34 284 Groen onderwijs

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 oktober 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 15 september 2015 inzake de aanbieding twee onderzoeksrapporten over groen onderwijs (Kamerstuk 34 284, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 oktober 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Boeve

1.

Geldt bij het funderend groen onderwijs dezelfde openeinderegeling ten aanzien van de leerlingenaantallen als er geldt bij het funderend onderwijs dat onder de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) valt?

Alle leerlingen binnen het funderend onderwijs worden volledig bekostigd en er is geen sprake van een begrenzing op aantallen in relatie tot de bekostiging.

2.

In hoeverre zijn er in het verleden goede samenwerking en slimme verbindingen tussen verpleegonderwijs en de medische sector verloren gegaan, toen het verpleegonderwijs werd overgeheveld van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het Ministerie van OCW?

In het begin van de jaren negentig besloot de regering de inservice-opleidingen bij zorginstellingen (die destijds onder auspiciën stonden van het Ministerie van WVC) onder te brengen bij onderwijsinstellingen (die bekostigd worden door het Ministerie van OCW). Deze operatie werd in het midden van de jaren negentig afgerond. Hierbij was er aandacht voor dat de bestaande relaties tussen het onderwijs en de beroepspraktijk niet verloren mochten gaan. Bij de vormgeving van het onderwijs in de zorg wordt de zorgsector nauw betrokken. Er bestaan dan ook verschillende samenwerkingsvormen tussen de zorgsector en de onderwijsinstellingen. De afgelopen tijd is door de betrokken hogescholen en het werkveld bijvoorbeeld hard gewerkt aan het nieuwe opleidingsprofiel hbo bachelor Verpleegkunde dat in januari van dit jaar is gepresenteerd. Op dit moment geef ik samen met de bewindspersonen van VWS een nieuwe impuls aan deze samenwerking door middel van het Zorgpact. Het Zorgpact is een beweging van werkgevers in de zorg, onderwijs en (regionale) overheden om gezamenlijk de kwaliteit van de zorgprofessionals van de toekomst te waarborgen.

3.

Bent u bekend met het rapport «Prijsfactoren onder de loep» van de Advies Commissie Herziening Prijsfactoren MBO van juni 2014 (Kamerstuk 31 524, nr. 209), waarin gesteld wordt dat de prijsfactoren voor groen onderwijs herzien moeten worden omdat de huidige prijsfactoren onvoldoende meewegen dat groen onderwijs veel kenmerken heeft van technisch onderwijs en dus hogere prijsfactoren zou moeten hebben? Deelt u de constatering van de Advies Commissie Herziening Prijsfactoren MBO?

Ja ik ben bekend met het rapport «Prijsfactoren onder de loep» van de Advies Commissie Herziening Prijsfactoren MBO van juni 2014. In de brief die de staatsecretaris van EZ en ik als reactie op het rapport aan uw Kamer hebben gestuurd (Kamerstuk 31 524, nr. 209) staat dat wij het advies van de commissie om over te gaan tot een herwaardering van praktijk- en technische opleidingen voor de agrarische opleidingscentra (aoc’s) overnemen. Om die reden is het prijsfactorenmodel voor het groen onderwijs inmiddels aangepast. Zodoende wordt de transparantie en vergelijkbaarheid van bekostigingsmodellen binnen het mbo bevorderd.

4.

Hoe verhouden de uitkomsten van het rapport van de Advies Commissie Herziening Prijsfactoren MBO zich met de uitkomsten van het rapport «Onderwijsbekostiging OCW en EZ; Vergelijking uitgaven en systematiek 2004–2014» (bijlage bij Kamerstuk 34 284, nr. 1)?

Het rapport «Onderwijsbekostiging OCW en EZ; Vergelijking uitgaven en systematiek 2004–2014» kijkt naar de uitgaven en systematiek in de periode 2004–2014. Omdat er in deze periode sprake is van verschillende prijsfactormodellen heeft Panteia daar in de vergelijkingen geen rekening mee kunnen houden.

5.

Wanneer kan de Kamer de nadere reactie op het rapport «Prijsfactoren onder de loep» verwachten, zoals aangekondigd in Kamerstuk 31 524, nr. 209? Waarom wordt op dit punt niet al ingegaan in het rapport «Onderwijsbekostiging OCW en EZ»?

Per 1 januari 2015 is de nieuwe mbo-bekostiging ingevoerd. Bij de invoering is voorzien in een overgangsregeling die ervoor zorgt dat de effecten van de nieuwe mbo-bekostiging pas na een periode van vier jaar een volledige uitwerking hebben. Daarna acht ik een eventuele volledige herijking van prijsfactoren pas opportuun. Op die manier worden mbo-instellingen in staat gesteld hun bedrijfsvoering aan te passen op de nieuwe bekostigingssystematiek en op de maatregelen voortvloeiend uit «Focus op Vakmanschap». Een nieuw onderzoek naar een eventuele herijking van de prijsfactoren zorgt opnieuw voor onzekerheid en na eventuele invoering tot herverdeeleffecten voor mbo-instellingen. De mbo-instellingen hebben in deze periode vooral behoefte aan duidelijkheid, dat komt de bedrijfsvoering en de continuïteit van het onderwijs ten goede.

6.

Op welke punten heeft de vakinhoudelijke betrokkenheid van Economische Zaken (EZ) bij het groene onderwijs de afgelopen jaren zoal tekort geschoten? Hoe verklaart u dat dit kon gebeuren?

Volgens de geïnterviewde betrokkenen rondom het groen onderwijsmodel is met name de beleidssturing vanuit Economische Zaken op onderzoek en de doorstroom van kennis naar het onderwijs minder sterk aanwezig dan voorheen. Dit ervaart men als een tekortkoming in de vakinhoudelijke betrokkenheid. De veranderingen in de afgelopen twee jaren zijn een mogelijke verklaring voor deze bevinding.

Zo zijn de sturingsrelaties binnen de gouden driehoek (onderwijs, bedrijfsleven en overheid) gewijzigd. Het groen onderwijs en het bedrijfsleven zijn meer zelf actief gaan sturen en agenderen op kennis en innovatie. De overheid heeft hierbij meer een faciliterende rol op zich genomen en minder een sterk sturende en agenderende rol.

Verder heeft de discussie over het schrappen van de groene onderwijsvernieuwingssubsidies (sectoraal groen onderwijsbeleid) een wissel getrokken op de planvorming voor de periode na 2016. De energie van de afgelopen twee jaren zat vooral in de totstandkoming en uitrollen van de MeerjarenInvesteringsProgramma’s (MIP), waarbij de resterende groene vernieuwingssubsidies meerjarig zijn belegd. Doel hiervan is ook om te komen tot een duurzame kennisbasisinfrastructuur voor de periode na 2016.

7.

Kunt u nader toelichten waarom het ontbreken van een mathematische oplossing bij de afweging van de voor- en nadelen van de huidige toedeling van stelselverantwoordelijkheid ertoe moet leiden dat de samenwerking tussen OCW en vakdepartementen zich moet concentreren op de doeltreffendheid van het stelsel?

Het is een gemeenschappelijk belang om binnen het stelsel de samenwerkingsrelatie tussen OCW en vakdepartementen zo optimaal mogelijk in te richten. Het stelsel moet vakinhoud kunnen faciliteren. Doeltreffendheid gaat in deze context over de vraag of het stelsel ruimte kan geven aan vakinhouden, waardoor beleidsdoelen worden gerealiseerd.

8.

Kunt u voorbeelden geven van punten waarop de werkwijzen van OCW en EZ nader moeten en kunnen worden geharmoniseerd? Hoe verhoudt dit streven zich tot het maatwerk op inhoud en in de rollen, die ook van belang worden genoemd?

Ieder model kent zijn eigen invulling, bestuurlijke rollen en behoeften. Maatwerk is dus essentieel. Ondanks dit maatwerk kan binnen het stelselbeleid de werkwijze van OCW en EZ verder worden geharmoniseerd. Dit uit zich met name in de wijze waarop wet- en regelgeving wordt afgedaan. Dit kan doelmatiger worden georganiseerd tussen OCW en EZ. Zo wordt «dubbel werk» voorkomen en toetst EZ expliciet op de waarborgen voor het groen kennissysteem. Het gaat bij het voorkomen van «dubbel werk» over voorgenomen OCW wet- en regelgeving op het terrein van algemeen onderwijsbeleid, zonder impact op het groen onderwijs hetzij technisch, danwel beleidsmatig.

9.

Betekenen de verschillende manieren waarop OCW en EZ de onderwijsbegroting extrapoleren dat er tussen groen onderwijs en onderwijs dat onder de OCW-begroting valt, nu en dan sprake is van concurrentievervalsing?

Zowel OCW als EZ maken bij het opstellen van de begroting gebruik van de referentieraming die ter beoordeling wordt voorgelegd aan de Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS). Hiermee wordt geraamd hoeveel leerlingen een onderwijssector instromen.

Zoals aangegeven in paragraaf 6.3.3 van het rapport «Onderwijsbekostiging OCW en EZ», past OCW bij de extrapolatie op basis van deze referentieramingen de hoogte van de meerjarenbegroting in t+5 aan, waarbij fluctuaties in het aantal leerlingen ten opzichte van het niveau t+4 leiden tot een verhoging, dan wel een verlaging van de raming t+5.

EZ maakt daarentegen bij de extrapolatie geen gebruik van de referentieramingen, maar trekt de budgetten «plat door» (t+5 = t+4).

Bij fluctuerende leerlingenaantallen betekent dit dat de prijs per leerling in het extrapolatiejaar verschilt. Daardoor is bij uiteindelijke budgettaire besluitvorming het uitgangspunt ongelijk. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie sectoronderwijs, werken OCW en EZ samen met Financiën aan het zo volledig mogelijk harmoniseren van de onderwijsbekostiging vanuit de twee begrotingen. Hierbij zal ook de wijze van extrapoleren worden meegenomen.

10.

Hoe ontwikkelt zich het budget voor het groen hbo per onderwijsdeelnemer ten opzichte van het budget voor hbo dat onder de OCW-begroting valt in meerjarenperspectief?

Ik acht het niet zinvol om nu al uitspraken te doen over de ontwikkeling van het budget per deelnemer in meerjarenperspectief. In tabel 4.3 van het rapport «Onderwijsbekostiging OCW en EZ» wordt de ontwikkeling geschetst voor de periode 2004–2014. Er is in het rapport bewust gekozen voor de periode tot en met 2014, omdat over deze periode de werkelijk gerealiseerde onderwijsuitgaven en leerlingenaantallen bekend waren voor EZ en OCW gefinancierd onderwijs. Voor 2015 en verder zijn er op dit moment geen definitieve cijfers beschikbaar.

11.

Kunt u inschatten hoeveel tijd de operatie zou kosten om het groene onderwijs over te hevelen naar OCW, mocht deze of een toekomstige regering daartoe besluiten?

Het overhevelen van groen onderwijs naar OCW is niet aan de orde. Het is niet op voorhand mogelijk om aan te geven hoeveel tijd het kost om groen onderwijs over te hevelen naar OCW.

12.

Betekenen de verhogingen van de budgetten van 2015–2020 vanwege de groei van de leerlingaantallen dat de relatief ruimhartige financiering van het groen onderwijs wordt gecontinueerd?

De verhogingen van de budgetten voor de basisbekostiging in 2015–2020 zijn bestemd om de in 2015 doorgevoerde 2% versobering terug te draaien en de groei te dekken. Daarnaast vallen de groene onderwijsvernieuwingssubsidies inclusief praktijkleermiddelen en middelen voor collectieve ondersteuning vanaf 2016 weg.

13.

Klopt het dat de verhoging van het budget voor het groen onderwijs (met € 31 miljoen in 2016) vanwege de toename van de leerlingaantallen alleen ten goede komt van het hogere groene onderwijs?

Nee, dit klopt niet. Van de € 31 miljoen in 2016 komt circa € 9 miljoen rechtstreeks via de bekostiging ten goede aan het hoger onderwijs en circa € 14,0 miljoen aan de AOC’s. De overige € 8 miljoen loopt via de aanvullende bekostiging en slaat voornamelijk neer bij het hoger groen onderwijs.

14.

Zijn de gevolgen voor de onderwijskwaliteit van de structurele bezuiniging van € 33 miljoen per jaar op de basisbekostiging van het groene mbo-onderwijs onderzocht?

Het idee is dat de meerjarige strategische ontwikkelagenda ook ruimte geeft aan het waarborgen en verhogen van de onderwijskwaliteit en vakmanschap binnen het groen kennissysteem, ondanks de structurele bezuiniging van € 33 miljoen. Dit kan door meer focus aan te brengen op samenwerking binnen en buiten de groene onderwijskolom, gericht op het verzorgen van topberoepsonderwijs.

15.

Wat klopt er van de stelling van de AOC-Raad gebaseerd op de vergelijking van gewogen leerlingaantallen dat de AOC's (Agrarisch Onderwijs Centrum) per student bijna € 1.000 tekort komen?

De beantwoording van deze vraag houdt verband met de validatie op het Berenschot rapport over de EZ en OCW bekostiging 2016. Deze validatie vindt momenteel plaats. Uw Kamer is hierover met een brief geïnformeerd voorafgaand aan de Algemene Financiële Beschouwingen 2015. De toezegging hierbij is dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen schriftelijk zullen reageren op de uitkomsten van het Berenschot rapport. Dit zal gebeuren voor de begrotingsbehandeling van OCW en EZ dit jaar.

16.

Waaruit bestond de € 55 miljoen bezuiniging vanuit Rutte II, voor zover dat niet de basisbekostiging betrof?

De € 55 miljoen aan bezuiniging bestaat uit middelen voor praktijkleren (circa € 28 miljoen), de collectieve ondersteuningsstructuur (circa € 11 miljoen) en kennisverspreiding (circa € 16 miljoen). De middelen voor praktijkleren en een deel van de collectieve ondersteuningsstructuur kunnen worden gerekend tot de basisbekostiging. De overige middelen werden ingezet voor het realiseren van EZ beleidsdoelen via het Groen onderwijs waarover uw Kamer is geïnformeerd via de beleidsdoorlichting Groen onderwijsbeleid (Kamerstuk 30 991, nr. 11). Hier stonden ook extra prestaties tegenover.

De collectieve ondersteuningsstructuur bestond uit de ontwikkeling en het beschikbaar stellen van leermiddelen en groene «content» (Ontwikkelcentrum, Groen Kennisnet, Groene Standaard, Groene Lab), een arbeidsmarktinformatiesysteem en een programma onderwijs-arbeidsmarkt (Agro-opleidingshuis),

De inzet op kennisverspreiding bestond uit internationalisering en professionalisering in het kader van de school als kenniscentrum, cursussen internationaal onderwijs (ontwikkelingssamenwerking), de opleidingsschool voor Groene Leraren, sectorprogramma’s (Plant, Dier, Natuur en Landschap en Voeding en Gezondheid) via de Groene Kenniscoöperatie, HBO centres of expertise, lectoren en incidentele bijdragen aan regionale clusters zoals de Dairy Campus en Greenport Venlo.

17.

Wat is de reden dat de bezuiniging vanuit het regeerakkoord van Rutte II voor een groot deel ook de basisbekostiging van het groen onderwijs betrof?

Het gaat hierbij om praktijkleermiddelen voor het groen mbo. Deze middelen werden halverwege de jaren 2000 opgenomen in een subsidieregeling in plaats van de lumpsum, zoals dit bij OCW bekostigd mbo onderwijs het geval is. Aanleiding hiervoor was de privatisering van de Innovatieve Praktijk Centra (IPC’s). Deze kregen voorheen de praktijkleermiddelen bekostigd op basis waarvan de groene onderwijsinstellingen trekkingsrecht hadden. In de afbouwfase naar de nieuwe marktsituatie is besloten om de praktijkleermiddelen via de subsidieregeling als aanvulling op de bekostiging te verstrekken aan de groene onderwijsinstellingen. Hierdoor was ook beperkte sturing mogelijk vanuit EZ op de besteding hiervan. Een deel hiervan werd ook tijdens de afbouwfase nog bij de IPC’s besteed in een aflopende omvang. Hierbij werden de IPC’s in de gelegenheid gesteld om zich voor te bereiden op de beoogde marktwerking.

18.

Kunt u aangeven hoe de onderhavige brief van het kabinet zich verhoudt tot de toezegging door de premier vorig jaar dat hij de bekostiging tussen groen onderwijs en regulier onderwijs zou gelijktrekken?

Naar aanleiding van de Algemene Politieke en Financiële beschouwingen vorig jaar heeft het kabinet besloten tot een onderzoek naar de bekostiging tussen het groen en het overig onderwijs vanuit de twee verschillende begrotingen (EZ en OCW). Het onderzoek van Panteia over de periode 2004–2014 heeft aangetoond dat het groen onderwijs relatief ruimhartig werd gefinancierd.

Voor het jaar 2015 werd eenmalig de verlaging van de bekostiging (de 2% versoberingsmaatregel groen onderwijs) teruggedraaid. Dit is gebeurd via het amendement Harbers/Koolmees (een eenmalige overboeking van OCW naar EZ van € 10,0 miljoen) en via herschikking op de EZ begroting voor € 5,0 miljoen. Ook voor het jaar 2016 en verder is de 2% versoberingsmaatregel groen onderwijs structureel ongedaan gemaakt. Dit is bij VJN 2015 vastgelegd.

In de Kamerbrief Sectoronderwijs heeft het kabinet aangegeven dat taakstellend een tekort in de basisbekostiging groen onderwijs van € 33,0 miljoen vanaf 2016 met structuurverbeteringen kan worden ingevuld. Hierdoor kan het groen onderwijs, binnen het beschikbaar en bij VJN 2015 verhoogd macrobudget 2016, gelijkwaardig opereren met het overig onderwijs.

19.

Op welke wijze verschilt het extrapoleren van de onderwijsbegrotingen van OCW en EZ en wat is het gevolg daarvan?

Zie het antwoord op vraag 9.

20.

Kunt u zichtbaar maken wat de precieze groei in leerlingenaantallen op het groen onderwijs is en dit uitsplitsen per onderwijstype?

Bekostigde aantallen studenten in het groen onderwijs tot en met 2020.

Onderwijs soort

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

WO

7.500

8.300

9.000

8.700

8.800

8.900

9.100

HBO

9.300

10.000

10.500

10.000

10.000

10.100

10.200

MBO

28.900

27.900

26.000

25.600

25.600

25.300

25.400

VO

34.000

35.300

36.100

35.900

34.900

33.900

32.800

In de EZ begroting 2016 is dit overzicht opgenomen op blz. 112.

21.

Klopt het dat het groen onderwijs vanaf 2016 ten opzichte van het door OCW-bekostigde onderwijs te maken heeft met onderfinanciering en in hoeverre zijn de Ministeries van EZ en OCW bereid om deze ongelijkheid ongedaan te maken?

Het beeld dat het groen onderwijs vanaf 2016 ten opzichte van het door OCW-bekostigde onderwijs te maken heeft met onderfinanciering komt niet naar voren uit het onderzoek van Panteia (periode 2004–2014). Panteia geeft in het rapport per onderwijsgeleding aan in hoeverre in de onderzochte periode een vergelijking mogelijk was. Daarnaast houdt het rapport geen rekening met de wegvallende vernieuwingssubsidies groen onderwijs na 2015.

De uitkomsten en de onderbouwing van het rapport Berenschot dat in opdracht van de AOC Raad is opgesteld en niet op voorhand gedeeld met OCW en EZ, dient te worden gevalideerd om te komen tot een gezamenlijke reactie.

22.

Kunt u een overzicht geven van de verschillen in bekostiging per leerling of student van vmbo-groen en het door OCW-bekostigde vmbo van 2011 tot en met 2016?

Onderstaande tabel en algemene toelichting hebben betrekking op de vragen 22 t/m 25.

Tabel: Uitgaven per leerling OCW en EZ per schoolsoort, 2011–2014 in €

Jaar

2011

2012

2013

2014

VO

       

OCW

6.843

6.981

7.187

6.933

EZ

6.689

6.690

6.948

6.768

MBO

       

OCW

6.847

7.100

7.220

7.244

EZ

7.434

7.986

8.390

8.357

HBO

       

OCW

6.005

6.005

6.139

6.226

EZ

8.719

9.141

9.053

9.054

WO incl. onderzoek

       

OCW

14.082

14.293

14.603

14.507

EZ

24.767

23.322

22.111

20.216

Bron: Tabel 2.4, tabel 3.4a, tabel 4.3 en tabel 5.3 uit «Onderwijsbekostiging OCW en EZ: Vergelijking uitgaven en systematiek, Panteia».

Er is bewust gekozen voor de periode tot en met 2014, omdat over deze periode de werkelijk gerealiseerde onderwijsuitgaven en leerlingenaantallen bekend waren voor EZ en OCW gefinancierd onderwijs. Het is niet zinvol voor een zuiver beeld om met voorlopige ramingscijfers over 2015 en verder te gaan rekenen, omdat deze gedurende het uitvoeringsjaar nog kunnen wijzigen. Verder is ook in 2015 de bekostigingssystematiek mbo aangepast ten opzichte van de voorgaande jaren inclusief aangepaste prijsfactoren waarmee de prijsfactormodellen van de AOC’s en ROC’s en vakinstellingen verder zijn geharmoniseerd.

Panteia concludeert «dat de gemiddelde uitgaven per leerling liggen in het door EZ bekostigd vmbo hoger dan in het door OCW bekostigde vo. Dit wordt vooral veroorzaakt door een groter aandeel lwoo-leerlingen in het door EZ bekostigd vmbo. Na weging voor het relatieve aandeel lwoo en praktijkonderwijsleerlingen ontstaat een uitgavenbeeld per leerling dat gelijk oploopt qua hoogte en ontwikkeling tussen 2004 en 2014.»

De Panteia cijfers (tabel 2.4, blz. 22) tonen aan dat de uitgaven per leerling voor het groen vmbo in 2014 lager liggen dan bij OCW. Er wordt bij deze vergelijking rekening gehouden met de aantallen «duurdere» LWOO-leerlingen. Er wordt daarbij echter geen rekening gehouden met gelijke factoren uit het OCW bekostigingsmodel (zgn. schoolsoortgroep voor personele lasten, tariefgroepen voor materiele lasten, tariefdifferentiatie onderbouw/bovenbouw).

23.

Kunt u een overzicht geven van de verschillen in bekostiging per leerling of student van AOC’s en de door OCW-bekostigde ROC’s (regionale opleidingscentra) van 2011 tot en met 2016?

Panteia concludeert «dat de uitgaven van OCW en EZ in het mbo in 2007 ongeveer gelijk, maar dat deze sterker stijgen bij EZ dan bij OCW. De beschikbare basisbekostiging per student in het mbo ligt voor EZ lager dan bij OCW.

Dit komt deels door de aanvullende bekostiging van EZ voor praktijkleren. Voor OCW geldt dat de activiteiten die met deze subsidie worden gefinancierd onder de lumpsum vallen. De aanvullende bekostiging per student is bij EZ groter en sneller toegenomen dan bij OCW en hangt samen met de bekostiging van praktijkleren (zie ook antwoord op vraag 16).

De Panteia cijfers (tabel 3.4a, blz. 32) tonen aan dat de totale uitgaven per deelnemer gewogen voor opleidingstype (BOL/BBL) in 2014 bij EZ hoger ligt dan bij OCW. Het VOA-budget (voorbereidende en ondersteunende activiteiten) is in deze vergelijking niet meegenomen, omdat het een ondersteuningsbudget betreft voor een specifieke doelgroep.

Panteia heeft de vergelijkingen gebaseerd op de bekostiging inclusief de vernieuwingssubsidies groen onderwijs welke na 2015 vervallen. Daarnaast geeft Panteia aan (blz. 6 en 32) dat het effect van de verschillende prijsfactoren waarmee de bekostiging plaatsvindt op basis van de aard van de opleiding niet kon worden meegenomen en dat daarom de prijzen niet vergelijkbaar zijn.

Berekening van de bekostigingsverschillen in 2015 en 2016 wordt momenteel gevalideerd op basis van het rapport Berenschot. Over de uitkomsten daarvan zal uw kamer voor de begrotingsbehandelingen van OCW en EZ, onderdeel agro en natuur worden geïnformeerd.

24.

Kunt u een overzicht geven van de verschillen in bekostiging per leerling of student van de groene hogescholen en de door OCW-bekostigde hbo’s van 2011 tot en met 2016?

Panteia concludeert «dat de uitgaven per student in de periode 2004–2014 voor door EZ bekostigd hbo substantieel hoger zijn dan voor door OCW bekostigd hbo. Het verschil (incl. subsidies) is gegroeid van 33% in 2005 tot 45% in 2014. Een groot deel van de verklaring ligt in het feit dat door EZ bekostigde studenten «hoog bekostigd» zijn. Het verschil wordt namelijk beduidend kleiner (zo’n 15%) als we het door EZ bekostigd hbo met alleen technisch hbo, een andere hoog bekostigde sector, vergelijken.»

Daarnaast zien we dat van het budget van door EZ bekostigde hbo-instellingen een groter deel niet-studentgebonden is dan van OCW-bekostigd hbo. De «groene» hogescholen krijgen relatief meer «vaste voet» dan door OCW bekostigde multisectorale hogescholen; een belangrijk deel hiervan is wat voorheen als subsidie werd uitgekeerd (o.a. praktijkleren en School als Kenniscentrum). Het Panteia rapport duidt dit in hoofdstuk 1.4 Vakdepartementale subsidies.

25.

Kunt u een overzicht geven van de verschillen in bekostiging per leerling of student van Wageningen University en de door OCW-bekostigde universiteiten van 2011 tot en met 2016?

Panteia concludeert dat de uitgaven per student in het door EZ bekostigd wo in de periode 2004–2014 zijn gedaald, en in het door OCW bekostigd wo zijn gestegen; gevolg is dat deze uitgaven voor OCW en EZ in 2014 ongeveer gelijk zijn (OCW € 7.327, EZ € 7.276), als we alleen het onderwijsdeel van de basisbekostiging beschouwen.

In het door EZ bekostigd wo is er een grotere onderzoekscomponent (ongeveer 2/3 van het totaalbudget) dan in het door OCW bekostigd wo (ongeveer de helft). Dit aandeel is vergelijkbaar met de door OCW bekostigde technische universiteiten.

Gevolg is dat de totale uitgaven per student voor OCW gemiddeld € 14.507 zijn in 2014, voor EZ € 20.216.

In de grotere onderzoekscomponent en het feit dat alle studenten hoog bekostigd zijn, lijkt het door EZ bekostigd onderwijs op het technisch wo. De rijksbijdrage per student (inclusief onderzoek, onderwijs, exclusief subsidies) voor door EZ bekostigd wo is dan ook ongeveer even hoog als het gemiddelde van de 3 technische universiteiten.

26.

Hoe moeten de scholen voor groen onderwijs volgens de regering het gat oplossen dat ontstaat door de bezuiniging van € 55 miljoen per jaar op de onderwijsvernieuwingssubsidies?

De groene onderwijsinstellingen zijn sinds eind 2012 op de hoogte van de taakstelling op de groene onderwijsvernieuwingssubsidies. De groene onderwijsinstellingen hebben zich hierop kunnen voorbereiden door enerzijds de uitrol van de MeerjarenInvesteringsProgramma’s (MIP) voor de periode 2013–2015. Met de resterende onderwijsvernieuwingssubsidies zijn kennis en innovatie opgaven gerealiseerd en is ook een kennisbasisinfrastructuur aan het ontstaan voor de periode na 2015. Anderzijds wordt gewerkt aan alternatieve verdienmodellen (verwaarden van groene kennis) tot aan versterking samenwerkingsvormen met het bedrijfsleven (ook voor prakijkleervoorzieningen). De meerjarige strategische ontwikkelagenda maakt het ook mogelijk om taakstellend maatregelen te nemen gericht op het vernieuwen en versterken van het groen onderwijsmodel.

27.

Welke risico’s brengt het volgens de regering met zich mee dat er «keuzes gemaakt moeten worden ten aanzien van opleidingenaanbod en wijze van organisatie» en welke stappen neemt de regering om deze risico’s tot een minimum te beperken?

Voorop staat dat de onderwijskwaliteit en het onderwijsproces wordt geborgd, ook op het moment dat de «school wordt verbouwd». Dat is uiteindelijk een zaak van het groen onderwijs zelf door hier in de meerjarige strategische ontwikkelagenda rekening mee te houden. De overheid zal hierop toezien en waar mogelijk ook bijdragen aan maatregelen die er toe leiden dat de kwaliteit van het onderwijs in de transitiefase naar een nieuw toekomstbestendig groen onderwijsmodel wordt geborgd.

28.

Wat zijn volgens de regering de genoemde keuzes die gemaakt moeten worden?

Het gaat hierbij om maatregelen die gericht zijn op het vergroten van de doelmatigheid binnen het groen kennissysteem. Bijvoorbeeld om het herzien van de bekostiging van het huidig opleidingenaanbod in relatie tot behoeften van de arbeidsmarkt, huisvestingsbeleid (locatiebeleid en spreiding hiervan), aanboren van nieuwe verdienmodellen, de verbinding met het overig onderwijs (cross-overs) waarbij samenwerkingvormen en mogelijke institutionele verbindingen kunnen bijdragen aan topberoepsonderwijs gericht op de actuele behoeften van het bedrijfsleven en de maatschappij.

