34 300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

Nr. 79 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2016

Hierbij bied ik u het evaluatierapport «Publiek-private opsporing: Vele handen maken licht werk?» aan, dat APE Public Economics B.V. in opdracht van het WODC heeft opgesteld1. In deze brief zal ik kort de belangrijkste bevindingen van het onderzoek en mijn reactie daarop weergeven.

Naar aanleiding van het onderzoek van voormalig procureur-generaal Steenhuis2 heeft tussen 1 mei 2012 en 1 mei 2013 een eerste pilot naar de samenwerking tussen particuliere onderzoeksbureaus, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) plaatsgevonden. Deze pilot werd uitgevoerd in samenwerking met de Nederlandse Veiligheidsbranche. Het aantal zaken dat in deze eerste pilot voor onderzoek kon worden ingebracht was beperkt, maar uit de evaluatie3 van deze pilot kwam wel naar voren dat onderzoeken van particuliere onderzoeksbureaus een toegevoegde waarde kunnen hebben voor de opsporing en vervolging door politie en OM.

Om de gestelde toegevoegde waarde verder te onderzoeken is op 1 juni 2014 de vervolgpilot samenwerking particuliere onderzoeksbureaus met politie en OM van start gegaan onder een gewijzigde opzet. In de evaluatie van de vervolgpilot heeft de vraag centraal gestaan welke bijdrage particuliere onderzoeksbureaus kunnen leveren bij de strafrechtelijke opsporing en vervolging van zaken op het gebied van vermogenscriminaliteit.

Conclusies

Kwaliteit onderzoeken

Eén van de conclusies uit het rapport is dat de kwaliteit van de onderzoeken van de aan de pilot deelnemende particuliere onderzoeksbureaus door de politie als hoog wordt beoordeeld en dat dit een werkbesparing voor politie en OM betekent. Deze conclusie uit het rapport is een mooi compliment voor de deelnemende particuliere onderzoeksbureaus en de betrokken brancheverenigingen.

Als bijvoorbeeld bij aangifte van fraude een kwalitatief goed rapport (onder andere met een beschrijving van het gepleegde delict, de modus operandi, de gegevens van verdachte(n) en eventuele bewijsstukken) wordt overgelegd kan dat behulpzaam zijn bij de strafrechtelijke vervolging ervan.

Hierbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan de te behalen werkbesparing. De politie is immers altijd verplicht in het opsporingstraject bepaalde activiteiten uit te voeren die niet door de particuliere onderzoeksbureaus kunnen worden uitgevoerd. Ook moeten de onderzoeksresultaten van de particuliere onderzoeksbureaus door de politie gevalideerd worden alvorens bij de opsporing en vervolging te kunnen worden gebruikt.

Contactpersoon bij de politie

Als een succesfactor in de samenwerking tussen de deelnemende partijen wordt een vaste contactpersoon voor de particuliere onderzoeksbureaus bij de politie genoemd. De politie heeft aangegeven dat het aanwijzen van vaste contactpersonen binnen elke eenheid door personele wisselingen niet opportuun lijkt. Ik heb aan de politie gevraagd om te onderzoeken of de Financieel Economische Teams van de politie als contactpunt voor particuliere onderzoeksbureaus kunnen fungeren.

Aangifte vermogenscriminaliteit

In het rapport worden verschillende factoren genoemd die een rol spelen bij de keuze om al dan niet aangifte te doen bij vermogenscriminaliteit. Zo kan een opdrachtgever van een particulier onderzoeksbureau er voor kiezen om van aangifte af te zien omdat zijn schade via het civiele recht kan worden verhaald op de verdachte. Particuliere onderzoeksbureaus geven aan dat de politie weinig prioriteit geeft aan aangiftes in vermogenszaken die zij aandragen. Dit wordt niet bevestigd door de pilot. Volgens de politie en OM doen particuliere onderzoeksbureaus bewust geen aangifte vanwege de te verwachten imagoschade bij negatieve aandacht in de media als gevolg van de aangifte. De afweging om al dan niet aangifte te doen ligt bij de opdrachtgever van een particulier onderzoeksbureau.

Een andere succesfactor is de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen in zaken. Dit is nu alleen mogelijk als er geen daderindicatie is, maar het wordt op termijn mogelijk om ook digitaal aangifte te gaan doen als de dader bekend is. Dit kan het doen van aangifte vergemakkelijken, waardoor de opdrachtgevers wellicht vaker ervoor zullen kiezen om aangifte te doen.

Informatiedeling

Volgens het rapport pleiten de particuliere onderzoeksbureaus voor meer informatiedeling in de eerste plaats in verband met hun eigen veiligheid. Zij ontvangen nu bijvoorbeeld geen informatie van de politie over het milieu waarin een verdachte zich begeeft en in hoeverre zij gevaar lopen bij het uitvoeren van hun onderzoek. Algemene informatie over de voortgang van het opsporingsonderzoek wordt wel gedeeld met de betrokken particuliere onderzoeksbureaus. Echter dit is veelal afhankelijk van het initiatief van het particuliere onderzoeksbureau.

Volgens de politie en het OM vindt het delen van operationele informatie (over verdachten, modi operandi e.d.) plaats binnen de kaders van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Hierbij zijn ook de vigerende kaders in het belang van het opsporingsonderzoek en privacy het uitgangspunt.

Als het gaat om de terugkoppeling over de afloop van de aangifte aan de aangever vindt deze terugkoppeling plaats op grond van de OM-aanwijzing slachtofferzorg. Hierin is geregeld dat het slachtoffer afhankelijk van zijn wensen gedurende het verloop van de strafprocedure daarover wordt geïnformeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Steenhuis, D.W. (2001). Particulier onderzoek in strafzaken. An offer hardly to be refused. Gorinchem: Nederlandse Veiligheidsbranche.

X Noot
3

Friperson, R., Bouwman, S. & Wilms, P. (2013). Samen opgespoord? Eindrapport «Pilot samenwerking particuliere onderzoeksbureaus met politie en OM». Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie/WODC.

Naar boven