34 277 (R2057) Verdrag inzake luchtvervoer tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Republiek Panama; Panama-Stad, 11 april 2015

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 16 september 2015.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 16 oktober 2015.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2015

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 11 april 2015 te Panama-Stad tot stand gekomen verdrag inzake luchtvervoer tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Republiek Panama (Trb. 2015, nr. 83).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneur van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 16 september 2015 over te leggen aan de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Minister van Aruba is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

In 1987 hebben de Arubaanse en Panamese luchtvaartautoriteiten op basis van een niet-juridisch verbindende administratieve overeenkomst afspraken gemaakt over het luchtvervoer tussen Aruba en Panama. Die afspraken worden wordt vervangen door het onderhavige verdrag, waarover door delegaties van beide landen is onderhandeld.

I. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke begrippen.

In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van dit luchtvaartverdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landingen alsmede het recht om geregelde luchtdiensten van, naar en via hun wederzijdse grondgebieden te onderhouden. Hierbij worden geen beperkingen ten aanzien van capaciteit, frequenties en aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen opgelegd.

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in het eerste lid van artikel 3 de aanwijzing voorzien van één of meer luchtvaartmaatschappijen per land en het recht om die aanwijzing in te trekken of te wijzigen. In het tweede lid wordt bepaald onder welke voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend.

Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de op grond van artikel 3, tweede lid, aan de door de andere partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen verstrekte exploitatievergunningen in te trekken, op te schorten of te beperken in de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a) en b) van het artikel.

Artikel 5 behandelt de regelgeving die van toepassing is op binnenkomst, verblijf en vertrek van vliegtuigen van de andere partij (eerste lid) en van passagiers, bemanning en vracht (tweede lid).

Artikelen 6 en 7 bevatten bepalingen met betrekking tot de luchtvaartveiligheid en luchtvaartbeveiliging. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld indien Aruba of Panama twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden artikel 6 en 7 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied op te schorten dan wel te staken.

Artikel 8 bevat bepalingen over commerciële mogelijkheden (waaronder verkoop en marketing van internationale luchtdiensten) inclusief het vestigen van kantoren op het grondgebied van de andere partij (eerste en vierde lid). Het derde lid bevat een bepaling over grondafhandeling. Elke aangewezen luchtvaartmaatschappij heeft het recht om zijn eigen grondafhandeling te doen, of een keuze te maken uit concurrerende dienstverleners om de grondafhandeling geheel of deels te doen. Het vijfde lid bevat bepalingen over valutaomrekening en overschrijving van inkomsten. In het zesde lid wordt de mogelijkheid van samenwerkingsverbanden geregeld.

Artikel 9, eerste lid, bevat een bepaling over volledige vrijstelling van invoerbeperkingen, belastingen op goederen en vermogen, douanerechten, accijnzen en gelijksoortige heffingen en tarieven die elk van de partijen, op basis van wederkerigheid, kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de andere partij voor deze heffingen en rechten worden geheven door de nationale autoriteiten. Het tweede lid van artikel 9 breidt deze vrijstelling nog uit op basis van wederkerigheid voor voorraden te gebruiken bij uitgaande vluchten, gronduitrusting, reserveonderdelen, motorbrandstof, smeermiddelen en verbruikbare technische voorraden, alsmede reclame- en promotiemateriaal.

Teneinde de commerciële mogelijkheden voor de desbetreffende luchtvaartmaatschappijen te vergroten zijn in het verdrag bepalingen opgenomen met betrekking tot gebruikersheffingen (artikel 10), eerlijke concurrentie (artikel 11) en vaststelling van tarieven (artikel 12)

Artikel 16 bevat bepalingen ter vermijding van dubbele belasting. Verwezen wordt naar het op 28 april 1997 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer (Trb. 1997, 115).

Het verdrag bevat verder de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen. Zo bevat artikel 13 een bepaling over consultaties en artikel 14 een regeling om geschillen op te lossen.

II. Bijlagen

In de drie bijlagen, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormen, worden de commerciële rechten voor personenvervoer, charters, vrachtvervoer en het gebruik van communicatie- en reserveringsapparatuur geregeld. In Bijlage 1, met daarin een routetabel, wordt bepaald dat gevlogen kan worden van, naar en via elkaars grondgebied zonder capaciteits- of frequentiebeperkingen onder verlening van derde, vierde en vijfde vrijheidsrechten. Voorts worden alle mogelijke commerciële afspraken tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen worden toegestaan.

In Bijlage 2 worden specifieke bepalingen voor chartervluchten benoemd. Bijlage 3 heeft als doel het tegengaan van oneerlijke concurrentie door middel van non-discriminatie in de levering van computerreserveringsdiensten.

Bijlage 1 is, voor zover het de routes betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van Bijlage 1, voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.

III. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Aruba gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven