34 313 Initiatiefnota van de leden Van Gerven, Grashoff en Koşer Kaya over wei voor de koe

Nr. 17 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2017

In mijn brief van 20 maart jl. (Kamerstuk 34 313, nr. 16) heb ik aangegeven op welke wijze ik invulling wil geven aan de moties over het wettelijk borgen van weidegang. In reactie op deze brief is door het lid Ouwehand tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van woensdag 29 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1013) verzocht de opzet van het onderzoek naar weidegang aan de Kamer te sturen.

Hieronder treft u de hoofdlijnen van de onderzoeksopzet aan. Zoals eerder aangegeven zal het onderzoek worden uitgevoerd door Wageningen University & Research (WUR) en het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM).

Het onderzoeksrapport zal antwoord geven op de volgende hoofdvraag:

Welke extra stimulerings- en/of wettelijke opties zijn er om het aandeel weidende melkkoeien te verhogen ten opzichte van het huidige pakket aan maatregelen?

Daarnaast worden onderstaande deelvragen beantwoord:

  • 1. Hoe kunnen partijen die betrokken zijn bij het Convenant weidegang (inclusief de overheid) en andere partijen weidegang verder stimuleren?

  • 2. Hoe kan een wettelijke verplichting van weidegang worden ingevuld?

  • 3. Wat zijn de mogelijke extra kosten voor zuivelketen en overheid per optie?

  • 4. Welke effecten kunnen worden verwacht voor het aantal weidende melkkoeien in 2020, en mogelijk langere termijn, per optie?

  • 5. Wat is de haalbaarheid per optie voor melkveehouders en andere relevante partijen?

  • 6. Welke andere voor- en nadelen van de opties kunnen worden geïdentificeerd?

  • 7. Welke ervaringen zijn er met betrekking tot (wettelijke) maatregelen van weidegang in het buitenland?

In het rapport zal een samenvatting worden opgenomen, waarin een matrix met de verschillende opties centraal zal staan. In die matrix worden alle opties beoordeeld met betrekking tot:

  • Effect op weidegang en zekerheid van dit effect (variërend van onzeker tot robuust);

  • Termijn waarop de optie uit te voeren is;

  • Of een optie verplichtend of stimulerend is;

  • Verantwoordelijke/betrokkene bij de uitvoering;

  • Kosten van de optie voor betrokken partijen;

  • Economische effecten voor betrokken partijen;

  • Haalbaarheid en uitvoerbaarheid voor betrokken partijen.

Ten aanzien van de afbakening van het onderzoeksproject is onder andere het volgende afgesproken:

  • Het aantal mogelijke opties dat wordt uitgewerkt, zal worden beperkt tot maximaal zes (in beginsel drie vrijwillige en drie wettelijke opties). Uitgangspunt is dat alleen de meest kansrijke/realistische opties worden uitgewerkt, mede op basis van de uitkomsten van een stakeholdersbijeenkomst. Eventuele overige opties worden niet volledig uitgewerkt, maar wel kort beschreven.

  • Dit onderzoek kijkt niet naar de (technische) implementatie van opties bij betrokken partijen. Zo wordt niet specifiek onderzocht hoe een melkveehouder zijn bedrijfsvoering dient aan te passen aan de opties.

  • De mogelijke financiële gevolgen voor melkveebedrijven zijn een belangrijk onderdeel van dit onderzoek. De mogelijke financiële gevolgen voor overheid en andere relevante partijen worden indicatief uitgewerkt.

  • Waar mogelijk worden opties voor verhoging van het aandeel weidende koeien kwantitatief uitgewerkt.

Het resultaat van het onderzoek zal worden weergegeven in een openbaar WUR/CLM-onderzoeksrapport. Bij de uitwerking van het Plan van Aanpak voor dit onderzoek werd duidelijk dat meer tijd benodigd is dan aanvankelijk was voorzien. De WUR heeft, als penvoerder van dit onderzoek, aangegeven dat de oplevering eind juli 2017 zal plaatsvinden in plaats van het eerder gemelde medio juni. Dit komt met name door de beperkte beschikbaarheid van de juiste expertise op deze korte termijn.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven