Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2016
Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, over de conclusies
naar aanleiding van het onderzoek naar ratificatie van het UNESCO Verdrag inzake cultureel
erfgoed onder water uit 2001 (hierna: Unesco 2001 of het Verdrag). Dit onderzoek is
aangekondigd in de regeringsreactie van 2 oktober 20131 en is ook aan de orde geweest tijdens de plenaire behandeling van de Erfgoedwet op
2 juni 2015 naar aanleiding van de vraag van het lid Jasper van Dijk (SP) over de
stand van zaken.2
De urgentie om op internationaal niveau cultureel erfgoed onder water beter te beschermen
is hoog. Door technologische ontwikkelingen kunnen de veelal eeuwenlang ongeschonden
gebleven plekken onder water nu eenvoudiger bereikt worden. Dit biedt kansen om steeds
meer te ontdekken, te leren en te genieten van wat er onder water te zien is, maar heeft ook tot
gevolg dat bergers en schatgravers wrakken kunnen plunderen en vernielen.
Voor Nederland, van oudsher een zeevarende natie, vormen de wrakken van VOC- en WIC-schepen,
admiraliteitsschepen en andere handelsschepen en wrakken van gezonken oorlogsschepen,
belangrijk erfgoed. Deze wrakken bevatten een schat aan informatie over leven en werken
in de periode waarin deze schepen hebben gevaren. Daarnaast vormen sommige wrakken
ook zeemansgraven die als laatste rustplaats van de opvarenden extra bescherming behoeven.
Wrakken die meer dan 100 jaar oud zijn kunnen binnen het bereik van het Verdrag vallen.
Met de bekrachtiging van het Verdrag kan Nederland ook met betrekking tot dit cultureel
erfgoed stappen zetten om de bescherming te verbeteren.
Door het internationale karakter van de overtredingen, de moeilijkheden van handhaving
in internationale wateren en vanuit het besef dat cultureel erfgoed onderwater beschermd
dient worden voor de mensheid, kan een multilateraal beschermingsregime waar dit Verdrag
in voorziet van toegevoegde waarde zijn voor het Koninkrijk der Nederlanden. De Minister
van Buitenlandse Zaken en ik onderschrijven het doel van het Verdrag, namelijk wereldwijde
bescherming van het cultureel erfgoed onderwater. Aan de andere kant hecht Nederland
ook zeer veel belang aan de zorgvuldig tot stand gekomen bevoegdheidsverdeling op
zee tussen vlagstaten en kuststaten zoals neergelegd in het Zeerechtverdrag.
Daarom hebben we besloten dat toetreding tot Unesco 2001 mogelijk is op voorwaarde
dat Nederland bij ratificatie in ieder geval een verklaring zal afleggen waarmee wordt
vastgelegd dat Nederland ervan uitgaat dat alle verdragspartijen het Verdrag zeerechtconform
zullen interpreteren. Nederland zal dat uiteraard ook doen. De verwachting is dat
het Verdrag de komende jaren aan betekenis kan winnen en dat Nederland bij toetreding
als verdragspartij kan bijdragen aan de zeerechtconforme toepassing van het Verdrag.
Het is om deze redenen dat de Minister van Buitenlandse Zaken en ik het traject zullen
inzetten voor toetreding van Nederland tot het Unesco verdrag inzake cultureel erfgoed
onder water.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker