34 263 (R2055) Regeling voor Nederland en Sint Maarten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erf-en schenkbelasting (Belastingregeling Nederland Sint Maarten)

Nr. 8 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 januari 2016

Hierbij bied ik u mijn reactie aan op het verslag van de Staten van Sint Maarten1 met betrekking tot het voorstel van rijkswet houdende de regeling voor Nederland en Sint Maarten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erf- en schenkbelasting (Kamerstuk 34 263). Aangezien het voorliggende wetsvoorstel reeds door Uw Kamer is aangenomen, heb ik gekozen om u te informeren per brief.

Het verheugt mij dat de leden van de fracties van De Weever, Democratic Party, Marlin-Romeo, United Peoples Party, United St. Maarten Party en National Alliance kennis hebben genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Ook dank ik de leden van bovengenoemde fracties voor hun inbreng op het voorliggende wetsvoorstel.

Hierbij ga ik in op de vragen in het verslag.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt of er een tijdpad kan worden gegeven wanneer de BRK zal worden vervangen voor wat betreft de relatie Sint Maarten – Aruba en de relatie Sint Maarten – Curaçao. Het voornemen van de regering van Sint Maarten is om de (multilaterale) BRK op termijn te vervangen door bilaterale regelingen. Op dit moment is het echter nog niet mogelijk een indicatie over het tijdpad te geven.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt of de non-discriminatiebepaling (artikel 23) van het voorliggende wetsvoorstel (hierna: de belastingregeling) ook van toepassing is op Sint Maarten. Dit is inderdaad het geval. Het genoemde artikel 23 ziet, in afwijking van het non-discriminatieartikel (artikel 24) van het OESO-modelverdrag waarin eveneens een verbod op discriminatie naar nationaliteit is opgenomen, alleen op de behandeling van rechtspersonen en niet van natuurlijke personen met de Nederlandse nationaliteit. De reden hiervoor is dat, zoals in paragraaf II.23 van de memorie van toelichting2 is aangegeven, natuurlijke personen die onderdaan zijn van het Koninkrijk één en dezelfde nationaliteit hebben, namelijk de Nederlandse. Bij natuurlijke personen binnen het Koninkrijk is dus niet de situatie aan de orde, zoals dat bij bilaterale belastingverdragen tussen verschillende staten wel het geval is, dat sprake is van de nationaliteit van het ene land en de nationaliteit van het andere land. In die zin kan zich dus geen discriminatie naar nationaliteit voordoen en behoeft deze situatie dus ook niet in artikel 23 te worden geregeld. Maar voor rechtspersonen die zijn opgericht naar het recht van Nederland of van Sint Maarten zou discriminatie naar nationaliteit wel kunnen plaatsvinden. Ook zou discriminatie kunnen plaatsvinden ten aanzien van statelozen die inwoner zijn van één van de landen door het land van inwoning. In artikel 23 van de belastingregeling is vastgelegd dat deze vormen van discriminatie niet zijn toegestaan. Dit discriminatieverbod geldt zowel voor Nederland als voor Sint Maarten.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt zich tevens af wat de verhouding is tussen het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag3 (hierna: Vriendschapsverdrag) en de non-discriminatiebepaling uit de belastingregeling. De in de belastingregeling opgenomen non-discriminatiebepaling heeft betrekking op de bilaterale situatie van Nederland en Sint Maarten. De non-discriminatiebepalingen opgenomen in het Vriendschapsverdrag hebben betrekking op de bilaterale verhouding tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika. De bepalingen die in de belastingregeling zijn opgenomen doen uiteraard niet af aan de bepalingen die in het Vriendschapsverdrag zijn opgenomen. Ingevolge het Vriendschapsverdrag kan een land echter wel een voorbehoud maken om bepaalde belastingvoordelen slechts te verlenen aan niet-onderdanen op voet van wederkerigheid (reciprociteit).

Vervolgens vraagt het lid van de De Weever-fractie naar de verhouding tussen de non-discriminatiebepaling van de belastingregeling en FATCA. Hierbij wordt verondersteld dat met «FATCA» wordt gedoeld op het «FATCA Direct Compliance Model» dat geldt in de verhouding tussen Sint Maarten en de Verenigde Staten. Dit houdt in dat de financiële instellingen gevestigd op Sint Maarten zelf de door FATCA vereiste inlichtingen direct naar de Amerikaanse belastingdienst moeten versturen (zonder tussenkomst en zonder verantwoordelijkheid van de overheid van Sint Maarten). Aangezien de belastingregeling alleen ziet op de relatie Nederland – Sint Maarten en niet op de relatie met derde staten, heeft de belastingregeling geen (discriminatoire) gevolgen voor Sint Maarten wat betreft de naleving van FATCA.

De leden van de De Weever-fractie en de Democratic Party-fractie vragen naar de financiële gevolgen van de belastingregeling. Zoals in paragraaf I.4 van de memorie van toelichting is aangegeven, zijn de budgettaire aspecten van de belastingregeling als geheel moeilijk kwantificeerbaar. De in de belastingregeling opgenomen verdeling van heffingsrechten zal op enkele onderdelen, zoals de aangepaste bepalingen over de erf- en schenkbelasting bij emigratie naar Sint Maarten en de aangepaste bepalingen over de particuliere pensioenen, een verschuiving kunnen betekenen van de belastingheffing naar Nederland. Maar de daadwerkelijke budgettaire consequenties daarvan zullen voor een groot deel afhankelijk zijn van gedragseffecten. Daarnaast is in de memorie van toelichting aangegeven dat verschuivingen in de belastingheffing zich pas op langere termijn zullen manifesteren, dit gezien de getroffen overgangsmaatregelen. Vanwege deze kwalitatieve inschatting van de financiële gevolgen is geen onderzoek gedaan naar de te verwachten sociaaleconomische gevolgen van de belastingregeling.

Op de vraag van het lid van de De Weever-fractie wat de BRK in de afgelopen vijf, respectievelijk, tien jaar heeft opgebracht aan inkomsten voor Sint Maarten, kan geen antwoord worden gegeven, aangezien hierover geen gegevens beschikbaar zijn. Overigens beoogt de BRK, net als de voorliggende belastingregeling, niet zozeer een financiële opbrengst. De BRK is echter primair bedoeld om dubbele belastingheffing bij inwoners van beide landen te vermijden. Daarom voorziet de BRK, op wederzijdse basis, in het verdelen van de heffingsrechten over landsgrensoverschrijdende inkomsten.

Op de vraag van het lid van de De Weever-fractie of de Expat-regeling nog van toepassing is in Sint Maarten, geef ik een bevestigend antwoord. De belastingregeling heeft geen gevolgen voor de Expat-regeling. Immers, in de belastingregeling is de toedeling van heffingsrechten over inkomensbestanddelen (zoals inkomsten uit dienstbetrekking) tussen beide landen vastgelegd. Vervolgens bepalen beide landen in hun afzonderlijke nationale wetgevingen hoe daadwerkelijk invulling wordt gegeven aan het heffingsrecht, zoals dus in de Expat-regeling. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat ingevolge de Expat-regeling, onder voorwaarden, bepaalde loonbestanddelen van in Sint Maarten tewerkgestelde werknemers vrijgesteld zijn van loonbelasting.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt naar het verschil tussen SABA Bank BES en de oude SABA Bank waarin Sint Maarten aandelen had. In de Petroleumwet Sababank BES4 wordt «Saba Bank Resources NV» aangewezen als exclusieve partij voor onderzoek en winning van natuurbronnen op en in de Saba Bank (gelegen in het geografische gebied nabij Saba). Verder is in deze wet bepaald dat de aandelen van de voornoemde NV uitsluitend door het land Nederland gehouden kunnen worden. Bij de verdeling van de boedel van het voormalige land de Nederlandse Antillen – dat een aandelenbelang in de hierboven genoemde NV bezat – heeft er met Sint Maarten en Curaçao een vereffening plaatsgevonden.

De leden van de De Weever-fractie en van de National Alliance-fractie vragen of de lokale stakeholders in Sint Maarten geraadpleegd zijn bij de besprekingen over de belastingregeling. Tijdens de besprekingen hierover tussen Nederland en Sint Maarten werd een strikte geheimhouding ten opzichte van derden in acht genomen. Om die reden zijn de lokale stakeholders niet geraadpleegd. Dat neemt niet weg dat, als uitvloeisel van de staatkundige hervormingen per 10 oktober 2010, het geruime tijd bekend was dat Nederland en Sint Maarten beoogden om in samenwerking te komen tot een bilaterale belastingregeling ter vervanging van de mede tussen beide landen geldende BRK. In dit verband kan onder meer worden gewezen op het nieuwsbericht van 11 februari 2011 van het Nederlandse Ministerie van Financiën waarin gesprekken over de totstandkoming van een belastingregeling zijn aangekondigd en waarin belanghebbenden is opgeroepen de voor hun van belang zijnde aangelegenheden ter zake te melden zodat daarmee bij de besprekingen rekening gehouden kon worden. Hierop zijn evenwel geen reacties ontvangen. Op de vraag van de leden van de National Alliance-fractie of het niet raadplegen van de lokale stakeholders misschien is gedaan om te voorkomen dat zij een maas in de wet zouden ontdekken of om betrapping te vergemakkelijken, antwoord ik ontkennend.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt of de belastingregeling ook van toepassing is op de BES. Zoals in paragraaf II.3 van de memorie van toelichting is aangegeven, geldt de belastingregeling tevens in de relatie Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Het lid van de De Weever-fractie vraagt wat dient te worden verstaan onder huur en auteursrechten. Zoals in paragraaf II.12 van de memorie van toelichting is aangegeven, vallen vergoedingen voor technische diensten en vergoedingen voor het (recht van) gebruik van industriële, commerciële of wetenschappelijke uitrusting – anders dan onder de BRK – niet onder de uitdrukking «royalty’s». Dit betekent dat huurvergoedingen niet onder het royaltybegrip vallen. Daarentegen worden vergoedingen voor auteursrechten wel aangemerkt als «royalty’s». Het begrip «auteursrechten» is niet gedefinieerd in de belastingregeling. Dit betekent dat hieraan de betekenis wordt toegekend die deze uitdrukking heeft volgens de belastingwetgeving van het land dat de belastingregeling toepast, tenzij de context anders vereist. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat ingevolge zowel de Nederlandse auteurswet als de Auteursverordening van Sint Maarten het begrip auteursrecht als volgt is omschreven. Een auteursrecht is het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt vervolgens of artikel 26 van de belastingregeling (Bijstand bij invordering) de regering van Sint Maarten kan assisteren bij het bereiken van haar doelen met betrekking tot o.a. de implementatie van een nieuw belastingstelsel. Dat is niet het geval: de bepaling voorziet in het verlenen van bijstand bij de invordering van openstaande belastingschulden, die zijn vastgesteld gegeven het belastingstelsel van de landen. Wel kan de bepaling aldus in voorkomende gevallen de handhaving van de belastingregelgeving ondersteunen.

Het lid van de De Weever-fractie vraagt zich af hoe het arbitrageproces zal worden uitgevoerd wanneer het onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen over ontstane dubbele belasting niet tot een oplossing heeft geleid. De daadwerkelijke uitvoering van de arbitrageprocedure dient nog nader te worden uitgewerkt. In beginsel zal op dit punt het door de OESO ontwikkelde «Sample Mutual Agreement On Arbitration», dat is opgenomen als Annex bij het Commentaar bij artikel 25 van het OESO-modelverdrag, als richtsnoer kunnen dienen.

In artikel 30 van de belastingregeling (Tijdelijke regeling deelnemingsdividenden) is, door een verwijzing naar artikel 11, derde lid, van de BRK, bepaald dat door Nederland ingehouden bronbelasting van 5% op deelnemingsdividend vervolgens door Nederland zal worden overgemaakt naar Sint Maarten. Hiermee heb ik een vraag van de leden van de Democratic Party-fractie beantwoord.

De leden van de Democratic Party-fractie vragen wat de gevolgen zijn van de belastingregeling op de pensionadoregeling van Sint Maarten. In de belastingregeling is een gedeeld heffingsrecht over pensioenen in de particuliere sfeer vastgelegd. Over pensioenen van voormalige inwoners van Nederland die geëmigreerd zijn naar Sint Maarten (de zogenaamde «pensionado’s») heeft Nederland een beperkt heffingsrecht (tot 15%) terwijl Sint Maarten een aanvullend heffingsrecht heeft. Hierbij wordt de in Nederland geheven belasting verrekend met de in Sint Maarten verschuldigde belasting (onder voorwaarden op basis van een speciaal tarief van 10%). Het gedeelde heffingsrecht geldt overigens niet voor pensionado’s die voor de inwerkingtreding van deze belastingregeling reeds inwoner waren van Sint Maarten. In die gevallen behoudt Sint Maarten het exclusieve heffingsrecht.

