34 350 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2015 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 december 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 3 december 2015 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 10 december zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

1

Hoe komt het dat er sprake is van onderuitputting (€ 12,0 miljoen) op de regeling voortijdig schoolverlaten, terwijl veel scholen de doelstellingen niet overal gehaald hebben? Kunnen deze middelen ingezet worden voor extra begeleiding van jongeren?

Zie het antwoord op vraag 14. De onderuitputting van deze regeling kan niet worden ingezet voor andere doeleinden.

2

Waarom wordt de subsidieregeling praktijkleren niet volledig opgebruikt en verdeeld over de aanvragers, zoals de bedoeling was?

De regeling gaat uit van een maximaal bedrag van € 2.700 per gerealiseerde volledige leerwerkplek. In 2015 zijn er voor het hbo en de promovendi minder aanvragen gedaan dan voorzien waardoor het beschikbare budget niet volledig is uitgeput. Aan alle goedgekeurde aanvragen is het maximale bedrag van € 2.700 verstrekt, waardoor de resterende middelen niet gebruikt kunnen worden.

3

Hoe wordt de onderuitputting van de lerarenbeurs verklaard? Wat wordt eraan gedaan om onderuitputting te voorkomen?

  • In 2015 is het aantal toekenningen gestegen ten opzichte van 2014 met circa 700. In totaal hebben 5.700 leraren een Lerarenbeurs ontvangen. In de sectoren po, vo en mbo is sprake van een toename ten opzichte van 2014 (po: 177, vo: 436, mbo: 111). In het hbo is het aantal toekenningen ongeveer gelijk gebleven.

  • Ondanks de groei van het aantal toekenningen, is in het po het extra geld dat in 2015 aan de beurs is toegevoegd voor de masterambitie onvoldoende benut. Voor het vo geldt dit in geringere mate. In het mbo zijn de uitgaven nagenoeg gelijk aan de raming, terwijl in het hbo (ondanks de verruiming van de verlofuren) de uitgaven achterblijven bij de raming.

  • De belangrijkste door leraren genoemde belemmeringen zijn: tijdgebrek, te weinig doorgroeiperspectief, benutting kennis op de werkvloer, te weinig aansluiting tussen vraag en aanbod. Dit speelt vooral in de sector po, waar de onderuitputting het grootst is (evaluatieonderzoek ReseachNed, 2015).

Zoals aangekondigd in de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda zullen wij in samenwerking met de bestuurlijke partners de volgende acties ondernemen:

  • Stimuleren en faciliteren van regionale activiteiten gericht op de versterking van HRM-beleid (onder andere loopbaanontwikkeling) en verhoging van het aandeel masteropgeleide leraren. Bij deze activiteiten wordt ingespeeld op de specifieke regionale behoefte.

  • Brede communicatiecampagne met focus op de rol die HRM-beleid speelt in verbetering van de onderwijskwaliteit en het belang van master- en academisch opgeleide leraren.

  • Activiteiten op landelijk, regionaal en lokaal niveau om te zorgen dat opleidingsvraag en -aanbod beter op elkaar aansluiten.

4

Waarom worden de juridische verplichtingen van een aantal projecten van Platform Bèta en Techniek doorgeschoven naar 2016? Welke projecten lopen niet op schema en welke gevolgen heeft dit voor de realisering van het Techniekpact?

De juridische verplichting is doorgeschoven naar 2016 in afwachting van het door het Platform in te dienen verlengingsvoorstel van de activiteiten uit het actieprogramma Kiezen voor Technologie tot 1 augustus 2016. Op verzoek van uw Kamer is het initiatief Maker Education aan dit programma toegevoegd. Bij de al gestarte projecten is er geen vertraging opgelopen. Daarmee zijn er geen gevolgen voor de realisering van het Techniekpact.

5

Waarom wordt er een bedrag van € 2,5 miljoen voor het project Bèta en techniek overgeheveld van artikel 3 naar artikel 1?

De juridische verplichting voor het stimuleren van wetenschap en techniek voor zowel Primair als Voortgezet Onderwijs (artikelen 1 en 3) wordt als één verplichting op artikel 1 met het Platform Bèta en Techniek aangegaan. Bij Najaarsnota is de bijdrage voor dit project van artikel 3 naar artikel 1 overgeheveld.

