Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2018
In de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid is toegezegd om uiterlijk
in 2017 te evalueren hoe het criterium «ernstig verwijtbaar handelen of nalaten» uitwerkt
in de praktijk.1 Per 1 juli 2015 heeft de Wet werk en zekerheid (Wwz) het ontslagrecht gewijzigd.
Eén van de wijzigingen betreft het systeem van ontslagvergoedingen. Kort gezegd is
het uitgangspunt dat een werknemer bij ontslag recht heeft op de transitievergoeding
als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd of niet voortgezet op initiatief van de
werkgever. Het criterium ernstig verwijtbaar handelen of nalaten wordt gebruikt om
te bepalen of de werknemer na ontslag naast de transitievergoeding recht heeft op
een additionele billijke vergoeding (in het geval van ernstige verwijtbaarheid van
de werkgever) of om te bepalen dat de werkgever niet de (gehele) transitievergoeding
is verschuldigd (in het geval van ernstige verwijtbaarheid van de werknemer).
Het Hugo Sinzheimer Instituut (HSI) van de Universiteit van Amsterdam heeft onderzocht
of het criterium «ernstig verwijtbaar handelen of nalaten» doet wat daarmee is beoogd:
dat alleen in uitzonderlijke gevallen aan de werknemer een billijke vergoeding wordt
toegekend of de werknemer zijn recht op transitievergoeding (gedeeltelijk) verliest.
Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport aan2.
Door het HSI is onderzocht hoe de rechter dit criterium toetst aan de hand van tussen
1 juli 2015 en 1 oktober 2017 gepubliceerde rechterlijke uitspraken en aanvullende
interviews met rechters (eerste en tweede aanleg) en rechtsbijstandsverleners. Conclusie
van het onderzoek is dat de rechter kritisch toetst en niet snel tot het oordeel komt
dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever of van
de werknemer. Dit beeld komt zowel naar voren uit het jurisprudentieonderzoek als
uit de interviews.
Als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever is komen vast te staan,
wordt vrijwel altijd een billijke vergoeding toegekend, zo blijkt uit de onderzochte
uitspraken. Tevens is het uitgangspunt dat een werknemer die naar het oordeel van
de rechter ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten geen recht heeft op een
transitievergoeding. Een uitzondering is mogelijk als de rechter het naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar vindt om geen transitievergoeding toe
te kennen. Dat is een strenge norm en dat blijkt ook uit de onderzochte uitspraken:
als de rechter eenmaal heeft geoordeeld dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid
aan de kant van de werknemer, dan wordt vrijwel nooit een transitievergoeding toegekend.
De conclusie van het onderzoek is derhalve dat toepassing van dit criterium in de
praktijk ertoe leidt dat slechts in uitzonderlijke gevallen de rechter een billijke
vergoeding aan de werknemer toekent of dat de rechter oordeelt dat de werkgever geen
transitievergoeding verschuldigd is.
Zoals tevens is toegezegd in de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid
zal ik met de Stichting van de Arbeid bespreken welke conclusies getrokken kunnen
worden uit dit onderzoek. Het regeerakkoord heeft geen wijzigingen voorgesteld op
dit onderdeel van het ontslagrecht. De resultaten van dit overleg zal ik opnemen in
de halfjaarlijkse rapportage Wwz die u dit voorjaar ontvangt. In deze rapportage wordt
tevens ingegaan op de evaluatie van de Wwz, waaronder het nog lopende onderzoek naar
de overbruggingsregeling transitievergoeding.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees