34 353 EU-voorstellen: gevolgen van het Schrems-arrest en totstandkoming van het EU-VS Privacy Shield verdrag1

I VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2016

De vaste commissies voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad2 en voor Veiligheid en Justitie3 hebben op 17 en op 24 mei 2016 de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie inzake de beoordeling van het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Europese Commissie betreffende het EU-VS Privacy Shield besproken.4 De leden van de fractie van D66 en de leden van de van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 april 2016 en hebben naar aanleiding daarvan de Minister op 3 juni 2015 nog een aantal vragen gesteld.

De Minister heeft op 5 juli 2016 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL / JBZ-RAAD EN VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 3 juni 2016

De commissies voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad en voor Veiligheid en Justitie hebben op 17 en op 24 mei 2016 uw brief inzake de beoordeling van het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Europese Commissie betreffende het EU-VS Privacy Shield besproken.5 De leden van de fractie van D66 en de leden van de van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van uw brief van 29 april 2016 en hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen. De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP en de ChristenUnie sluiten zich bij de vragen van de fractie van D66 aan.

1. Verhouding Privacy Shield en Europese regelgeving

De leden van de fractie van D66 vragen zich af of de nu voorgestelde versie van het Privacy Shield stand zal houden bij het Europese Hof van Justitie en of er voorzien is in een toets door het Hof voorafgaand aan de inwerkingtreding. Over de verzameling en inzage van gegevens van Europese burgers door Amerikaanse overheidsdiensten heeft het Hof zich in het verleden bijvoorbeeld duidelijk uitgesproken.6 Hoe verhouden die uitspraken zich tot het huidige ontwerpuitvoeringsbesluit? Heeft de Minister overwogen deze en andere randvoorwaarden uit het arrest-Schrems expliciet terug te laten komen in het huidige ontwerpuitvoeringsbesluit en zo nee, waarom niet?

In aanvulling op deze vragen verzoeken de leden van de SP of de Minister bereid is om het Privacy Shield door de Europese Commissie te laten toetsen aan de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.7 Indien dit niet het geval is, kan de Minister dan uiteenzetten waarom niet?

Zowel de Artikel 29 Werkgroep (WP29) als de European Data Protection Supervisor (EDPS) geven aan dat het EU-VS Privacy Shield niet voldoet aan de eisen die zullen volgen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)8, zo stellen de leden van de fractie van de SP vast.

De Minister stelt op p. 10 in zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 29 april 2016 dat wat betreft de samenhang tussen het EU-VS Privacy Shield en de AVG, een toets aan de AVG pas plaats vindt bij de eerste evaluatie, een jaar na bekendmaking van het besluit. Waarom vindt deze toets niet in een eerder stadium plaats? Erkent de Minister dat het beter zou zijn om het EU-VS Privacy Shield nu al in overeenstemming te brengen met de AVG?

Is de Minister bereid om een overzicht te maken op welke punten het EU-VS Privacy Shield strijdig is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming? Zo nee, waarom niet, vragen de leden van de fractie van de SP.

2. Gegevensvergaring in bulk

Daarnaast zouden de leden van de fractie van D66 graag een nadere toelichting van u krijgen wat betreft de proportionaliteit van gegevensvergaring in bulk. In uw brief van 29 april jl. stelt u dat u gegevensvergaring in bulk niet principieel van de hand wijst en in sommige gevallen een verantwoord en noodzakelijk middel acht mits voldaan is aan eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.9 Hoe verhouden Amerikaanse en Europese regelgeving zich in dit opzicht tot elkaar? Worden de vaak strengere Europese eisen volgens u voldoende gewaarborgd in het ontwerpuitvoeringsbesluit van het Privacy Shield?

In aanvulling hierop wensen de leden van de fractie van de SP te vernemen of de Minister het eens is met de inschatting dat op basis van de Presidential Policy Directive (PPD-28) van 17 januari 2014 en de verklaring van de General Counsel van het Office of the Director of National Intelligence (ODNI) van 22 februari 2016 (Annex VI, p. 3)10 niet alleen bulkcollectie, maar ook bulkinterceptie en filtering op basis van steekwoorden en andere discriminatoren nog steeds mogelijk is?

Bovendien wensen deze leden te vernemen of de Minister het eens is met de inschatting dat ook die bulkinterceptie en filtering op basis van steekwoorden en andere discriminatoren in strijd is met de uitspraak van het Hof van de Europese Unie in de Schrems-zaak (recital 93 en 94)?

3. Derde landen

Voorts vragen de leden van de fractie van D66 zich af wat er precies gebeurt met gegevens die middels onwards transfer door Amerikaanse partijen worden doorgestuurd naar derde landen.

4. Andere Adequacy Decisions

De leden van de fractie van de SP vragen of de Minister bereid is aan de Europese Commissie de wens te uiten om ook andere adequacy decisions als die van Israël en van Canada te laten toetsen aan het Schrems-arrest.

5. Verantwoordelijkheid Europese Commissie jegens burgers

Ook over de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie jegens Europese burgers hebben de leden van de fractie van D66 een aantal vragen. Verwacht u, gezien de complexe aard van deze materie, dat burgers voldoende op de hoogte kunnen zijn van de ontwikkelingen op het terrein van gegevensuitwisseling met Amerika en de gevolgen die zij daar direct van kunnen ondervinden? Zijn Europa en de Verenigde Staten in dezelfde mate verantwoordelijk voor de controle op correcte uitvoering van de overeenkomst? Is de door de Amerikanen aangekondigde Ombudsman voldoende toegankelijk en betrouwbaar voor Europese burgers? Welke andere mogelijkheden hebben burgers in Europa om bezwaar te maken tegen het opvragen of delen van hun gegevens in Amerika? Wordt er bijvoorbeeld voorzien in procedures waar individuele burgers en het MKB gebruik van kunnen maken, om te voorkomen dat zij onnodig tot hoge kosten worden gedwongen?

6. Toetsing door de CTIVD

De leden van de fractie van de SP hebben tot slot nog de volgende vragen over de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD):

Hoe beoordeelt de Minister de rechtmatigheid van het door de Europese Commissie toekennen van extra taken aan de CTIVD?11

Wat is volgens de Minister de verwachte extra belasting voor de CTIVD door de verplichtingen uit het EU-VS Privacy Shield?

Is er contact geweest met de CTIVD over het Privacy Shield en de daaruit vloeiende verplichtingen voor de CTIVD?

De commissies voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad en voor Veiligheid en Justitie zien de beantwoording van bovenstaande vragen graag tegemoet uiterlijk vier weken na de dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, G. Markuszower

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2016

Bij brief van 3 juni 2016, nr. 150979.02u, stelden de Commissies voor Immigratie & Asiel/JBZ Raad en voor Veiligheid en Justitie uit uw Kamer een aantal vragen betreffende het EU US Privacy Shield. Ik dank de Commissies voor deze vragen en zal deze graag beantwoorden. Die antwoorden treft u hieronder aan.

1. Verhouding Privacy Shield en Europese regelgeving

De leden van de fractie van D66 vragen zich af of de nu voorgestelde versie van het Privacy Shield (hierna: Shield) stand zal houden bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) en of er is voorzien in een toets door het HvJEU voorafgaand aan de inwerkingtreding. Deze leden wijzen erop dat het HvJEU zich in het verleden duidelijk heeft uitgesproken over de verzameling en inzage van gegevens van Europese burgers door Amerikaanse overheidsdiensten. Zij vragen zich af hoe die uitspraken zich verhouden tot het huidige ontwerpuitvoeringsbesluit. Zij vragen ook of ik heb overwogen deze en andere randvoorwaarden die in het arrest van het HvJEU van 6 oktober 2015 (C-362/15) (Schrems) worden genoemd expliciet terug te laten komen in het ontwerpuitvoeringsbesluit en indien dit niet zo is, waarom dit niet is gebeurd. De leden van de fracties van VVD, PvdA, SP en ChristenUnie sluiten zich bij deze vragen aan.

Ik heb in mijn brief van 29 april 2016, Kamerstukken II 2015/16, 32 317, nr. 409, aangegeven gematigd positief te staan ten opzichte van het ontwerpuitvoeringsbesluit. Dat houdt ook in dat ik het nieuwe ontwerpuitvoeringsbesluit veel beter verdedigbaar acht voor het HvJEU dan het oude Safe Harbour-arrangement. Er wordt door de Commissie en de Verenigde Staten thans nog gewerkt aan verdere verduidelijkingen en verbeteringen naar aanleiding van het advies van de Artikel 29 Werkgroep. Ik vertrouw erop dat deze inspanningen invloed zullen hebben op de verdedigbaarheid van het besluit.

Het is niet mogelijk om ten aanzien van een ontwerpuitvoeringsbesluit van de Commissie in de zin van artikel 291 VWEU een advies van het HvJEU te vragen voorafgaand aan de inwerkingtreding. Wel kan na inwerkingtreding van het besluit een vernietigingsberoep bij het HvJEU worden ingesteld op grond van artikel 263 VWEU door het Europees Parlement, de Raad of een lidstaat. Ook kan de vraag naar de geldigheid aan de orde komen in een prejudiciële vraag van een nationale rechter aan het HvJEU. Ik acht het denkbaar dat deze laatste procedure zal worden benut.

In het door de leden bedoeld arrest heeft het HvJEU zich, anders dan deze leden stellen, niet uitgelaten over de verzameling door en inzage in gegevens van Europese burgers door de Amerikaanse overheidsdiensten. Het HvJEU heeft zich ertoe beperkt vast te stellen dat de Commissie zich in het vaststellingsbesluit van het Safe Harbour-arrangement onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het bestaan van diverse grondslagen in de wetgeving van de Verenigde Staten om die toegang te verkrijgen en dat de Commissie onvoldoende heeft gedaan om de ontwikkelingen in de Verenigde Staten te volgen en deze bespreken met de Verenigde Staten. Hierboven gaf ik al aan dat ik voldoende vertrouwen heb in de inspanningen die de Commissie heeft verricht in de afgelopen maanden om een beter akkoord met de Verenigde Staten te bereiken.

Ik heb sinds mijn eerderbedoelde brief van 29 april 2016 overleg gehad met enige andere lidstaten en met de Commissie over de vraag of het niet wenselijk is om in de overwegingen van het ontwerpuitvoeringsbesluit puntsgewijs de overwegingen van het HvJEU in het arrest-Schrems te volgen. Dit is verschillende malen serieus overwogen door de Commissie. Het is de Commissie, en niet ik, die daar uiteindelijk over besluit. De Commissie oordeelt het verstandig om in de overwegingen niet reactief te zijn op het arrest van het HvJEU, maar de overwegingen vooral te laten aansluiten op de Annexen bij het besluit. De Commissie is ervan overtuigd dat dit behulpzaam is voor de verdediging in rechte. Ik respecteer die beslissing.

De leden van de SP-fractie hebben nog enige aanvullende vragen gesteld. Zo vragen zij of ik bereid ben de Commissie te vragen het Shield te laten toetsen aan de uitspraak van het HvJEU. In de beantwoording van de voorafgaande vragen heb ik al aangegeven dat ik aan die bereidheid invulling heb gegeven en wat de uitkomst van dit beraad is geweest.