Het lid van de Marlin-Romeo-fractie vraagt of de belastingregeling ervoor zal zorgen dat «gaten zullen worden gedicht» betreffende personen die op Sint Maarten werken maar die geen ingezetene zijn van Sint Maarten. Bij de beantwoording van de vraag ga ik ervan uit dat de vraag doelt op personen die geen ingezetene zijn van Sint Maarten, noch van Nederland. Voor personen die geen inwoner zijn van Sint Maarten, noch van Nederland, zijn de bepalingen van de belastingregeling in beginsel niet van toepassing. Dit is vastgelegd in artikel 1 van de belastingregeling (Toepassingsbereik). Dit betekent dat de belastingregeling derhalve voor het «dichten van eventuele gaten», zoals verondersteld in de vraag, geen betekenis heeft. Wel kunnen de bepalingen over de uitwisseling van informatie (artikel 25) en de bijstand bij invordering (artikel 26) die niet zijn beperkt tot de inwoners van beide landen een bijdrage leveren aan de handhaving van de belastingwetgeving.

De leden van de United Peoples Party-fractie vragen naar de reikwijdte van de verplichting tot uitwisseling van informatie. De verplichting tot het uitwisselen van informatie tussen de beide landen die van belang kan zijn voor de uitvoering van de bepalingen van de belastingregeling of voor de belastingheffing in de landen ziet niet alleen op de belastingen waarop de regeling van toepassing is, maar ook op nationale belastingen van elke soort of benaming. Tevens is uitwisseling van informatie van toepassing op de Nederlandse inkomensgerelateerde regelingen en op de premies die worden geheven volgens het socialezekerheidsstelsel van een van de landen. Hierbij verwijs ik naar paragraaf II.25 van de memorie van toelichting.

Vervolgens vragen de leden van de United Peoples Party-fractie om een nadere toelichting inzake de vrijstellingen voor bedrijven. Hierbij neem ik aan dat de vraag doelt op artikel 1 van de belastingregeling (Toepassingsbereik). Zoals in paragraaf II.1 van de memorie van toelichting is uiteengezet, komen de in deze bepaling genoemde lichamen niet in aanmerking voor bepaalde in de belastingregeling opgenomen voordelen. Het handelt hier om lichamen die in het land van vestiging zijn vrijgesteld van (winst)belastingheffing. Als voorbeeld kan dienen de in Sint Maarten gevestigde Vrijgestelde Vennootschap die aldaar van winstbelasting is vrijgesteld. In de belastingregeling is bepaald dat het bronland (lees: Nederland) voor dividenduitkeringen aan deze (beleggende) Vrijgestelde Vennootschap geen vermindering van bronbelasting hoeft toe te staan.

De vraag van de leden van de United Peoples Party-fractie of er thans een schenkingsbelasting wordt geheven op Sint Maarten, beantwoord ik ontkennend.

De leden van de United Peoples Party-fractie maken melding van het feit dat de belastingregeling het mogelijk maakt dat Europese Nederlanders maximaal 183 dagen naar Sint Maarten kunnen komen en zaken kunnen doen (of een bedrijf kunnen uitoefenen), waarbij de inkomsten niet belastbaar zijn in Sint Maarten. De vraag is of er iets vergelijkbaars is geregeld voor lokale mensen. Bij de beantwoording van deze vraag neem ik aan dat wordt gedoeld op de bepalingen van het vierde lid van artikel 5 (Vaste inrichting) en het tweede lid van artikel 14 (Inkomsten uit dienstbetrekking). Aangezien deze bepalingen wederkerig zijn, gelden deze ook in de spiegelbeeldige situatie. Hierbij merk ik op dat de inkomsten in deze gevallen wél belastbaar blijven in het woonland van de persoon die de desbetreffende activiteiten, kortstondig, in het andere land heeft verricht. Anders dan mogelijk wordt verondersteld, leidt de bepalingen van de belastingregeling dus niet zonder meer tot een vrijstelling van belastingheffing van deze inkomsten.

De leden van de United St. Maarten Party-fractie vragen hoe het zit indien bestuurders van een bedrijf geen ingezetene zijn van Sint Maarten. Bij de beantwoording van deze vraag neem ik aan dat deze betrekking heeft op de situatie dat een persoon die inwoner is van Nederland als bestuurder fungeert in een lichaam dat inwoner is van Sint Maarten. Zoals in paragraaf II.15 van de memorie van toelichting is beschreven, mogen de beloningen van deze bestuurder worden belast in Sint Maarten.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstuk 34 263 (R2055), nr. 7.

X Noot
2

Kamerstuk 34 263 (R2055), nr. 3.

X Noot
3

Het verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1956, 40).

X Noot
4

Stb. 2010, 433.

Naar boven