29.

Welke posten op de EZ-begroting vallen onder de «subsidiestromen richting onderwijsinstellingen»?

Het betreft de volgende posten genoemd in de budgettaire tabel op bladzijde 111 van de EZ begroting 2016: Aansturing collectieve ondersteuning, School als kenniscentrum, Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs, Aanvullende onderwijssubsidies.

30.

Kunt u een overzicht geven van alle geldstromen vanuit de OCW-begroting richting groen onderwijs?

Vanuit voortgezet onderwijs (VO) is er geen directe geldstroom vanuit de OCW-begroting richting de AOC’s bij EZ. DUO regelt de reguliere betalingen voor de scholen van EZ, deze worden rechtstreeks geboekt ten laste van de budgetten van EZ. Datzelfde geldt voor de aanvullende OCW-regelingen waarin EZ participeert. Ook deze uitgaven worden rechtstreeks geboekt ten laste van de budgetten van EZ. Voor de subsidie voor zij-instroom en lerarenbeurs komen de uitgaven voor EZ ten laste van aanvullende bekostigingsregelingen die op de OCW begroting staan.

Bekostiging van leerlingen die een groene vmbo-opleiding volgen aan door OCW-bekostigde instellingen (ongeveer 4.000 leerlingen op scholengemeenschappen met landbouw), lopen in eerste instantie mee met de reguliere geldstroom naar die scholengemeenschappen. Bekostiging van vmbo-tl leerlingen die op een door EZ bekostigd AOC zitten (ongeveer 2.000 leerlingen op 5 mavo’s aan AOC’s), lopen in eerste instantie mee met de reguliere bekostiging van EZ. (zie ook blz. 17 van het rapport Panteia).

Het saldo hiervan wordt jaarlijks verrekend tussen beide departementen, zodat de kosten op het juiste begrotingsartikel worden geboekt.

Op artikel 4 (mbo) zijn in 2016 de volgende middelen uit aanvullende bekostigingsregelingen die op de OCW begroting staan bestemd voor het groene onderwijs:

  • Kwaliteitsafspraken (zowel het investeringsbudget als het resultaatsafhankelijk budget)

  • Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

  • Regionaal investeringsfonds

  • Plusvoorzieningen overbelaste jongeren

  • Convenanten met RMC-regio's

In bovenstaande reeks zijn alleen middelen opgenomen die naar de aoc’s gaan. Bijvoorbeeld de programmagelden regio’s gaan naar de RMC-regio’s en de subsidieregeling praktijkleren (niet te verwarren met praktijkleren als onderdeel van de reguliere bekostiging) is bedoeld voor werkgevers die praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aanbieden. Deze middelen komen indirect ook ten goede aan het groene onderwijs.

Er gaan voor het hoger onderwijs geen reguliere geldstromen vanuit de OCW-begroting richting het groen onderwijs. Het groene hoger onderwijs wordt vanuit het Ministerie van EZ bekostigd. Wel wordt de overheidsbijdrage voor het Holland Scholarship aan groene instellingen vanuit OCW verstrekt. Daarnaast kunnen instellingen in het groene onderwijs deelnemen aan enkele aanvullende bekostigingsregelingen die op de OCW-begroting staan, zoals de stimuleringsregeling Open en online hoger onderwijs, de subsidie voor de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor Volwassenen en de NWO-middelen voor praktijkgericht onderzoek en de promotiebeurs voor leraren.

31.

Kunt u een overzicht geven van alle geldstromen vanuit de EZ-begroting richting groen onderwijs?

Het betreft naast de posten genoemd in het antwoord op vraag 29 de onderdelen genoemd onder het kopje Bekostiging in de budgettaire tabel op blz. 111 van de EZ begroting 2016.

32.

Kan worden aangegeven hoe de ontwikkeling van de bekostiging vanuit OCW en EZ eruit ziet na 2014?

De bekostiging vanuit zowel OCW als vanuit EZ volgt in principe de ontwikkeling van de leerling- en studentenaantallen. Vanwege demografische ontwikkelingen en taakstellingen uit (Regeer)akkoorden is er een daling zichtbaar bij de bekostiging van het PO,VO en MBO bij OCW en van het groen VO en MBO. Bij het hoger onderwijs is er nog sprake van stijgende studentenaantallen tot en met 2020. Na 2015 vallen de vernieuwingssubsidies groen onderwijs weg (€ 55 miljoen). Het Panteia rapport geeft uitleg over de vakdepartementale subsidies in hoofdstuk 1.4.

33.

Wat is de reden dat in het Panteia-onderzoek niet wordt gekeken naar de bekostiging van het groen onderwijs na 2014, terwijl de bezuinigingsmaatregelen vanuit de huidige regering na met name na 2014 neerdalen in het groen onderwijs?

Er is bewust gekozen voor de periode tot en met 2014, omdat over deze periode de werkelijk gerealiseerde onderwijsuitgaven en leerlingenaantallen bekend waren voor EZ en OCW gefinancierd onderwijs. Het was niet zinvol voor een zuiver beeld om met voorlopige ramingscijfers over 2015 en verder te gaan rekenen, omdat deze gedurende het uitvoeringsjaar nog kunnen wijzigen.

34.

Wat vindt u van de constatering dat de beschikbare basisbekostiging per student in het mbo bij EZ lager is dan bij OCW? Wat is de reden hiervoor? Geldt dit nog steeds als de bezuiniging van het huidige regeerakkoord neerdaalt in het groen onderwijs?

Het Panteia rapport toont aan dat wanneer de vernieuwingssubsidies groen onderwijs worden opgeteld bij de basisbekostiging er geen sprake is van minderbekostiging van het mbo-groen ten opzichte van de overige gelijksoortige mbo-opleidingen. Een deel van de financiering van het groen mbo loopt via de onderwijsbekostiging en een deel van de financiering loopt via de vernieuwingssubsidies groen onderwijs. Het wegvallen van de onderwijsvernieuwingssubsidies vanaf 2015 slaat voor een belangrijk deel (praktijkleren en collectieve ondersteuning) neer bij het groen mbo. In de Kamerbrief sectoronderwijs is aangegeven dat dit tekort taakstellend wordt ingevuld binnen de groene onderwijskolom met een gezamenlijke strategische ontwikkelagenda.

35.

Wat is de reden dat de aanvullende bekostiging per student bij EZ groter en sneller is toegenomen dan bij OCW?

EZ financiert het mbo voor een groter deel via aanvullende, deels leerling onafhankelijke middelen (subsidies) dan OCW. De beschikbare basisbekostiging per student in het mbo ligt voor EZ lager dan bij OCW. De aanvullende bekostiging per student is bij EZ groter en sneller toegenomen dan bij OCW. Dit wordt deels verklaard door een wijziging in de bekostigingswijze van het praktijkleren.

36.

Heeft de bekostiging gelijke tred gehouden met de sterke leerlingengroei in het voortgezet onderwijs?

Dit is inderdaad het geval. Zonder aanpassingen in de prijs per leerling volgt de bekostiging in het voortgezet onderwijs automatisch de ontwikkeling van de leerlingaantallen. Zoals te zien is in tabel 2.3 en 2.4 van het rapport van Panteia met uitgaven per leerling heeft de bekostiging in de jaren tot en met 2014 gelijke tred gehouden met de leerlingontwikkeling.

37.

Blijven de «aanvullende subsidies EZ en OCW-conform» in 2016 bestaan?

De OCW conforme subsidies blijven in 2016 bestaan. De groene onderwijsvernieuwingssubsidies (aanvullende subsidies EZ inclusief praktijkleren) vervallen vanaf 2016.

38.

Hoe hoog zijn de aanvullende subsidies OCW voor groen mbo in 2016?

Zie het antwoord op vraag 30.

39.

Klopt het zoals in tabel 3.4a staat dat het verschil zonder de subsidieregeling praktijkleren en groene plus tussen het OCW-mbo en EZ-mbo oploopt tot € 351 per student in 2014?

De omvang van de basisbekostiging per student in het mbo ligt voor het door EZ bekostigde onderwijs over de gehele onderzoeksperiode lager dan voor het door OCW bekostigde onderwijs. Het verschil is in 2014 inderdaad € 351 per student. Daar tegenover staat een aanzienlijk bedrag per leerling waarmee EZ de mbo-instellingen aanvullend bekostigt. De totale uitgaven per mbo-student gewogen voor BOL/BBL voor het door EZ bekostigde onderwijs liggen in 2014 € 1.113 hoger dan voor het OCW bekostigde onderwijs. Panteia heeft de vergelijkingen gebaseerd op de bekostiging inclusief de vernieuwingssubsidies groen onderwijs welke na 2015 vervallen. Daarnaast geeft Panteia aan (blz. 6 en 32) dat het effect van de verschillende prijsfactoren waarmee de bekostiging plaatsvindt op basis van de aard van de opleiding niet kon worden meegenomen en dat daarom de prijzen niet vergelijkbaar zijn.

40.

Wat is het gewogen bekostigingsverschil zonder de subsidieregeling praktijkleren en groene plus tussen het OCW-mbo en EZ-mbo in 2015 en 2016?

Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 15

41.

Hoe verklaart u het verschil dat ontstaat door het wegvallen van de subsidieregeling praktijkleren en groene plus met de berekeningen van de AOC Raad?

Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 15.

42.

Heeft de trend zich in 2015 en 2016 voortgezet dat het EZ-hbo gewogen meer per student krijgt dan het OCW-hbo? Kunt u dit toelichten?

Er is bewust gekozen voor de periode tot en met 2014, omdat over deze periode de werkelijk gerealiseerde onderwijsuitgaven en leerlingenaantallen bekend waren voor EZ en OCW gefinancierd onderwijs. Het was niet zinvol voor een zuiver beeld om met voorlopige ramingscijfers over 2015 en verder te gaan rekenen, omdat deze gedurende het uitvoeringsjaar nog kunnen wijzigen.

Naar boven