de mogelijkheid om op te treden als promotor. Voor deze wetswijziging was dit recht voorbehouden aan de hoogleraar. Het doel van deze uitbreiding van het promotierecht was om Nederland aantrekkelijker te maken voor talentvolle (buitenlandse) U(H)D’s. Uw Kamer had drie zorgpunten over de uitbreiding van het promotierecht: de naleving van de «Handreiking College voor Promoties», de kwaliteit van een promotietraject en het carrièreperspectief voor getalenteerde wetenschappers.

Op 8 juli 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de tussenevaluatie door het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (CWTS), en het gesprek met het rectorencollege dat op basis van deze tussenevaluatie heeft plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek kwamen aandachtspunten naar voren die zijn meegenomen in de eindevaluatie. In deze brief schets ik de uitkomsten van de eindevaluatie die is uitgevoerd door Technopolis Group, waarbij ik in het bijzonder aandacht besteed aan de eerdere zorgpunten van zowel uw Kamer als het rectorencollege. De vraag of de handreiking werd nageleefd is afdoende beantwoord in de tussenevaluatie, dus de drie verdere aandachtspunten hebben als basis gediend voor de onderzoeksvragen van deze eindevaluatie. Tot slot ga ik in op de aanbevelingen die uit de eindevaluatie komen, en de vervolgstappen die hieruit mogelijk voortvloeien.

Uitkomsten eindevaluatie

De eindevaluatie biedt enerzijds een cijfermatig overzicht van de huidige situatie wat betreft de bredere toekenning van het promotierecht, en anderzijds een aantal conclusies over de meerwaarde van deze wetswijziging. Ook adresseer ik de eerder genoemde zorgpunten. Ook al bestaan er grote verschillen tussen universiteiten wat betreft de voorwaarden van toekenning van het promotierecht, er is toch een aantal trends te zien. De bevindingen zijn positief.

Cijfermatig overzicht

De 14 universiteiten tellen samen 1591 niet-hoogleraren met het promotierecht. Dit is een toename van 14% ten opzichte van medio 2020. Net als toen zijn er nu nog steeds grote verschillen zichtbaar tussen en binnen universiteiten in de toewijzing van het promotierecht aan niet-hoogleraren die daarvoor in aanmerking zouden komen. 2832 promovendi hebben momenteel een promotor die geen hoogleraar is, wat neerkomt op 10% van het totale aantal promovendi. Omdat de verantwoordelijk vaak gedeeld wordt met andere promotoren, hebben 1123 promovendi (4% van het totaal) enkel een niet-hoogleraar als promotor.

Vestigingsklimaat voor buitenlandse gepromoveerden

De eerste onderzoeksvraag richtte zich op hoeverre het toekennen van de mogelijkheid als promotor op te treden aan U(H)D’s van invloed is op de instroom van buitenlandse U(H)D’s. Ook werd gekeken of er verschillen in aantrekkingskracht tussen universiteiten bestaan op basis van hun beleid rondom het toekennen van het promotierecht.

Het rapport concludeert dat de verruiming van het promotierecht het mogelijk maakt dat Nederlandse universiteiten buitenlandse onderzoekers een passend loopbaanperspectief kunnen bieden voor een U(H)D-vacature. Er kan vooralsnog niet geconcludeerd worden dat de verruiming van het promotierecht heeft geleid tot een grotere aantrekkingskracht van het Nederlandse wetenschapssysteem op buitenlandse onderzoekers; persoonlijke factoren en de kwaliteit van het wetenschapssysteem blijven belangrijkere factoren in de keuze van buitenlandse onderzoekers om hun carrière in Nederland voort te zetten. Wel voelen universiteiten zich in hun wervingsbeleid gesteund dat zij het promotierecht aan sollicitanten in het vooruitzicht kunnen stellen.

Loopbaanperspectief voor UHD’s

De tweede onderzoeksvraag richtte zich op de beleidseffecten van de verruiming van het promotierecht, specifiek waar het gaat om breder erkennen en waarderen van onderzoekers, en inzicht geven in eventuele verschillen tussen mannen en vrouwen als het gaat om het toekennen van het promotierecht.

UHD’s noemen de formele erkenning van hun rol als begeleider het belangrijkste directe gevolg van de uitbreiding van het promotierecht. Wel is er enig verschil tussen de ervaringen van verschillende UHD’s. Waar sommigen de toekenning van het ius promovendi als een extra stap voorwaarts in hun carrière zien, typeren enkelen dit als een «zoethoudertje» wat mogelijk een vertragend effect zou hebben op een toekomstige bevordering tot hoogleraar. Ik zal dit meenemen in mijn gesprekken met het veld. Verder kan de toekenning van het promotierecht gezien worden als een verdere ontwikkeling van de positie van de UHD, en een oorzaak voor een mogelijke afvlakking van de academische hiërarchie. Van de niet-hoogleraren aan wie het promotierecht wordt toegekend is 69% man, wat de bestaande genderdisbalans reflecteert onder UHD’s. Omdat deze disbalans minder groot is dan die onder hoogleraren, wordt wel verwacht dat de uitbreiding van het promotierecht leidt tot het sneller dichten van de genderkloof onder promotoren.

Kwaliteit van de begeleiding van promovendi

De derde onderzoeksvraag richtte zich op de ervaringen van de promovendi en of, en zo ja in welke mate, die verschillen wanneer zij worden begeleid door een U(H)D of een hoogleraar.

De verruiming van het promotierecht lijkt geen negatief effect te hebben op de kwaliteit in de begeleiding van promovendi. Universiteiten hanteren gerichte procedures bij de toekenning van het promotierecht aan U(H)D’s, en er bestaan verschillende mechanismen die zorg dragen voor de kwaliteitsborging van promotietrajecten. Er kan worden geconstateerd dat het beschikbaar komen van een groter aantal promotoren de kans biedt om meer maatwerk in de begeleiding van promovendi te leveren, en dat dit in de praktijk kan zorgen voor een gerichtere en intensievere begeleiding.

Appreciatie van de aanbevelingen uit de eindevaluatie en vervolgstappen

Technopolis Group heeft op basis van de uitkomsten van de eindevaluatie een aantal aanbevelingen geformuleerd om de uitbreiding van het promotierecht op een effectieve manier voort te zetten. Op het gebied van loopbaanperspectieven voor U(H)D’s wordt aanbevolen om eenduidige standaarden voor de toekenning van het promotierecht te bevorderen. Dit moet in ieder geval gerealiseerd worden binnen disciplines en wetenschapsgebieden om te voorkomen dat de verschillen samenwerking en mobiliteit tussen universiteiten bemoeilijkt. Ik kan mij daarin vinden en roep de instellingen op om hier samen afspraken over te maken en mij daarover te informeren. Dat zal terugkomen in onze gezamenlijke overleggen.

Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding van promovendi wordt aanbevolen om de monitoring van de kwaliteit van begeleiding door hoogleraren en niet-hoogleraren te professionaliseren. Ook wordt aanbevolen om de monitoring van resultaten explicieter op te nemen in het kwaliteitsbeleid rond begeleiding van promovendi. De nieuwe inzichten die hieruit voortkomen kunnen vervolgens gebruikt worden voor de dialogen rond «Erkennen en Waarderen». Ik vind het belangrijk om de beleidseffecten van maatregelen goed te monitoren, zodat we weten of het beleid effectief is. In mijn gesprekken met UNL zal ik deze twee punten meenemen.

Ten slotte is de algehele aanbeveling om in de periodieke overleggen binnen UNL de doorwerking van het verruimde promotierecht tot vast aandachtspunt te maken, waarbij over 5 jaar de doorwerking op het wetenschapssysteem als geheel en ook de positionering ervan internationaal een punt van evaluatie zou moeten zijn. Ik neem ook deze aanbeveling over door in 2027 de doorwerking van het verruimde promotierecht opnieuw te evalueren en vervolgens uw Kamer hierover te informeren. Daarnaast zal ik in mijn gesprekken met het veld signalen over de doorwerking blijven ophalen, en indien nodig uw Kamer daarover informeren.

De uitkomsten van de eindevaluatie zullen, zoals in 2017 aan uw Kamer toegezegd, ook worden meegenomen in de Balans van de Wetenschap van het Rathenau Instituut. Deze publicatie verschijnt eind dit jaar of het eerste kwartaal van 2023.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Naar boven