Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 34355 nr. G |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 34355 nr. G |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2021
Met de uitbreiding van het promotierecht in 2017 kregen universitair (hoofd)docenten binnen het Nederlandse promotiesysteem de mogelijkheid om op te treden als promotor. Voor het moment van deze wetswijziging lag dit recht in Nederland bij de hoogleraar. Het doel van deze uitbreiding van het promotierecht was om Nederland aantrekkelijker te maken voor talentvolle (buitenlandse) universitair (hoofd)docenten. Uw Kamer had zorgpunten over de uitbreiding van het promotierecht. De zorgpunten hadden met name betrekking op de kwaliteit van een promotietraject, de naleving van de «Handreiking College voor Promoties» en het carrièreperspectief voor getalenteerde wetenschappers.
In mijn opdracht heeft het Centre for Science and Technology Studies (hierna: CWTS) een onafhankelijke tussenevaluatie over de uitbreiding van het promotierecht1 uitgevoerd. Op basis van deze tussenevaluatie heeft vervolgens een gesprek met het rectorencollege plaatsgevonden. In deze brief schets ik de uitkomsten van de tussenevaluatie en het gesprek met het rectorencollege, waarbij ik in het bijzonder aandacht besteed aan de zorgpunten van uw Kamer. Tot slot ga ik in op de vervolgstappen, specifiek de eindevaluatie die in 2022 gepland staat.
Algemene uitkomsten tussenevaluatie
Er zijn twee algemene uitkomsten te melden uit de tussenevaluatie. Ten eerste is er nu inzicht in het aantal promoties dat door niet-hoogleraren plaatsvindt. Uit de tussenevaluatie van het CWTS blijkt dat tot nu toe 1.184 universitair hoofddocenten de mogelijkheid hebben gekregen om als promotor op te treden. Daarnaast hebben 133 gepromoveerde medewerkers met een andere functie dan universitair hoofddocent (zoals adjunct-hoogleraren en universitair docenten) ook dit recht gekregen. De absolute aantallen variëren sterk per universiteit. Momenteel zijn in totaal 1.398 promovendi bezig met een promotietraject waarin een niet-hoogleraar als promotor is benoemd. Om dit enigszins in perspectief te plaatsen; in 2019 werden in het totaal ongeveer vijfduizend dissertaties afgerond.
Ten tweede blijkt dat er verschillen zijn tussen de universiteiten daar waar het de procedures en voorwaarden in de toekenning van het promotierecht betreft. Uit de interviews die ten behoeve van de tussenevaluatie zijn gehouden met experts, hoogleraren en universitair (hoofd)docenten komt naar voren dat het vooral schort aan heldere communicatie over de procedures en voorwaarden op basis waarvan een promotor het promotierecht toegekend kan krijgen. Ook komt naar voren dat sommige universiteiten het promotierecht toekennen aan alle universitair hoofddocenten. Daarbij wordt ter vergelijking gewezen op de organisatie van het promotierecht in het buitenland, waar wetenschappers vaak al veel eerder in hun carrière deze bevoegdheid hebben.
Uitkomsten tussenevaluatie in relatie tot de drie eerdere zorgpunten
Naleving «Handreiking College voor Promoties»
Eén van de belangrijkste vragen die door de tussenevaluatie wordt beantwoord, is of de «Handreiking College voor Promoties» wordt nageleefd. De VSNU heeft de handreiking opgesteld om de Nederlandse universiteiten gezamenlijk te laten optrekken en gelijksoortige afwegingen te kunnen laten maken in de uitbreiding van het promotierecht. Na vragen van uw Kamer heeft het CWTS de promotiereglementen van de universiteiten geanalyseerd om te zien in hoeverre de handreiking wordt toegepast. Daaruit blijkt dat de handreiking, ondanks de eerder genoemde verschillen in voorwaarden en procedures, adequaat is vertaald naar de promotiereglementen van de verschillende universiteiten. De verschillen in voorwaarden en procedures worden veroorzaakt door het feit dat sommige universiteiten de handreiking smal toepassen, waar anderen dat ruim doen. De handreiking laat ruimte voor interpretatie als het gaat over de concrete invulling per universiteit.
Effect op het vestigingsklimaat en loopbaanperspectieven
In het buitenland kunnen onderzoekers in vergelijking met Nederland vaak eerder in hun loopbaan als promotor optreden. Op basis van deze tussenevaluatie kan niet worden geconcludeerd of de uitbreiding van het promotierecht in Nederland heeft geleid tot een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor (buitenlandse) onderzoekers. Dat geldt ook voor de vraag of de uitbreiding heeft geresulteerd in betere loopbaanperspectieven voor onderzoekers. Een goed vestigingsklimaat voor jonge onderzoekers vind ik belangrijk, net zoals het erkennen en waarderen van niet-hoogleraar promotoren in het kader van hun verdere loopbaanperspectieven. Dit onderwerp zal daarom voor nadere analyse worden meegenomen in de eindevaluatie.
Gevolgen voor de kwaliteit van de promoties
De tussenevaluatie gaat niet in op de (eventuele) gevolgen voor de kwaliteit van promoties die door niet-hoogleraren worden gedaan. Het is wel van belang dat hier naar wordt gekeken. Ik zal de kwaliteit van deze promoties daarom meenemen in de eindevaluatie. In deze tussenevaluatie hebben voornamelijk de geïnterviewde experts zich uitgesproken over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om als promotor te kunnen optreden. Daarbij worden zaken genoemd als het binnenhalen van beurzen. De tussenevaluatie maakt wel duidelijk dat de voorwaarden om als niet-hoogleraar het promotierecht te verkrijgen verschillen tussen de universiteiten. Dat roept de vraag op of uniformering wenselijk is. Ook dit onderwerp zal worden meegenomen in de eindevaluatie.
Uitkomsten gesprek rectorencollege
Deze tussenevaluatie is conform het verzoek van uw Kamer ook besproken met het rectorencollege. Het rectorencollege geeft aan dat de universiteiten over het algemeen positief zijn over de wetswijziging. Men onderkent dat er verschillen zijn tussen universiteiten ten aanzien van de procedures en voorwaarden die worden gehanteerd bij de toekenning van de mogelijkheid aan universitair (hoofd)docenten om als promotor op te treden. Deze verschillen leiden tot een grote variatie in de aantallen universitair (hoofd)docenten per universiteit die de mogelijkheid krijgen om als promotor op te treden. Het rectorencollege acht het van belang dat bij het toekennen van de mogelijkheid aan universitair (hoofd)docenten om als promotor op te treden de genderbalans van de promotoren goed in de gaten wordt gehouden. Op basis van de tussenevaluatie ziet het rectorencollege geen aanleiding om veranderingen aan te brengen in de werkwijze op de verschillende universiteiten. Na de eindevaluatie zal dit nogmaals worden bekeken.
De tussenevaluatie bracht naar voren dat niet alle universiteiten een eenduidig promovendi volgsysteem hanteren, waardoor de dataverzameling en -verificatie in sommige gevallen lastig bleek. Het CWTS heeft in haar rapport aanbevelingen gedaan waarmee de universiteiten hun systemen kunnen verbeteren. Ik heb de VSNU en het rectorencollege gevraagd om samen te zorgen dat de aanbevelingen worden geïmplementeerd. Deze kunnen vervolgens in de eindevaluatie alsnog worden meegenomen.
Aandachtspunten voor de eindevaluatie
Met het rectorencollege is ook gesproken over het tijdpad en de inhoudelijke focus van de eindevaluatie. Er is geconcludeerd dat de volgende drie aandachtspunten in ieder geval meegenomen zullen worden:
• Vestigingsklimaat. De eindevaluatie zal verder verkennen in hoeverre het toekennen van de mogelijkheid als promotor op te treden aan universitair (hoofd)docenten van invloed is op de instroom van buitenlandse universitair (hoofd)docenten. Ook zal worden gekeken of er verschillen in aantrekkingskracht tussen universiteiten bestaan, bijvoorbeeld door onvoorwaardelijke toekenning van het promotierecht aan universitair (hoofd)docenten.
• Loopbaanperspectieven. De eindevaluatie zal ingaan op de beleidseffecten van de verruiming van het promotierecht, specifiek waar het gaat om breder erkennen en waarderen van onderzoekers. Daarbij dient de eindevaluatie ook inzicht te geven in eventuele verschillen tussen mannen en vrouwen als het gaat om het toekennen van het promotierecht.
• Kwaliteit. De eindevaluatie moet meer inzicht geven in de ervaringen van de promovendi en of en, zo ja, in welke mate die verschillen wanneer zij worden begeleid door een universitair (hoofd)docent of een hoogleraar.
De uitkomsten van de eindevaluatie zullen, zoals in 2017 aan uw Kamer toegezegd, worden meegenomen in de Balans van de Wetenschap van het Rathenau Instituut. Deze publicatie verschijnt medio 2022.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34355-G.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.