De leden van de SP-fractie stellen dat de Artikel 29 Werkgroep (hierna: WP 29) en de Europees Toezichthouder Gegevensbescherming (EDPS) hebben geconstateerd dat het Shield niet voldoet aan de eisen die zullen volgen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zij wijzen erop dat ik in mijn eerderbedoelde brief van 29 april 2016 heb aangegeven dat een toets van het Shield aan de AVG pas plaatsvindt na de eerste evaluatie, een jaar na de bekendmaking van het besluit. Zij vragen waarom deze toets niet eerder plaatsvindt en of ik niet moet erkennen dat het beter zou zijn het Shield reeds nu met de AVG in overeenstemming te brengen. Zij vragen of ik bereid ben een overzicht te maken van de punten waarop het Shield strijdig is met de AVG en als ik die bereidheid niet heb, wat daarvan de reden is.

De normen van de AVG gaan pas gelden met ingang van 25 mei 2018. Bovendien bevat artikel 46, negende lid, van de AVG een overgangsbepaling die inhoudt dat toereikendheidsbesluiten die gelden op het tijdstip waarop de normen gaan gelden gehandhaafd blijven tot zij zijn gewijzigd of ingetrokken. Dat biedt de Commissie en de Verenigde Staten tijd om na te gaan of het Shield volledig in overeenstemming is de AVG en indien dat niet het geval is, wat daaraan moet gebeuren. Natuurlijk zou het het beste zijn als zonder twijfel kan worden vastgesteld dat het Shield volledig voldoet aan de eisen van de AVG, maar de Commissie heeft ervoor gekozen niet alle vragen tegelijk te beantwoorden. Ik heb begrip voor de beslissing van de Commissie. De eisen die de AVG stelt aan toereikendheidsbesluiten, waarvan het Shield een voorbeeld is, zijn te vinden in artikel 46 van de AVG. Dat artikel is veel gedetailleerder dan artikel 25 van richtlijn 95/46/EG, waarop het Shield zal gaan berusten, al gaan beide artikelen wel van dezelfde grondgedachte uit. Het moet gaan om een adequaat niveau van gegevensbescherming. Artikel 46 AVG is aan het slot van de onderhandelingen aangepast aan de eisen die het HvJEU in het arrest-Schrems heeft gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een adequaat beschermingsniveau moet aan de orde komen of de materiële normen die de verordening stelt en het toezicht op de naleving gezamenlijk met het algemene niveau van grondrechtenbescherming op een voldoende overtuigende manier zijn aan te wijzen in of af te leiden uit het rechtsstelsel van het betrokken derde land. Daar valt niet een limitatief lijstje van te geven dat voor elk derde land geldt. Begrijp ik de Artikel 29 Werkgroep en de EDPS goed, dan stellen zij zich op het standpunt dat de verschillen met name opvallen bij nieuwe rechten zoals dataportabiliteit en het vergeetrecht en nieuwe verplichtingen, zoals het maken van privacyeffectbeoordelingen en privacy by design die niet in het Amerikaanse recht zouden voorkomen. Wat daar ook van zij, een adequaat niveau van gegevensbescherming betekent niet hetzelfde als een identiek niveau van gegevensbescherming.

2. Gegevensvergaring in bulk

De leden van de D66-fractie wensen een nadere toelichting wat betreft de proportionaliteit van gegevensvergaring in bulk. Deze leden wijzen erop dat ik gegevensvergaring in bulk in mijn brief niet principieel van de hand wijs en ik dit in sommige gevallen een verantwoord en noodzakelijk middel acht, mits voldaan is aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze leden vragen hoe de Amerikaanse en Europese regelgeving zich ten opzichte van elkaar verhouden en of de vaak strengere Europese eisen volgens mij voldoende zijn gewaarborgd in het ontwerpuitvoeringsbesluit van het Shield.

Indien in Europa een inmenging op het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer plaatsvindt, moet voldaan zijn aan een reeks eisen die zijn opgenomen in artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (Handvest). De inmenging moet bij de wet zijn voorzien, hetgeen betekent dat de wetgeving openbaar toegankelijk moet zijn, en ook voldoende duidelijk moet zijn om de rechtsgenoten inzicht te geven in aard van inmenging. De inmenging moet in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in een of meer in artikel 8, tweede lid, van het EVRM geregelde belangen. Nationale veiligheid en het belang van de opsporing van strafbare feiten zijn dergelijke belangen. Niet elke inmenging is gerechtvaardigd indien een van de genoemde belangen aan de orde is. Er moet een noodzaak zijn, waarbij een toets aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit moet worden verricht. Artikel 52 van het Handvest kent een sterk vergelijkbare systematiek van inmenging in de grondrechten. Specifiek voor Nederland geldt nog dat inbreuken op het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet bij of krachtens de wet moeten worden geregeld. Het verwerken van gegevens moet aan deze eisen voldoen. Het maakt daarbij geen principieel verschil of gegevens wel of niet in bulk worden verzameld. Of het gebruik van dat middel gerechtvaardigd is moet met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit worden beoordeeld.

Het Amerikaanse recht is anders van opbouw. De Amerikaanse Grondwet kent geen afzonderlijk geformuleerd recht op bescherming van persoonsgegevens of op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De bescherming van deze rechten vindt plaats via een uitleg in de jurisprudentie van het Hooggerechtshof van andere wel expliciet geregelde rechten, zoals de bescherming van het huisrecht en de eigendom tegen «unreasonable searches and seizures» (het Vierde Amendement van de Amerikaanse Grondwet) en de procedurele waarborgen («due process of law») die gelden bij inmenging door de federale overheid en de staten in de grondrechten (het Veertiende Amendement van de Amerikaanse Grondwet). De systematiek voor beperking van grondrechten in de Verenigde Staten verschilt van die in Europa. Formele wetgeving van het Congres is niet altijd nodig, mede vanwege de federale structuur van het land. Waarborgen zijn in de Verenigde Staten in verdergaande mate dan in Europa procedureel van aard. Rechterlijke tussenkomst bij de uitoefening van overheidsbevoegdheden komt op het gebied van de nationale veiligheid relatief vaker voor dan in Europa. Uit Annex VI bij het Shield kan worden afgeleid dat naast de wetgeving die in de Verenigde Staten is vastgesteld met betrekking tot specifieke bevoegdheden tot het gericht verzamelen, andere grondslagen voor gegevensverwerking bestaan. Die laten, subsidiair, verzameling van gegevens in bulk toe. Daarbij moet echter steeds worden voldaan aan het criterium «resonableness» dat, aldus Annex VII, van grondwettelijke aard is. De zes doeleinden waaronder verzameling in bulk kan plaatsvinden zijn enigszins vergelijkbaar met de doeleinden die in Europa kunnen worden ingeroepen op grond van het EVRM. Waarborgen moeten worden gevonden in diverse, elkaar deels overlappende systemen van intern toezicht.

De inspanningen van de Commissie zijn erop gericht geweest om zo goed mogelijk te verduidelijken hoe het Amerikaanse stelsel is opgebouwd en functioneert. Dat stelsel functioneert anders dan in Europa. Waar het specifiek gaat om de vergaring van persoonsgegevens door de overheid in het belang van de rechtshandhaving of de nationale veiligheid moet volgens het HvJEU zijn voldaan aan de maatstaf van «necessary and proportionate». De Commissie heeft de conclusie getrokken dat op basis van de Annexen VI en VII geoordeeld kan worden dat aan die maatstaf in voldoende mate is voldaan. Naar aanleiding van het advies van de Artikel 29 Werkgroep zoekt de Commissie in overleg met de Verenigde Staten op onderdelen nog naar nadere verduidelijkingen en verbeteringen. Ik kan het voorlopige oordeel van de Commissie volgen en steun de Commissie in haar streven nadere verduidelijkingen te bereiken.

De leden van de SP-fractie wensen nog te weten of ik hun inschatting deel dat op basis van de Presidential Policy Directive (PPD-28) en Annex VI bij het Shield niet alleen bulkcollectie ook bulkinterceptie en filtering op basis van steekwoorden en andere discriminatoren nog steeds mogelijk is en of ik de inschatting deel dat dit in strijd is met het arrest van het HvJEU.

Ik kan op basis van Annex VI slechts constateren dat de verzameling van gegevens in bulk volgens de geldende regelgeving en het beleid van de Verenigde Staten mogelijk is. Ik merk de verzameling van gegevens in bulk, ongeacht of daarbij nog het onderscheid wordt gemaakt tussen collectie of interceptie zoals de leden van de SP-fractie dat zien, aan als een bepaalde techniek. Met behulp van die techniek worden grote hoeveelheden gegevens verzameld op basis van vooraf vastgestelde doelen. Met deze techniek is het doorzoeken van de verzamelde gegevens met behulp van trefwoorden of andere selectoren onlosmakelijk verbonden. Het verzamelen zou anders zinloos zijn. Ik trek niet de conclusie dat het gebruik van deze technieken als zodanig in strijd is met hetgeen het HvJEU in zijn arrest overweegt. Waar het om gaat is dat de uitoefening van de bevoegdheid voldoet aan de maatstaf «necessary and proportionate».

3. Derde landen

De leden van de D66-fractie vragen zich af wat er precies gebeurt met gegevens die middels onward transfers door Amerikaanse partijen worden doorgestuurd naar andere landen.

Wat er feitelijk precies gebeurt met gegevens die krachtens het Shield zijn doorgegeven uit de EU naar een bedrijf in de Verenigde Staten en die vervolgens naar een ander derde land worden doorgegeven kan in zijn algemeenheid moeilijk worden gezegd. Dat is geheel afhankelijk van de aard van de gegevens, de identiteit en hoedanigheid van de verantwoordelijken, ontvangers en betrokkenen, het andere derde land en alle overige omstandigheden van het geval. Belangrijk acht ik in elk geval dat verdere doorgifte naar andere derde land steeds op grondslag van een contract tussen de verantwoordelijke in de Verenigde Staten en de ontvanger in het andere derde land moet plaatsvinden en dat buiten twijfel staat dat de verantwoordelijke in de Verenigde Staten aansprakelijk blijft voor alle gevolgen die voortvloeien uit de verdere doorgifte. Dit acht ik een belangrijke verbetering ten opzichte van het Safe Harbour-arrangement.

4. Andere adequacy decisions

De leden van de SP-fractie vragen of ik bereid ben aan de Commissie de wens te uiten om ook andere adequacy decisions als die van Canada en Israël te laten toetsen aan het Schrems-arrest.

Ik heb deze vraag van de leden van de SP-fractie aan de Commissie gesteld. De Commissie heeft mij het volgende meegegeven. De artikelen van de vaststellingsbesluiten van alle nog geldige toereikendheidsbesluiten zijn volgens een bepaald model opgesteld. Uit het arrest vloeit voort dat artikel 1 van alle besluiten, waarin de nu niet meer geldige beperking van de bevoegdheden van de toezichthouders in de EU nog voorkomt, moet worden gewijzigd. De Commissie zal daartoe een ontwerpbesluit opstellen nadat het Shield is vastgesteld. Wat de overige inhoud betreft verschilt het Shield, respectievelijk het oude Safe Harbour-arrangement, fundamenteel van alle andere toereikendheidsbesluiten. Immers, de reikwijdte van het Shield is beperkt tot een deel van de private sector en is in belangrijke mate een systeem van zelfregulering. Alle andere toereikendheidsbesluiten berusten op een algemeen oordeel over het gehele niveau van gegevensbescherming in het desbetreffende derde land. Ook is er in alle desbetreffende landen anders dan in de Verenigde Staten een algemeen bevoegde toezichthouder. Niettemin heeft de Commissie besloten alle in aanmerking komen landen te vragen om een overzicht van de relevante wetgeving voor het maken van inbreuken op het recht op de bescherming van persoonsgegevens en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat heeft al tot enige respons geleid, aldus de Commissie. Na vaststelling van het Shield zal men beoordelen hoe daarmee wordt omgegaan.

5. Verantwoordelijkheid Europese Commissie jegens burgers

De leden van de fractie van D66 hebben een aantal vragen gesteld over de verantwoordelijkheid van de Commissie jegens Europese burgers. Zij vragen of ik verwacht dat Europese burgers gezien de complexe aard van de materie voldoende op de hoogte kunnen zijn van de ontwikkelingen op het terrein van de gegevensuitwisselingen en de gevolgen die zij daar direct van kunnen ondervinden. Verder vragen deze leden of Europa en de Verenigde Staten in dezelfde mate verantwoordelijk zijn voor de controle op correcte uitvoering van de overeenkomst. Daarnaast vragen deze leden of de door de Amerikanen aangekondigde Ombudsman voldoende toegankelijk en betrouwbaar is voor Europese burgers. Zij vragen voorts welke andere mogelijkheden burgers in Europa hebben om bezwaar te maken tegen het opvragen of delen van hun gegevens in Amerika en of er wordt voorzien in procedures waar individuele burgers en het MKB gebruik van kunnen maken om te voorkomen dat zij onnodig tot hoge kosten worden gedwongen.

De Commissie heeft aangekondigd met een gids te komen, bestemd voor lidstaten, toezichthouders en het publiek waarin uitleg wordt gegeven over structuur en inhoud van het Shield. Ik juich dit initiatief zeer toe en ga ervan uit dat in die gids nadrukkelijk wordt ingegaan op de toegang door de overheid in de VS tot doorgegeven gegevens. Het is mij niet bekend wanneer de gids gereed is. Indien het Shield wordt vastgesteld wordt het jaarlijks gezamenlijk door de Commissie en de Verenigde Staten geëvalueerd. Daarbij zal zorg gedragen worden voor een vertegenwoordiging van lidstaten en toezichthouders. Zou uit de evaluatie blijken dat de Verenigde Staten de gedane toezeggingen onvoldoende respecteren, dan is het de verantwoordelijkheid van de Commissie om het gesprek daarover te voeren of de beschikking eventueel op te schorten of in te trekken. De toegankelijkheid tot de Ombudspersoon voor Europese burgers is goed verzekerd, omdat die toegang verloopt via een voorprocedure die in de eigen lidstaat wordt gevoerd. Een nationale toezichthouder die een laagdrempelige toegang heeft moet zorgen voor doorgeleiding van de klacht aan de Ombudspersoon. Ik ga er niet vanuit dat de Ombudspersoon onvoldoende betrouwbaar is. In zijn algemeenheid kunnen burgers uit de lidstaten binnenkort in rechte optreden in de Verenigde Staten op grond van de nieuwe Judicial Redress Act, waarmee zij om inzage en correctie van de op hun betrekking hebbende gegevens in de Verenigde Staten kunnen verzoeken. De Amerikaanse wetgeving kent voorts rechtsingangen op grond van de openbaarheidswetgeving of op grond van onrechtmatige overheidsdaad. Aan deze procedures zijn echter kosten verbonden voor de noodzakelijke rechtshulp. Voor zover het betreft de toegang tot gegevens die door de overheid zijn gevorderd kent het Amerikaanse recht, voor zover bekend, geen aparte procedure voor individuele burgers of voor het MKB. Dergelijke procedures bestaan in Nederland ook niet.

6. Toetsing door de CTIVD

De leden van de fractie van de SP hebben enkele vragen gesteld over de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). Zij vragen naar een oordeel over de rechtmatigheid van het door de Commissie toekennen van extra taken aan de CTIVD. Zij vragen wat de verwachte extra belasting voor de CTIVD is voor de verplichtingen uit het Shield. Tenslotte vragen zij of er contact geweest is met de CTIVD over het Shield en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de CTIVD.

In § 102 van het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Commissie en in Annex III staat dat de instanties die bevoegd zijn om toezicht te houden op de nationale inlichtingen- en veiligheidsdiensten, of een centrale Europese organisatie, worden aangewezen om klachten door te geleiden aan de Ombudspersoon in de VS. WP 29 heeft zich daarover verwonderd. De Commissie zou deze taak volgens WP 29 niet kunnen toebedelen aan instanties die toezicht houden op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, omdat deze, gelet op artikel 4, tweede lid, VEU, onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen. Ook wijst WP 29 op de verschillen tussen de systemen waarmee toezicht wordt gehouden op de nationale inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de lidstaten. In reactie hierop heeft de Commissie aangegeven dat zij met de VS in gesprek is om te bezien of de nationale toezichthoudende instanties voor gegevensbescherming kunnen worden aangewezen als Europees kanaal voor de doorgeleiding van klachten naar de Ombudspersoon in de VS. Omdat elke lidstaat een of meer nationale toezichthouders heeft valt niet uit te sluiten dat deze instanties een eerste rol krijgen, waarna een centrale verzamelinstantie op Europees niveau de klachten doorgeleidt naar de Ombudspersoon in de VS. Eén van de toezichthouders in de EU moet dan als centrale verzamelinstantie worden aangewezen. Ik acht betrokkenheid van de nationale toezichthouders voor gegevensbescherming goed denkbaar nu zij toezicht houden op de naleving van de privacyrichtlijn en de op grond daarvan vastgestelde toereikendheidsbesluiten. Het Shield is daarvan een voorbeeld.

Ik acht het aangewezen de uitkomst van het nadere overleg tussen de Commissie en de Verenigde Staten af te wachten alvorens op nationaal niveau een instantie aan te wijzen. Vandaar dat ik in mijn brief van 29 april 2016 in algemene zin heb aangegeven dat een overheidsorgaan zal worden aangewezen. De CTIVD is op de hoogte van de tekst van het ontwerpuitvoeringsbesluit. Er is informeel contact geweest over de recente ontwikkelingen. Er heeft nog geen inhoudelijk overleg plaatsgevonden in afwachting van de uitkomst van het nadere overleg. Uiteraard zal ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg treden met de beoogde instantie zodra dat aangewezen is.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Zie dossier E160016 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Samenstelling Immigratie en Asiel / JBZ-Raad:

Engels (D66), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Strik (GL) (vice-voorzitter), Knip (VVD), Beuving (PvdA), Popken (PVV), Swagerman (VVD), Schrijver (PvdA), Gerkens (SP), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Markuszower (PVV) (voorzitter), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP).

X Noot
3

Samenstelling Veiligheid en Justitie:

Kox (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Swagerman (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Knip (VVD), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), Popken (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP).

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 34 353, F. Zie ook dossier E160016 op www.europapoort.nl.

X Noot
5

Kamerstukken I 2015/16, 34 353, F. Zie ook dossier E160016 op www.europapoort.nl.

X Noot
6

Conclusie in de zaak-Schrems, zaak C-362/14, punt 170.

X Noot
7

De mogelijkheid tot toetsing aan de uitspraak van het HvJ van de EU wordt door de Minister bevestigd in zijn brief d.d. 29 april 2016, p. 16–17.

X Noot
8

EDPS Opinion 4/2016, Opinion on the EU-U.S. Privacy Shield draft adequacy decision, d.d. 30 mei 2016, p. 1–3: https://secure.edps.europa.eu/EDPSWEB/webdav/site/mySite/shared/Documents/Consultation/Opinions/2016/16-05-30_Privacy_Shield_EN.pdf

WP29, Opinion 01/2016 on the EU – U.S. Privacy Shield draft adequacy decision, d.d 13 april 2016, p. 9: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2016/wp238_en.pdf.

X Noot
9

Kamerstukken I 2015/16, 34 353, F, pagina 14.

X Noot
10

Annex VI bij de Commission implementing decision on the adequacy of the protection provided by the EU-U.S. Privacy Shield, p. 3.

X Noot
11

WP29, Opinion 01/2016 on the EU – U.S. Privacy Shield draft adequacy decision, vanaf p. 49: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2016/wp238_en.pdf.

Naar boven