34 275 Vaststelling van een algemene kinderbijslagvoorziening voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderbijslagvoorziening BES)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om te komen tot een algemene kinderbijslagvoorziening voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Algemene bepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. openbaar lichaam/openbare lichamen:

de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

c. SVB:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 2. Ingezetene

  • 1. Ingezetene in de zin van deze wet is degene die in de openbare lichamen woont.

  • 2. Waar iemand woont wordt naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld.

Artikel 3. Kind

  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.

  • 2. Als eigen kind wordt beschouwd het kind:

    • a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES als zijn moeder wordt aangemerkt;

    • b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES als zijn vader wordt aangemerkt;

    • c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, tenzij het kind reeds op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES als eigen kind van een andere man wordt aangemerkt;

    • d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;

    • e. van de man die na toepassing van het in de openbare lichamen geldende internationaal privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.

  • 3. Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat duurzaam tot het huishouden van de rechthebbende behoort en door de rechthebbende wordt verzorgd.

Artikel 4. Uitvoerder

Onze Minister is belast met de uitvoering van deze wet.

HOOFDSTUK 2. KINDERBIJSLAG BES

Paragraaf 1. Kinderbijslag BES

Artikel 5. Rechthebbende

  • 1. De ingezetene heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag BES voor een kind dat:

    • a. ingezetene is;

    • b. jonger is dan 18 jaar; en

    • c. tot zijn huishouden behoort.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, behoeft het kind geen ingezetene te zijn en niet tot het huishouden van de rechthebbende te behoren, indien het om onderwijsredenen, dan wel in verband met een ziekte of handicap geen ingezetene is en niet tot het huishouden van de rechthebbende behoort. Voor de toepassing van dit lid dient het betreffende kind ten minste vijf jaar ingezetene te zijn geweest.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het tweede lid, waarbij kan worden bepaald dat in specifieke gevallen voor een kind met een ziekte of handicap van de termijn van vijf jaar kan worden afgeweken.

  • 4. Geen recht op kinderbijslag BES bestaat voor de vreemdeling die op grond van de Wet toelating en uitzetting BES niet rechtmatig in de openbare lichamen verblijft.

Artikel 6. Samenloop kinderbijslag BES met studiefinanciering BES en studiefinanciering 2000

  • 1. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze wet bestaat voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van de maand recht heeft op studiefinanciering BES op grond van de Wet studiefinanciering BES.

  • 2. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze wet bestaat voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van de maand recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een reisvoorziening voor de deelnemer, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, van de Wet studiefinanciering 2000, niet beschouwd als studiefinanciering in de zin van die wet.

Artikel 7. Samenloop kinderbijslag BES en kinderbijslagregelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de kinderbijslag BES

  • 1. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze wet bestaat voor de persoon die kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of een vergelijkbare tegemoetkoming in de kosten van kinderen van een andere mogendheid ontvangt.

  • 2. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze wet bestaat voor een kalendermaand voor het kind waarvoor, voor die kalendermaand, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of een vergelijkbare tegemoetkoming in de kosten van kinderen van een andere mogendheid wordt ontvangen.

Artikel 8. Peildatum

Recht op kinderbijslag BES over een kalendermaand heeft de rechthebbende die op de eerste dag van die kalendermaand voldoet aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag BES.

Artikel 9. Kinderbijslagbedrag BES

Het kinderbijslagbedrag BES bedraagt over een kalendermaand:

  • a. USD 38 per kind, indien rechthebbende ingezetene is van het openbaar lichaam Bonaire;

  • b. USD 38 per kind, indien rechthebbende ingezetene is van het openbaar lichaam Sint Eustatius;

  • c. USD 38 per kind, indien rechthebbende ingezetene is van het openbaar lichaam Saba.

Artikel 10. Wijziging kinderbijslagbedrag BES

  • 1. Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindexcijfers voor de openbare lichamen blijkt, dat het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het lopende jaar, vergeleken met het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het voorafgaande jaar is gestegen of gedaald, stelt Onze Minister bedragen vast, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats treden van de in artikel 9 genoemde bedragen. Onze Minister bepaalt welke consumentenprijsindexcijfers voor de toepassing van de eerste zin worden gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor de onderscheiden openbare lichamen verschillend zijn.

  • 2. Indien er naar het oordeel van Onze Minister bijzondere omstandigheden zijn, kunnen de bedragen, bedoeld in het eerste lid, bij ministeriële regeling met ingang van een bij die regeling aan te geven datum worden verhoogd. Onze Minister kan het bestuurscollege van het betrokken openbaar lichaam in dat verband om advies vragen.

  • 3. Indien een wijziging als bedoeld in het tweede lid samenvalt met een herziening als bedoeld in het eerste lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de wijziging herzien en geschiedt de wijziging bij de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling.

  • 4. Onze Minister kan de bedragen, genoemd in artikel 9, eenmalig aanpassen na de datum van inwerkingtreding van dat artikel.

  • 5. Het vierde en dit lid vervallen zes maanden na de inwerkingtreding van artikel 9.

Paragraaf 2. Het geldend maken van het recht op kinderbijslag BES

Artikel 11. Geldend maken van het recht op kinderbijslag BES

  • 1. Onze Minister stelt op aanvraag vast of er recht op kinderbijslag BES bestaat.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het recht op kinderbijslag BES kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van de kalendermaand tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag BES werd ingediend.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, is Onze Minister bevoegd de kinderbijslag BES ambtshalve toe te kennen.

  • 5. In afwijking van het derde lid ontstaat het recht op kinderbijslag BES niet voor de inwerkingtreding van dit artikel.

  • 6. Het vijfde en dit lid vervallen één jaar na inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 12. Beslistermijn

  • 1. Een beschikking op grond van deze wet wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in het derde lid is gedaan.

  • 3. Indien de beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 13. Herziening of intrekking besluit

  • 1. Onze Minister kan een besluit tot toekenning en ter zake kinderbijslag BES herzien dan wel intrekken indien:

    • a. het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 14 of 15 heeft geleid tot het ten onrechte toekennen van kinderbijslag BES;

    • b. ten onrechte kinderbijslag BES is toegekend;

    • c. het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 14 of 15 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag BES bestaat.

  • 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan Onze Minister besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.

Artikel 14. Informatieplicht

  • 1. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, is verplicht aan Onze Minister op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag BES of op het geldend maken van het recht op kinderbijslag BES, dat wordt betaald.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien het kind voor wie kinderbijslag BES wordt uitbetaald, recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering BES.

Artikel 15. Controlevoorschriften

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen controlevoorschriften worden vastgesteld. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

  • 2. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, is verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan Onze Minister desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 3. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, onthoudt zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

Artikel 16. Weigering kinderbijslag BES

Onze Minister is bevoegd de kinderbijslag BES tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te weigeren, indien de rechthebbende de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 14 en 15, niet of niet behoorlijk is nagekomen. Van de weigering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de weigering.

Paragraaf 3. Betaling kinderbijslag BES

Artikel 17. Betaling kinderbijslag BES

  • 1. De kinderbijslag BES wordt betaalbaar gesteld door Onze Minister. De betaling geschiedt per kalendermaand. Onze Minister betaalt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na het tijdstip waarop recht op kinderbijslag BES wordt vastgesteld. De betaling is geschied, indien de ontvanger de betaling daadwerkelijk heeft ontvangen.

  • 2. Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag BES voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag BES uitbetaald aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.

  • 3. Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bepaalt Onze Minister aan welke persoon de kinderbijslag BES wordt uitbetaald.

  • 4. Indien twee personen recht hebben op kinderbijslag BES voor eenzelfde kind en dit kind niet tot het huishouden behoort van de twee personen, wordt enkel het recht van de persoon tot wiens huishouden het kind als laatste behoorde uitbetaald.

  • 5. In afwijking van het eerste lid betaalt Onze Minister voor de aanvragen die zijn ontvangen binnen vier maanden na inwerkingtreding van dit artikel uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop recht op kinderbijslag BES wordt vastgesteld. Dit lid vervalt een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 18. Schorsing betaling

  • 1. Onze Minister schort de betaling van de kinderbijslag BES op of schorst de betaling, indien hij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:

    • a. het recht op kinderbijslag BES niet of niet meer bestaat; of

    • b. de rechthebbende een verplichting die hem of haar op grond van de artikelen 14 en 15 is opgelegd, niet is nagekomen.

  • 2. Onze Minister schort de betaling van de kinderbijslag BES op, indien blijkt dat het door de rechthebbende verstrekte adres van hemzelf of van zijn kind afwijkt van het adres waaronder de rechthebbende of het kind in een basisadministratie als bedoeld in artikel 2, van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES staat ingeschreven.

  • 3. Geen opschorting vindt plaats:

    • a. indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op kinderbijslag BES;

    • b. indien de rechthebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 4. Voordat Onze Minister overgaat tot opschorting van de betaling, geeft hij de rechthebbende de gelegenheid zijn zienswijze bekend te maken voor zover:

    • a. de beschikking steunt op gegevens over feiten die de rechthebbende betreffen, en

    • b. die gegevens niet door de rechthebbende zelf zijn verstrekt.

  • 5. Onze Minister doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de rechthebbende.

  • 6. De opschorting wordt beëindigd zodra het Onze Minister gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat.

Artikel 19. Geen betaling

De kinderbijslag BES die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Onze Minister kan de eerste volzin buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de rechthebbende zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 20. Eigenschappen kinderbijslag BES

  • 1. De kinderbijslag BES is:

    • a. onvervreemdbaar;

    • b. niet vatbaar voor verpanding of belening;

    • c. behoudens voor zover dit dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag BES als bedoeld in artikel 21, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge faillissement.

  • 2. Volmacht tot ontvangst van kinderbijslag BES, onder welke vorm of welke benaming ook door de rechthebbende verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Artikel 21. Terugvordering kinderbijslag BES

  • 1. Onze Minister is bevoegd de ten onrechte uitbetaalde kinderbijslag BES terug te vorderen van diegene aan wie de kinderbijslag BES is betaald, indien:

    • a. het ten onrechte uitbetalen het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste inlichtingen;

    • b. Onze Minister anderszins foutief of ten onrechte kinderbijslag BES heeft uitbetaald.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 22. Voorrecht vordering

Een vordering van Onze Minister als bedoeld in artikel 21 is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

HOOFDSTUK 3. BESTUURLIJKE BOETE EN GEGEVENSDELING

Artikel 23. Bestuurlijke boete

  • 1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de rechthebbende, dan wel degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, van de verplichting, bedoeld in artikel 14.

  • 2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 14, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag BES is verleend.

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de rechthebbende, dan wel degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, van de verplichting, bedoeld in artikel 14, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete, alsmede de verrekening van deze bestuurlijke boete.

Artikel 24. Gegevensdeling

  • 1. Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet, worden aan Onze Minister kosteloos verstrekt door:

    • a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor zover het betreft de studiefinanciering BES en de studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b. de SVB, voor zover het betreft de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 2. De gegevens of inlichtingen worden geleverd binnen een daartoe gestelde termijn.

HOOFDSTUK 4. FINANCIERING

Artikel 25. Te besteden middelen

De op grond van deze wet uit te keren bedragen aan kinderbijslag BES en de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van het Rijk.

HOOFDSTUK 5. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 26. Wijziging van de Belastingwet BES

Artikel 8.10, tweede lid, onderdeel c, van de Belastingwet BES komt te luiden:

  • c. de belastingvrije som, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting BES ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 27. Wijziging van de Wet inkomstenbelasting BES

De Wet inkomstenbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, eerste lid, wordt «artikel 24, tweede, derde en vierde lid» vervangen door: artikel 24, tweede en derde lid.

B

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt na «de belastingvrije som» ingevoegd: , en.

2. Het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, vervalt.

3. In het eerste lid, onderdeel a, wordt 4° vernummerd tot 3°.

4. Het derde en vijfde lid vervallen onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het zesde en zevende lid tot vierde en vijfde lid.

Artikel 28. Wijziging van de Wet loonbelasting BES

In artikel 8, tweede lid, van de Wet loonbelasting BES wordt «de belastingvrije som, de kindertoeslag en de ouderentoeslag» vervangen door: de belastingvrije som en de ouderentoeslag.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Inwerkingtreding

  • 1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. In het in het eerste lid bedoelde besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

Artikel 30. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kinderbijslagvoorziening BES.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven