34 300 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2016

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2015

Met de brief van 24 juni 2014 heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van het voornemen om een nadere verkenning uit te voeren naar de binnenlandse samenwerking met de decentrale overheden in het Europese beleidsvormingsproces1. In deze verkenning is bezien of een eventuele aangepaste rol van de decentrale overheden nodig is ten aanzien van de beleidsterreinen die sterk worden beïnvloed door de EU- dan wel waarbij de verantwoordelijk in Nederland decentraal is belegd.

Met deze brief stel ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op de hoogte van de uitkomsten van deze verkenning en het bestuurlijk overleg van 6 juli jl. dat onder andere in dit kader heeft plaatsgevonden.

Op 6 juli 2015 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de Minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Tijdens dit overleg stonden twee onderwerpen centraal: het eindrapport van de verkenning, genaamd: «Samen sterk in Europa» en de samenwerking en mogelijke bijdragen van de medeoverheden tijdens het Nederlands Europees voorzitterschap in 2016.

Het doel van de verkenning was om de binnenlandse samenwerking op Europese dossiers nader te verkennen en daar waar nodig te versterken. Aanleiding zijn de hervormingen binnen het openbaar bestuur en de daarmee veranderende positie van de decentrale overheden: enerzijds vormt de Europese Unie een vierde bestuurslaag waarmee rekening dient te worden gehouden en anderzijds is sprake van een proces van decentralisatie in Nederland.

Uit het rapport blijkt dat de samenwerking tussen de decentrale overheden en het Rijk goed verloopt en tevens wordt geconstateerd dat met name het delen en gebruik maken van elkaars deskundigheid en netwerken van grote meerwaarde kan zijn. Dit betekent echter niet dat geen verbetering mogelijk is.

In het rapport worden aanbevelingen gedaan om de samenwerking op EU-dossiers verder te versterken en strategische signalering te bevorderen. Zo gaan de decentrale overheden jaarlijks in het BNC-overleg de door hen benoemde prioritaire EU-dossiers bespreken. Over in ieder geval deze prioriteiten moeten afspraken worden gemaakt over de wijze en mate van samenwerking tussen het verantwoordelijke departement en de decentrale overheden. Hierbij dient de optie van een interbestuurlijk dossierteam te worden besproken, waarbij de decentrale overheden in de ambtelijke voorbereidingsfase een soortgelijke positie als de departementen kunnen innemen. Tevens is het van belang dat de deling van informatie tussen de decentrale overheden en het Rijk wordt geoptimaliseerd. Dit kan onder andere worden gedaan door het beschikbaar stellen van een aanvullende geheimhoudingsverklaring en het maken van afspraken over de toegang tot het Raadsextranet. Tot slot wordt per departement een contactpersoon aangesteld die aanspreekbaar is voor de naleving van de overeengekomen afspraken binnen het betreffende departement. Voor het gehele rapport verwijs ik u naar de bijlage2.

In het eerder genoemde bestuurlijk overleg is overeengekomen dat de aanbevelingen uit het rapport «Samen sterk in Europa» bij de actualisatie van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen opgenomen worden in de bestaande paragraaf Europa. Tevens is toegezegd dat tijdens het Overhedenoverleg de samenwerking tussen het Rijk en de decentrale overheden op Europese dossiers standaard besproken zal worden.

Een ander onderwerp dat tijdens dit overleg centraal stond is het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in 2016. De decentrale overheden hebben aangegeven hier graag een bijdrage aan te leveren. Aandacht is gevraagd voor de mogelijkheid om op het voor het voorzitterschap beschikbare terrein in Amsterdam de decentrale overheden een podium te bieden. Mogelijkheden daartoe worden momenteel verkend. Ook is het belang van de Europese Agenda Stad onderstreept. Gemeenten, provincies en waterschappen voelen zich hieraan verbonden. Over de verdere concretisering van de Europese Agenda Stad blijft contact tussen BZK en de decentrale overheden. Tot slot is besproken dat het kabinet de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV) heeft gevraagd onderzoek te doen naar de trend van «glokalisering»: enerzijds lokalisering, anderzijds Europeanisering. Het IPO en de VNG zullen bij het verdere proces worden betrokken.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Kamerstuk 33 750 VII, nr. 64.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven