34 300 XVIII Vaststelling van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2016

Nr. 4 BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2015

Met deze brief ontvangt u enkele aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2016 (hoofdstuk XVIII) van de Minister voor Wonen en Rijksdienst (WenR).1 De begroting omvat € 3.545,9 miljoen aan uitgaven en € 629,1 miljoen aan ontvangsten.

Een goede begroting legt de basis voor een goede verantwoording. In deze brief legt de Algemene Rekenkamer een verbinding tussen de conclusies en aanbevelingen uit ons verantwoordingsonderzoek over 2014 en ander onderzoek en de ontwerpbegroting 2016 van de Minister voor WenR. In hoeverre geeft de Minister met zijn begroting invulling aan de toezeggingen die – mede naar aanleiding van onze aanbevelingen – aan uw Kamer zijn gedaan?

Daarnaast geven we enkele aandachtspunten mee die relevant kunnen zijn voor de begrotingsbehandeling dit najaar. Het gaat om de volgende punten:

  • 1. Realisatie besparingen apparaatskosten rijksoverheid onder druk.

  • 2. Onvoldoende zicht op de resultaten en effecten van het Programma Compacte Rijksdienst.

  • 3. Nadere acties wenselijk voor een goede invulling van het opdrachtgeverschap bij het Rijk.

Deze punten hebben betrekking op de coördinerende rol die de Minister voor WenR vervult voor een goed presterende rijksoverheid. Ook deze punten zijn in ons verantwoordingsonderzoek over 2014 aan de orde gesteld, en zijn relevant voor de begrotingsbehandeling.

1 Realisatie besparingen apparaatskosten rijksoverheid onder druk

Het Rijk heeft de ambitie om, ten opzichte van 2010, uiterlijk in 2018 € 4,1 miljard te bezuinigen op de apparaatskosten. In ons rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2014 Wonen en Rijksdienst (XVIII)2 stelden wij vast dat het tempo van de realisatie van deze bezuiniging op de apparaatskosten tot en met 2014 aanzienlijk lager was dan beoogd. Rekening houdend met beleidsintensiveringen en technische mutaties, vielen de apparaatskosten circa € 1,4 miljard lager uit. Dat betekent dat er in de jaren tot 2018 nog € 2,7 miljard moet worden bezuinigd om de doelstelling te halen. Wij wezen op het risico dat ministeries op beleidsgelden gaan besparen om per saldo binnen de gestelde uitgavenkaders te blijven, wanneer apparaatskosten onvoldoende worden verlaagd.

De Minister voor WenR noemt in zijn begroting voor 2016 maatregelen om de apparaatsuitgaven van de rijksdienst beter te beheersen. Eén van die maatregelen is de ontwikkeling van een onafhankelijke toets. Deze toets wordt uitgevoerd als een ministerie meent de apparaatsuitgaven, samenhangend met een intensivering, niet binnen het eigen apparaatsbudget te kunnen dragen. Het instellen van deze toets vinden we een positieve ontwikkeling. Wij hebben geconstateerd dat de Minister daarnaast een lichte toets laat uitvoeren op alle mutaties.

Ook de overheveling van taken naar gemeenten vanwege de decentralisaties in het sociaal domein, kan gevolgen hebben voor de apparaatskosten van ministeries met taken op dit terrein. Er is immers sprake van een taakoverheveling: er zijn minder taken op rijksniveau. Wij gaan ervan uit dat de Minister voor WenR hier ook aandacht aan besteedt.

Wij zullen de acties voor de beheersing van de apparaatskosten en de verantwoording die de Minister hierover aflegt volgen, en uw Kamer hierover informeren.

2 Onvoldoende zicht op resultaten en effecten Programma Compacte Rijksdienst

Het Programma Compacte Rijksdienst had als doel de ministeries bij de realisatie van de taakstelling op de apparaatskosten te ondersteunen. Bij de start ervan in 2010 was de ambitie om € 788 miljoen aan structurele besparingen te realiseren. Inmiddels is deze ambitie bijgesteld tot een mogelijke besparing tussen € 601 miljoen en € 651 miljoen.

Begin 2015 is het project formeel afgesloten. In ons verantwoordingsonderzoek over 2014 wezen wij erop dat nog niet duidelijk was of de beoogde besparingen zijn gerealiseerd. Een aantal projecten is weliswaar afgesloten, maar de uitvoering is aan de ministeries overgedragen. Naar verwachting zullen deze projecten circa € 347 miljoen aan besparingen opleveren. Wij constateerden echter dat de realisatie van deze besparingen niet goed is te volgen. De Minister bewaakt deze realisatie onvoldoende. Ook ontbreekt een totaaloverzicht van de realisaties per ministerie.

Daarnaast zijn er nog lopende projecten, betreffende inkoop, ICT en rijksvastgoed. Een belangrijk deel van de besparingen, tussen € 254 en € 304 miljoen, moet komen uit deze projecten. Of deze worden gerealiseerd, is nog onzeker.

De Minister voor WenR wil de verantwoording over besparingen voortaan laten plaatsvinden via de departementale verantwoordingen. Wij stelden in ons verantwoordingsonderzoek dat de Minister een belangrijke rol heeft in het overzichtelijk bijhouden van de realisatie van de besparingen op rijksniveau in het kader van de Compacte Rijksdienst. De Minister dient zich ervan te vergewissen dat belangrijke ingrepen in de bedrijfsvoering ook daadwerkelijk het beoogde effect hebben op rijksniveau en uw Kamer hierover te informeren. In zijn reactie op het verantwoordingsonderzoek gaf de Minister voor WenR aan voor de nog lopende projecten een bandbreedte aan te houden voor het besparingspotentieel. Hij verwachtte niet dat de besparingen lager zouden uitkomen dan de ondergrens van deze bandbreedte.

In de begroting 2016 gaat de Minister niet in op beoogde besparingen in het kader van de Compacte Rijksdienst en de realisatie ervan op rijksniveau. Dat maakt vervolgens dat verantwoording mogelijk buiten beeld blijft van uw Kamer.

3 Nadere acties wenselijk voor een goede invulling van het opdrachtgeverschap bij het Rijk

In zijn begroting geeft de Minister voor WenR aan dat hij de aansturing en bekostiging van de shared service organisaties verder vereenvoudigt en de dienstverlening verder standaardiseert. Hierdoor kunnen ministeries hun regietaken afbouwen.

Wij vinden het van belang dat de Minister hierbij bijzondere aandacht besteedt aan de invulling van het «opdrachtgeverschap». Dit betreft een heldere afbakening van de rollen, taken en verantwoordelijkheden bij de aansturing van uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid en zelfstandige bestuursorganen. Ook moet de Minister duidelijk aangeven waar hij wel of niet verantwoordelijk voor is. Dit is ook van belang om te bepalen waar uw Kamer invloed op kan uitoefenen.

We zullen in het verantwoordingsonderzoek over 2015 daarom expliciet aandacht besteden aan de vormgeving van de rollen van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. In eerdere onderzoeken constateerden we namelijk dat het Rijk het opdrachtgeverschap niet altijd goed afbakent, zoals in het rapport Huisvesting door het Rijksvastgoedbedrijf.3 Dat heeft onder meer geleid tot vertraging in de uitvoering van de masterplannen voor de kantoorhuisvesting.

Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer

Ten slotte wijzen wij u op onze Opvolgmonitor. Hierop is terug te vinden hoe de Minister voor WenR opvolging heeft gegeven aan onze aanbevelingen. U vindt de monitor op www.rekenkamer.nl/Publicaties/Opvolging_aanbevelingen.

We gaan graag met u in gesprek over onze aandachtspunten bij de begroting 2016.

Algemene Rekenkamer

drs. C.C.M. Vendrik, wnd. president

dr. Ellen M.A. van Schoten RA, secretaris


X Noot
1

Een afschrift van deze brief sturen we tevens naar de voorzitter van de Eerste Kamer, de Minister voor WenR en de Minister-President.

X Noot
3

Kamerstuk 31 490, nr. 176.

Naar boven