34 307 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 22 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE S. TE O.2 INZAKE AFWIJZING AMBTSHALVE TERUGGAAF OMZETBELASTING

Vastgesteld 15 september 2016

Klacht

Verzoekster, gemeente S. te O., beklaagt zich over de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve teruggaaf van omzetbelasting in verband met het ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan sportverenigingen.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoekster heeft in december 2012 tijdig bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte omzetbelasting exploitatie sportaccommodaties over het derde kwartaal van 2012 en niet-tijdig bezwaar tegen de eigen aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met de eerste helft van 2012. De niet-tijdige bezwaren zijn door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, waarbij het verzoek om ambtshalve teruggaaf van belasting werd afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2013 heeft de inspecteur ook het tijdige bezwaar afgewezen, omdat er naar zijn oordeel bij het ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan sportvereningen sprake was van vrijgestelde verhuur, maar in beroep bij de rechtbank heeft verzoekster alsnog gelijk gekregen en is de uitspraak op bezwaar nietig verklaard, zodat alsnog teruggaaf van omzetbelasting moest worden verleend.

De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat het door verzoekster ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan sportverenigingen niet kwalificeert als vrijgestelde verhuur van onroerende zaken, maar als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening dat belast is tegen het verlaagde tarief van 6%. en er dus recht bestaat op aftrek van voorbelasting. Vanwege deze uitspraak heeft verzoekster verzocht om ambtshalve teruggaaf over de tijdvakken 1 januari 2007 t/m de eerste helft van 2012. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen op grond van paragraaf 21, onderdeel 14 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB): «Een uitspraak van een Rechtbank of een Gerechtshof is doorgaans geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf van belasting. Dit lijdt evenwel uitzondering als ik kenbaar heb gemaakt dat de uitspraak tot richtsnoer moet worden genomen ...».

Verzoekster is het met deze interpretatie niet eens omdat zij op het standpunt staat dat de uitspraak van de rechtbank niet kan worden aangemerkt als nieuwe jurisprudentie in de zin van paragraaf 21, onderdeel 8, sub b van het BFB, waardoor het verzoek om ambtshalve teruggaaf niet meer op grond van paragraaf 21, onderdeel 14 kan worden afgewezen, omdat dat onderdeel alleen slaat op nieuwe jurisprudentie. Voor een uitleg van dit begrip verwijst verzoekster naar een aanbeveling van de Nationale ombudsman (NO) uit 1997 (nr.97/435) waarin deze heeft overwogen dat het moet gaan «om een uitpsraak waarin een interpretatie wordt gegeven van een bepaling in de belastingwetgeving die nieuwe elementen bevat en die consequenties heeft voor de handelwijze van de Belastingdienst tot dan toe».

Overwegingen

De Staatssecretaris antwoordt dat hij het standpunt van verzoekster niet deelt, zoals ook blijkt uit zijn reactie op een aanbevling van de NO uit juni 2014 naar aanleiding van een andere casus, waarin de NO geoordeeld had dat er geen sprake was van nieuwe jurisprudentie en er dus geen reden was om een verzoek om ambtshalve vermindering af te wijzen. De Staatssecretaris heeft deze aanbevling niet overgenomen op grond van de overweging dat aan het verlenen van terugwerkende kracht aan gerechtelijke uitspraken grote en onvoorzienbare conseequenties vastzitten voor de uitvoering alsmede financiële gevolgen. Wel heeft hij aangegeven het beleid inzake het ambtshalve verminderen en teruggeven te zullen verduidelijken, hetgeen inmiddels is gebeurd in paragraaf 23, onderdeel 13 BFB. Als gevolg hiervan kwalificeert alle jurisprudentie die na het onherroepelijk worden van de beschikking wordt gewezen als nieuwe jurisprudentie.

De Staatssecretaris weerspreekt de stelling van verzoekster dat er sprake zou zijn van een beleidswijziging en er een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «nieuwe jurisprudentie». Hij is van mening dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Verzoekster heeft verzuimd tijdig gebruik te maken van de mogelijkheid van bezwaar (en beroep) tegen de aangiften omzetbelasting over de betreffende periode. De Staatssecretaris zegt begrip te hebben voor de terleurstelling bij verzoekster, maar geeft aan – mede in het licht van gelijke behandeling van alle belastingplichtigen – geen ruimte te hebben voor een ander standpunt.

Oordeel van de commissie3

De commissie is van oordeel dat de afweging van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Neppérus (voorzitter) (VVD), Jacobi (PvdA), Van Raak (SP), Koşer Kaya (D66), Beertema (PVV), Bruins Slot (CDA), Klein (Klein), Dik-Faber (CU), Van der Linde (VVD) en de plaatsvervangend leden Van Oosten (VVD), Dikkers PvdA), Van Nispen (SP), Swinkels (D66), Krol (50PLUS) en De Caluwé (VVD).

Naar boven