6

Kan de regering toelichten wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de vormgeving en modernisering van het Participatiefonds? Kan de regering in haar plannen toelichten hoe zij erop gaat toezien dat onvolkomenheden als deze niet meer voorkomen?

Het streven van de regering was uw Kamer nog in 2015 te informeren over de uitwerking van de modernisering van het Participatiefonds. Dit is gemeld in de brief van 15 juli 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 30 183, nr. 30). Hierbij is aangegeven dat een gemoderniseerd stelsel voor het opvangen van risico’s van werkloosheidsuitkeringen in het primair onderwijs in overleg met de sociale partners en het bestuur van het Participatiefonds wordt uitgewerkt. De vormgeving hiervan heeft ook een relatie met de wijze waarop per 1 juli 2016 de gevolgen van de Wet werk en zekerheid worden ingepast in het primair onderwijs. Dit is momenteel onderwerp van gesprek tussen sociale partners op de cao-tafel. Het resultaat daarvan zal in overleg met de sociale partners, kunnen worden meegewogen bij de inhoud van de modernisering. De verwachting is dat dit in de loop van het voorjaar van 2016 aan de orde is, waarna uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitwerking van de modernisering. In de plannen voor modernisering heeft de regering als uitgangspunt te komen tot een vereenvoudigd systeem waarbinnen ook de onvolkomenheden inzake negatief getoetste declaraties worden voorkomen.

7

Kan de regering toelichten hoe de negatief getoetste declaraties van schoolbesturen ten behoeve van het Participatiefonds van € 15 miljoen zijn ontstaan en wat de meest voorkomende redenen zijn waarom deze declaraties niet aan de gestelde voorwaarden voldoen?

Vergoedingsverzoeken bij ontslag van werknemers worden door schoolbesturen bij het Participatiefonds ingediend. Ter controle voert DUO in opdracht van het Participatiefonds daarbij een matching uit met de uitkeringsbestanden van het UWV en stuurt wanneer geen koppeling mogelijk is een rappelbrief aan het betreffende schoolbestuur. Dit koppelen en rappelleren heeft door knelpunten na de invoering van een nieuw systeem sinds 2012 tot oktober 2015 beperkt plaatsgevonden. Hierdoor is een achterstand in de uitvoering van de instroomtoets en de verrekening ontstaan. Vanaf oktober 2015 wordt maandelijks weer verrekend. Daarnaast is inmiddels gestart met een inhaalslag over de periode 2012 tot oktober 2015. Deze inhaalslag betreft onder andere de groep van scholen die een zelfstandig wachtgeldbeleid voeren en scholen die wegens gemoedsbezwaren niet zijn aangesloten bij het Participatiefonds. Het UWV diende de facturen voor de uitkeringskosten van deze scholen wel in bij het Participatiefonds. Het fonds heeft deze facturen in genoemde periode betaald zonder de kosten te verrekenen met de besturen van deze scholen. Dit gebeurt nu alsnog.

Uit een nadere analyse van de databestanden blijkt dat de verrekening negatief getoetsten voor 2015, inclusief een eerste deel van de inhaalslag, geen € 15 miljoen maar € 9,6 miljoen bedraagt. Dit zal bij Slotwet worden gecorrigeerd. Het verschil van € 5,4 miljoen zal in 2016 alsnog worden verrekend.

8

Kan de regering toelichten op hoeveel en welke schoolbesturen de negatief getoetste declaraties betrekking hebben?

Van de bijna 1100 schoolbesturen worden bij circa 350 besturen negatief getoetste declaraties verrekend. Zoals in antwoord op vraag 7 aangegeven betreft dit voor een belangrijk deel schoolbesturen die een zelfstandig wachtgeldbeleid voeren of schoolbesturen die wegens gemoedsbezwaren niet zijn aangesloten bij het Participatiefonds. Uitkeringen voor ontslag worden door deze schoolbesturen zelf gedragen.

9

Kan de regering aangeven op welke periode de negatief getoetste declaraties ten behoeve van het Participatiefonds betrekking hebben?

Dit betreft de genoemde inhaalslag over de periode 2012 tot oktober 2015. De uitvoering van deze inhaalslag is eind 2016 afgerond. Daarnaast vindt vanaf oktober 2015 de reguliere verrekening van negatief getoetsten plaats.

10

Waar in deze Najaarsnota is het extra bedrag voor ROC Leiden van € 40 miljoen terug te vinden?

Dit bedrag is terug te vinden in de ontwerpbegroting 2016. In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden zal in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld worden. Dit bedrag zal in tranches verstrekt worden en komt uit het macrobudget. De korting, van twee keer € 20 miljoen, zal in 2016 en 2017 plaatsvinden. De door ROC Leiden in juni 2015 ontvangen € 18 miljoen is verstrekt als rekening courantkrediet via schatkistbankieren. Het voornemen is om de eerstvolgende noodzakelijke tranche van € 5 miljoen voor de kerst 2015 uit te keren via een ophoging van het rekeningcourantkrediet. In 2016 worden nadere afspraken gemaakt met ROC Leiden over mogelijke resterende bijdragen

11

Is de verlaging van € 11 miljoen van de kwaliteitsafspraken ten koste gegaan van het deel dat was gereserveerd voor investeringen in voortijdig schoolverlaten of ook van het resultaatsafhankelijke deel? Wat betekent deze verlaging voor de verhouding tussen het vaste – en het resultaatsafhankelijke deel van de kwaliteitsafspraken?

De verlaging van € 11 miljoen is het directe gevolg van het niet halen van de vsv-normen voor het schooljaar 2013–2014 door de mbo-instellingen. Het betreft hier alleen het resultaatafhankelijke budget van de kwaliteitsafspraken. Het vaste deel van de vsv subsidie voor het schooljaar 2013–2014 dat onder de kwaliteitsafspraken (investeringsbudget) valt is al aan het begin van dat schooljaar volledig verstrekt. De onderuitputting heeft geen effect op de verhouding tot het vaste en resultaatafhankelijke deel van de vsv-subsidie.

12

Kan de regering aangeven of de meevaller die wordt verwacht op de regeling voortijdig schoolverlaten een ramingskwestie is, of dat het gaat om een beleidsmatig gevolg?

Zie het antwoord op vraag 14.

13

Kan de regering toelichten wat er precies wordt bedoeld met de aankondiging dat er een meevaller van € 12 miljoen wordt verwacht op de regeling voortijdig schoolverlaten, omdat sommige instellingen gedeeltelijk niet de voortijdig schoolverlaten norm van dit jaar hebben gehaald?

Zie het antwoord op vraag 14.

14

Hoe kan het dat er een onderuitputting is op de middelen voor voortijdig schoolverlaten, terwijl in de laatste voortgangsrapportage stond dat doelstellingen voortijdig schoolverlaten niet gehaald worden en zelfs om die reden aangescherpt worden?

De onderuitputting is ontstaan doordat niet alle onderwijsinstellingen de vastgestelde vsv-normen hebben gehaald. Alleen bij het halen van de norm wordt een bedrag uitgekeerd. Als alle onderwijsinstellingen de vastgestelde normen behalen, wordt het totaalbedrag dat vooraf beschikbaar is gesteld volledig uitgekeerd. Als niet alle onderwijsinstellingen deze normen halen ontstaat er onderuitputting. In de vorige vsv-rapportage werd ook al aangegeven dat niet alle onderwijsinstellingen de vastgestelde vsv-normen halen. Het percentage vsv’ers op die onderwijsinstellingen valt in dat geval hoger uit dan de vastgestelde norm om in aanmerking te komen voor deze prestatiebekostiging. De vsv-normen zijn de afgelopen jaren steeds aangescherpt om de doelstelling van maximaal 25.000 vsv’ers in 2016 te halen. Die aanscherping maakte deel uit van het vsv-beleid.

15

Hoe wordt de onderuitputting op de middelen voor de subsidieregeling praktijkleren verklaard? In hoeverre kunnen deze middelen worden doorgeschoven naar volgend jaar, omdat er dan wellicht een tekort is als de regeling beter bekend en minder onzeker is?

Zie het antwoord op vraag 2. De resterende middelen zullen vrijvallen en kunnen niet naar 2016 doorgeschoven worden.

16

Uit welke beleidsbrief komen de wijzigingen in de bekostiging binnen artikel 6 voor de intertemporale compensatie voor Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen voort en waar wordt dit geld voor aangewend?

De bekostiging voor Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen vloeit voort uit de maatregelen die in de kabinetsbrief Leven Lang Leren van 31 oktober 2014 (TK 2014/2015, 30 012, nr. 41) zijn aangekondigd.

De middelen worden ingezet voor de bekostiging van het experiment vraagfinanciering (Regeling Staatscourant nr. 32921) en pilots flexibilisering (Regeling Staatscourant nr. 32922). Doel van het experiment vraagfinanciering is om kennis op te doen over de effecten van vraagfinanciering in de vorm van vouchers op de vraaggerichtheid van het aanbod in het deeltijd hoger onderwijs, de deelname van volwassenen daaraan en de aantallen gediplomeerden. Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat, met behoud van de kwaliteit, flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen en zo moet leiden tot meer deelname van volwassenen en tot meer gediplomeerden. Instellingen konden zich tot medio oktober 2015 aanmelden voor het experiment met vraagfinanciering en de pilots gericht op flexibilisering. Bekostiging vindt eerst vanaf 2016 plaats. Daarom worden de voor 2015 beschikbare budgetten voor Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (Leven Lang Leren) via een intertemporele compensatie doorgezet naar volgende jaren.

De evaluatie van zowel de pilots als het experiment vindt in 2021 plaats; het experiment vraagfinanciering kent daarnaast een tussenevaluatie eind 2018.

17

Hoe komt het dat er minder aanvragen zijn ingediend voor de lerarenbeurs dan geraamd?

Zie antwoord op vraag 3.

18

Kan de regering toelichten waarom er, ondanks het met ingang van 2015 verruimen van het aantal verlofuren voor leraren die een masteropleiding willen volgen, wederom minder aanvragen zijn ingediend voor een lerarenbeurs en het budget per saldo met € 31,5 miljoen verlaagd moet worden, terwijl het bij Voorjaarsnota nog met € 20,9 miljoen is verhoogd?

Zie antwoord op vraag 3.

19

Hoe komt het dat er minder wordt uitgegeven aan de basisbeurs? Waarom is dit? Heeft dit een relatie met de invoering van het leenstelsel?

De lagere basisbeurs-uitgaven vinden hoofdzakelijk plaats bij de beroepsopleidende leerweg (bol). Uit de realisaties in 2015 blijkt dat het aantal bolstudenten wat lager is dan in de raming was verondersteld.

De lagere basisbeurs-uitgaven bij de bol hebben geen relatie met de invoering van het studievoorschot. Het studievoorschot heeft alleen betrekking op het hoger onderwijs.

20

Waarom komt de vermindering van uitgaven aan de basisbeurs vooral door de BOL (Beroeps Opleidende Leerweg)-opleidingen?

De vermindering van de uitgaven aan de basisbeurs bij de bol komt doordat het aantal bolstudenten wat lager is dan in de raming was verondersteld.

21

Wat wordt er bedoeld met meer verplichtingen voor de monumentenzorg?

In de verplichtingenraming voor de monumentenzorg waren in de begroting 2015 de kaseffecten verwerkt tot en met begrotingsjaar 2019. De raming wordt nu verhoogd met kaseffecten voor het jaar 2020 van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM).

22

Waardoor ligt het bedrag aan verplichtingen aan de omroepen hoger dan geraamd?

Begin december worden de verplichtingenbrieven voor het komende jaar verzonden aan de Landelijke Publieke Omroep en de Regionale Publieke Omroep. Hierin worden de budgetten voor 2016 vastgesteld op grond van de Mediabegrotingsbrief 2016. Onderdeel hiervan zijn de indexen die als verplichtingen al in 2015 zijn aangegaan.

In het beschikbare verplichtingenbudget voor 2015 ontbreekt de prijsindex en de huishoudensindex 2016; dit is met de najaarsnota gecorrigeerd.

Er is dus geen sprake van een hogere raming maar van een verschuiving van beschikbare verplichtingen over de jaren.

Naar boven