34 264 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst

H BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2016

Op 2 februari jongstleden heb ik met de leden van uw Kamer gesproken over het voorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst. Een grote meerderheid van uw Kamer benadrukte in dat debat het belang van een sterke publieke omroep, waarin de omroeporganisaties en de NPO samen werken aan een waardevolle en pluriforme programmering voor een breed en divers publiek. Ik deel dit belang met uw Kamer. De voorgestelde maatregelen in het wetsvoorstel zijn naar mijn overtuiging noodzakelijk om ook in de toekomst een sterke publieke omroep te behouden. Scherpere keuzes, meer creatieve competitie en een nog grotere gezamenlijkheid in het uitvoeren van de publieke taak moeten leiden tot een publieke omroep die creatief en slagvaardig een uitdagende toekomst tegemoet treedt.

Uw Kamer heeft mij gevraagd om de toezeggingen die ik in de eerste termijn heb gedaan op schrift te stellen, zodat op basis hiervan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel hervat kan worden op 1 maart aanstaande. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Rust in het bestel

Tijdens het debat in uw Kamer vroeg de ChristenUnie-fractie aandacht voor rust in het publieke mediabestel. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zie ik in ieder geval in deze erkenningsperiode van 2016–2020 geen reden tot verdere wijzigingen in het bestel. Dat geeft de omroeporganisaties en de NPO de rust en ruimte om te werken aan hun gezamenlijke strategie en goede uitvoering daarvan, zoals beschreven in het Concessiebeleidsplan 2016–2020.

Rol van de Minister bij benoemingen

Tijdens het debat bleek dat een meerderheid van de fracties in uw Kamer, zoals de fracties van PvdA, ChristenUnie, GroenLinks, SP, OSF, CDA, PvdD en 50Plus, van mening is dat de sterkere sturing door de raad van bestuur van de NPO gepaard moet gaan met een grotere afstand van de overheid tot benoemingen bij de publieke omroep. Dat ben ik met u eens. Ik heb daarom tijdens het debat drie toezeggingen gedaan.

Ten eerste wordt de rol van de Minister bij benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van bestuur van de NPO in het eerstvolgende wetsvoorstel uit de Mediawet 2008 verwijderd. De leden van de raad van bestuur worden in het vervolg direct benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht van de NPO. Instemming van de Minister met deze besluiten verdwijnt. Hetzelfde geldt voor het instemmingsrecht van de Minister bij de benoeming van de raad van bestuur van de RPO.

Het instemmingsrecht van de Minister bij de raden van bestuur van de NPO en de RPO wordt geschrapt in het wetsvoorstel over de regionale omroep. Ik streef ernaar dat dat wetsvoorstel voor het zomerreces aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is 1 januari 2017. Ik zeg u verder toe dat ik, totdat deze wetswijziging in werking treedt, in de geest van deze wijziging handel en zal instemmen met alle besluiten tot benoemingen, ontslagen en schorsingen die de raden van toezicht van de NPO en de RPO nemen en ter instemming aan mij voorleggen.

De tweede toezegging betreft het rooster van aftreden van de raad van toezicht. De PvdA-fractie zei tijdens het debat het onwenselijk te vinden dat de voltallige raad van toezicht van de NPO nu werd vervangen. Dat ben ik met de fractie van de PvdA eens. Ik ga daarom op korte termijn in overleg met de nieuwe raad van toezicht om ervoor te zorgen dat er een rooster van aftreden komt, waardoor de volgende keer niet alle leden gelijktijdig worden vervangen. Bij de recente herbenoeming van de raad van toezicht van de NOS heb ik deze eis al gesteld en is een rooster van aftreden opgesteld.

Ten derde heb ik een serieuze verkenning toegezegd naar de procedures voor benoemingen in de gehele publieke mediasector. Ik ga op korte termijn verkennen hoe de rol van de Minister daarin kan worden beperkt. Hierbij worden de benoemingsprocedures tegen het licht gehouden van de raden van toezicht van de NPO, de RPO en van de andere publieke mediaorganisaties (de NOS, NTR, Ster, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek). Bij het wijzigen van de rol van de Minister bij de benoemingsprocedures van de raad van toezicht van de NPO, moet rekening worden gehouden met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister voor de NPO als zelfstandig bestuursorgaan. Het uitgangspunt bij deze wijziging is een open en transparante procedure, zonder directe benoeming van de leden van de raad van toezicht door de Minister.

Ik betrek in de verkenning de aandachtspunten die de PvdA-fractie in het debat noemde, te weten de onafhankelijkheid en samenstelling van de benoemingsadviescommissie en het gegeven dat het advies van deze commissie op dit moment niet bindend is. Ook betrek ik bij de verkenning suggesties die de leden van uw Kamer deden, zoals de mogelijkheid van coöptatie die de PvdA en GroenLinks-fracties suggereerden.

De resultaten van de verkenning leg ik dit voorjaar voor aan de leden van uw Kamer en de leden van de Tweede Kamer. Ik zal de aanpassingen die volgen uit de verkenning zo snel mogelijk in een wetsvoorstel opnemen, dus in het eerder genoemde wetsvoorstel over de regionale omroep of in een apart wetsvoorstel dat ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer stuur.

De raad van toezicht van de NPO wordt in voorliggend wetsvoorstel uitgebreid van maximaal vijf naar maximaal zeven leden. Dat betekent dat er na aanname van het wetsvoorstel nog twee leden van de raad van toezicht van de NPO worden benoemd. Een daarvan is het lid met het HRM-profiel waarbij de Centrale Ondernemingsraad het recht heeft om een persoon aan te bevelen. Ik zeg u toe bij de benoeming het advies van de benoemingsadviescommissie integraal over te nemen. Ook wordt op basis van dit wetsvoorstel de raad van toezicht van de RPO benoemd. Ook hier zal ik integraal het advies van de benoemingsadviescommissie overnemen.

Artikel 2.88 en de toegang van externe partijen

In het debat hebben wij uitgebreid gesproken over artikel 2.88 Mediawet 2008. Het artikel bepaalt in het eerste lid het volgende: «De publieke media-instellingen bepalen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze wet, vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod en zijn daar verantwoordelijk voor.»

Het openstellen van het bestel voor externe partijen en de nieuwe bevoegdheid van de NPO om afspraken te maken met een externe partij heeft geleid tot discussie over artikel 2.88 in uw Kamer, en eerder ook in de Tweede Kamer. Deze afspraken kunnen namelijk ook over voorlopige inhoudelijke kaders gaan die door de NPO worden opgesteld vóórdat de productie van een programma start. Hierover hebben de omroeporganisaties en de NPO duidelijke afspraken met elkaar gemaakt. Het College van Omroepen en de NPO hebben samen een voorstel gedaan voor de werkwijze rondom de grotere toegang van externe partijen in het bestel. In het debat heb ik toegezegd dat ik de overeengekomen werkwijze van de NPO en het College van Omroepen, zoals die is beschreven in de gezamenlijke brief van 30 september 2015, volledig onderschrijf. Dat betekent dat een omroeporganisatie altijd een rol als co-producent heeft, wat inhoudt dat hij de inhoudelijke verantwoordelijkheid moet kúnnen nemen. De werkwijze die ik onderschrijf is, en ik citeer uit de brief van 30 september 2015, als volgt: «De NPO kan daarbij in meer of mindere mate afspraken maken met de externe partij over format, budget, rechten en voorlopige inhoudelijke kaders. Aan (een) omroep(en) wordt zo snel mogelijk gevraagd of zij interesse hebben om als co-producent op te treden bij het voorstel waarop in deze fase de keuze valt. De omroep kan vervolgens intekenen met het voorstel. Omroepen kunnen daarbij vervolgens eventueel de voorlopig vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders aanpassen bij de verdere uitwerking van het voorstel, mits de NPO met deze aanpassing kan instemmen.»

In mijn brief aan de NPO over het concessiebeleidsplan en in de memorie van antwoord heb ik een iets andere formulering gebruikt voor de manier waarop de kaders kunnen worden aangepast, dan in het citaat hierboven. Ik betreur dat daardoor mogelijk verwarring is ontstaan. Ik benadruk dat de gezamenlijke brief van College van Omroepen en NPO van 30 september 2015 het uitgangspunt is. Hiermee geef ik ook uitvoering aan de motie Heerma-Segers.1

Programmastatuut

Veel fracties, waaronder de PvdA-fractie, benadrukten in het debat het belang van goede, interne checks-and-balances vanwege de grotere rol van de NPO. Ik vind ook dat het voor alle partijen in het bestel duidelijk moet zijn wat de bevoegdheden en taken zijn van onder andere de genre- en netcoördinatoren en hoe de toegang van externe partijen gaat werken. De NPO zal beide elementen moeten opnemen in het coördinatiereglement en eventuele andere relevante regelingen. Als een programmastatuut helpt om meer duidelijkheid te scheppen in de werkpraktijk, dan lijkt mij dat een goed voorstel. Ik heb in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat ik aan de NPO zal vragen om dit idee uit te werken.

Transparantie over de kosten van de programmering

In het debat is transparantie over de kosten van de programmering en de interpretatie van artikel 2.178 Mediawet 2008 onder meer door de fracties van de PvdA en het CDA aan de orde gesteld. In mijn optiek zijn de NPO en de omroeporganisaties, mede op basis van dit artikel, verplicht om informatie aan de Minister te verstrekken over de kosten van de programmering als de Minister door het parlement om die informatie wordt gevraagd. Ik heb toegezegd dat ik de achterliggende redenering nogmaals juridisch zal laten nakijken. Voordat ik afspraken maak met de NPO en deze worden vastgelegd in een protocol, zal ik deze redenering en de kaders voor de afspraken voorleggen aan de Eerste en de Tweede Kamer.

Aanscherping publieke mediaopdracht

Het wetsvoorstel wijzigt de publieke mediaopdracht. De publieke omroep krijgt de taak om een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie. Amusementsprogramma’s zijn niet langer een kerntaak, maar kunnen nog wel worden ingezet als middel om de kerndoelen te bereiken. De NPO ontwikkelt een toetsingskader waarmee hij achteraf laat zien dat hij aan de publieke mediaopdracht voldoet. Aan de leden van uw Kamer, en specifiek aan de fractie van de PvdA, heb ik toegezegd dat de NPO daarbij geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie. Het is voldoende als de NPO het verband aannemelijk maakt door een sterke correlatie te laten zien. Over de wijze waarop de NPO wel verantwoording kan afleggen, ben ik in goed overleg met de NPO. De NPO heeft mij gemeld dat hij zo goed mogelijk aannemelijk gaat maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. In deze wijze van verantwoording kan ik mij vinden.

Tijdens het debat heb ik met uw Kamer ook gesproken over het grote belang van de levensbeschouwelijke programmering. Programma’s over verschillende levensbeschouwelijke en religieuze stromingen in de samenleving dragen bij aan de verbinding die de publieke omroep kan leggen tussen alle Nederlanders. Levensbeschouwelijke programma’s stellen ons in staat om over de grenzen van individuele opvattingen kennis te nemen van elkaars overtuigingen. Ik heb onder andere richting de fracties van de ChristenUnie, de SGP en het CDA dan ook nogmaals benadrukt dat levensbeschouwelijke programmering onderdeel is en blijft van de taak van de publieke omroep. De wet geeft de publieke omroep de opdracht om in zijn media-aanbod de onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op levensbeschouwelijk gebied te weerspiegelen. Ik zal er voor zorgen dat levensbeschouwing uitdrukkelijk terugkomt in de prestatieovereenkomst met de NPO.

Bezuinigingen regionale omroep en bestuursakkoord Omrop Fryslân

De regionale omroepen gaan de bezuiniging van € 17 miljoen vanaf 2017 met name realiseren met efficiëntere samenwerking. Omdat het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, is er op dit moment nog geen RPO die de verdergaande samenwerking en de realisatie van de bezuiniging kan voorbereiden. Een groot deel van de fracties vroeg hier aandacht voor. Ik onderschrijf het belang van een zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel en ik wil de regionale omroepen graag tegemoet komen bij de mogelijke effecten van het later in werking treden van de wet. Daarom heb ik toegezegd dat het Ministerie van OCW eventuele extra frictiekosten die voortvloeien uit de enkele maanden vertraging die dit wetsvoorstel oplevert, zal opvangen binnen wat redelijkerwijs mogelijk is.

Ik heb onder andere aan de PvdA, CDA en OSF-fracties toegezegd dat ik het bestuursakkoord met de provincie Fryslân ga actualiseren. In het bestuursakkoord maken we concrete afspraken over de manier waarop we de programmering voor het Friese taal- en cultuurgebied kunnen verzekeren, zowel inhoudelijk als financieel. Het is de bedoeling dat we het akkoord dit voorjaar sluiten, zodat beide Kamers geïnformeerd zijn over de afspraken op het moment dat het wetsvoorstel over de regionale omroep wordt behandeld.

Lokale omroep

Het Commissariaat voor de Media doet dit jaar onderzoek naar de bekostiging van de lokale omroep door gemeenten. Ik heb onder andere richting de GroenLinks-fractie toegezegd dat ik de uitkomsten van het onderzoek en de reactie daarop nog in deze kabinetsperiode aan de Tweede Kamer doe toekomen met een gelijktijdig afschrift aan uw Kamer. In deze reactie ga ik ook in op de positie van AT5, zoals de D66-fractie vroeg.

Ster en NICAM

Tijdens het debat met uw Kamer zei ik dat ik het met de SGP-fractie eens ben dat de principes van de Kijkwijzer in principe ook goed toepasbaar zijn op digitale content en reclames. Conform de motie-Heerma ben ik in gesprek met het NICAM en het Commissariaat voor de Media over de manier waarop de Kijkwijzer platformonafhankelijk kan functioneren voor audiovisuele producten van in Nederland geregistreerde aanbieders.2 Naar aanleiding van vragen over reclames voor Second Love op de publieke omroep, heb ik richting de SGP-fractie in aanvulling daarop toegezegd dat ik bereid ben te onderzoeken hoe de Kijkwijzer ook kan worden toegepast op reclame-uitingen op alle platforms (radio, televisie en internet). Ik zal in ieder geval de Ster verzoeken om zich aan te sluiten bij het NICAM en bevorderen dat de criteria van de Kijkwijzer in het kader van de bescherming van jongeren ook voor reclames worden toegepast.

Tot slot

De uitwerking van een deel van de toezeggingen in deze brief vraagt om aanvullende wijzigingen in de Mediawet 2008. Ik zeg u toe dat ik hier voortvarend mee aan de slag ga. Ik hoop dat met de toezeggingen in deze brief het voorliggende wetsvoorstel op korte termijn in werking kan treden. Het wetsvoorstel is van belang voor rust in het bestel, zodat de NPO en de omroeporganisaties duidelijkheid hebben over de uitvoering van het concessiebeleidsplan en de uitwerking daarvan in de prestatieovereenkomst. Spoedige aanname van het wetsvoorstel is in het bijzonder van belang voor de regionale omroep, zodat de RPO kan worden opgericht en kan starten met het uitvoeren van de plannen voor de regionale omroep en het op een verantwoorde manier realiseren van de bezuiniging.

Ik hoop uw Kamer met dit overzicht van toezeggingen voldoende te hebben geïnformeerd en zie uit naar de voortzetting van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer op 1 maart 2016.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 34 264, nr. 30.

X Noot
2

Kamerstukken II 2015/16, 34 300 VIII, nr. 86.

Naar boven