Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2015
Hierbij zend ik u het overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen1 waarvan het kabinet het wenselijk acht dat deze door uw Kamer worden behandeld met
het oog op inwerkingtreding voor of per 1 juli 2016, in de tweede helft van 2016 of
per 1 januari 2017. Bij een enkel voorstel wordt een latere datum van inwerkingtreding
genoemd. Bij die voorstellen is het van belang dat de tekst van het wetsvoorstel tijdig
wordt gepubliceerd, onder meer vanwege nadere uitwerking van de lagere regelgeving.
Bij een beperkt aantal voorstellen wordt nog de datum van 1 januari 2016 genoemd;
ik verwijs naar de kolom motivering bij deze voorstellen.
Zoals in mijn brief van 2 juli jl. (kenmerk 662465) is aangegeven, is ook bij dit
overzicht zoveel mogelijk rekening gehouden met de termijn die de Wet raadgevend referendum
(Wrr) stelt voor inwerkingtreding van referendabele wetten. Daarbij betreft het enerzijds
voorstellen waarbij artikel 8 Wrr van toepassing is en waarbij de termijn van acht
weken in acht moet worden genomen voordat een wet in werking kan treden en anderzijds
betreft het voorstellen waarbij de Wrr niet van toepassing is dan wel een beroep wordt
gedaan op artikel 12 Wrr.
In uw brief van 14 juli jl. (kenmerk 156662.u.01/GJH/KvD/th) aan de Minister-President
verzoekt u het kabinet een redelijke termijn van afhandeling van wetsvoorstellen in
acht te nemen. In uw brief vermeldt u dat voorstellen die per 1 juli in werking moeten
treden door uw Kamer uiterlijk eind april moeten worden afgehandeld, waarbij afhandeling
door de Tweede Kamer eind februari/begin maart zou moeten plaatsvinden.
Voor zover mogelijk, met name bij voorstellen waarbij artikel 8 Wrr van toepassing
is, is hiermee rekening gehouden en is voor de datum van afdoening zoveel mogelijk
aansluiting gezocht bij een datum die in de buurt van één van de recessen (20 april,
20 juni, 20 oktober) ligt. Voor zover het niet mogelijk was één van deze data te gebruiken
(bijvoorbeeld vanwege een implementatietermijn) is door de verschillende departementen
zelf een wenselijke datum van afdoening aangegeven dan wel is «z.s.m.» ingevuld.
In het overzicht staan ook voorstellen waarvan het wenselijk is dat de Tweede Kamer
deze voor 1 juli 2016 afhandelt met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2017,
omdat deze voorstellen, gelet op artikel 8 Wrr, uiterlijk op 1 november in het Staatsblad
moeten staan en uw Kamer voldoende tijd dient te hebben om deze voorstellen te behandelen.
Het overzicht geeft daarnaast aan of het voorstel reeds is aanvaard door de Tweede
Kamer of dat het voorstel nog aanhangig is bij de Tweede Kamer. In de laatste kolom
van het overzicht is ook de reden van spoedeisendheid vermeld.
Een brief met dezelfde bijlage is ook aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur