Klacht
Gemachtigde van verzoeker beklaagt zich over de afwijzing van het verzoek om toepassing
van de hardheidsclausule ex artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
in verband met een ontslagvergoeding in het kader van de zogenaamde 80%-regeling bij
afkoop van loonstamrechten.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
In april 2013 ondertekent verzoeker met zijn voormalige werkgever een beëindigingsovereenkomst
van zijn arbeidscontract, waarin een gouden handdruk en een ontslagdatum is overeengekomen
per 1 december. 2013. Tegen einde oktober van dat jaar maakt de Staatssecretaris bekend
dat voor volledig tussen ex-werkgever en de werknemer overeengekomen stamrechten waarvan
het geld uiterlijk voor 15 november 2013 is overgemaakt een wettelijke mogelijkheid
in het leven is geroepen om in 2014 het stamrecht, mits dat geheel wordt afgekocht,
slechts voor 80% in de belastingheffing mee te tellen. Om van deze mogelijkheid gebruik
te kunnen maken heeft verzoeker zijn werkgever gevraagd de ontslagvergoeding 15 dagen
eerder naar
zijn stamrecht BV over te maken. Aangezien de werkgever hiertoe niet bereid was, heeft
verzoeker het voordeel van de 80%-regeling i.c circa € 40.000 misgelopen. Vervolgens
heeft verzoeker de inspecteur van de Belastingdienst verzocht om met toepassing van
de hardheidsclausule alsnog gebruik te kunnen maken van de 80%-regeling; de inspecteur
heeft dat verzoek afgewezen op grond van de feitelijke constatering dat de betaling
van de beëindigingsvergoeding pas na 15 november 2013 heeft plaatsgevonden en het
verzoek verder geen elementen bevat op grond waarvan de hardheidsclausule toepassing
zou kunnen vinden.
Overwegingen
In zijn reactie schrijft dat Staatssecretaris dat de hardheidsclausule ex artikel
63 Awr slechts kan worden toegepast als er sprake is van een «onbillijkheid van overwegende
aard», dat wil zeggen een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het
maken van de wet had voorzien. In de onderhavige casus is daar volgends de bewindsman
geen sprake van. Om anticiperend gedrag tegen te gaan is aan de 80%-regeling met opzet
de objectieve voorwaarde verbonden dat het geld voor het stamrecht vóór 15 november
2013 moet zijn overgemaakt. Tijdens de parlementaire behandeling is het hanteren van
de datum-grens expliciet aan de orde geweest en daarbij is vastgesteld dat de datum
waarop de werkgever het geld heeft overgemaakt van doorslaggevende betekenis is. Deze
afweging heeft echter geen betrekking op de situatie van verzoeker. De afspraken over
(het uitbetalen van) een ontslagvergoeding tussen werkgever en werknemer liggen in
de civielrechtelijke sfeer waar de Belastingdienst buiten staat.
Volgens de Staatssecretaris kan verzoeker, voor zover deze in de veronderstelling
verkeert dat in het wetgevingsproces of de uitvoeringspraktijk algemene rechtsbeginselen
zouden zijn geschonden, een gerechtelijke procedure overwegen.
Oordeel van de commissie3
De commissie is van oordeel dat de afweging van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers