34 231 Voorstel van wet van de leden Van Oosten, Recourt en Swinkels tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van partneralimentatie (Wet herziening partneralimentatie)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 maart 2017

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt «155, 157, eerste tot en met vierde lid, 158, 159a en 164» vervangen door: 155, 157, eerste tot en met vijfde lid, 158, 159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164.

B

In artikel I, onderdeel B, wordt «156, 158» vervangen door: 156 tot en met 160.

C

In artikel I, onderdeel C, komt artikel 156 te luiden:

Artikel 156

1. De rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 156a en 156b bepaalde.

2. De rechter kan op verzoek van een van de echtgenoten de uitkering toekennen onder de vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering later eindigt dan op grond van de toepasselijke termijn, bedoeld in artikel 157.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de hoogte van de uitkering tot levensonderhoud, bedoeld in het eerste lid.

4. Op verzoek van een van de echtgenoten wordt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, op een ander bedrag bepaald, indien deze uitkering, gelet op de behoefte van de tot onderhoud gerechtigde echtgenoot of de draagkracht van de tot uitkering verplichte echtgenoot naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd.

D

In artikel I, onderdeel D, komen de artikelen 156a en 156b te luiden:

Artikel 156a

1. De behoefte, bedoeld in artikel 397, wordt bepaald aan de hand van de bij elkaar opgetelde inkomens, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van de echtgenoten en het door ieder van hen te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt, direct voorafgaand aan het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de bepaling van de behoefte.

Artikel 156b

1. De draagkracht, bedoeld in artikel 397, wordt bepaald aan de hand van het inkomen van ieder van de echtgenoten, bedoeld in artikel 400a, ten tijde van het indienen van het verzoek tot vaststelling of tot wijziging van een uitkering tot levensonderhoud of ten tijde van het sluiten van een overeenkomst tot vaststelling of tot wijziging van deze uitkering.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de bepaling van de draagkracht.

E

In artikel I, onderdeel E, komt artikel 157 te luiden:

Artikel 157

1. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.

2. Indien de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, ten hoogste tien jaren lager is dan de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, niet eerder dan op het tijdstip, waarop die echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip waarop de kinderen van de echtgenoten de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.

4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege op het tijdstip waarop de tot uitkering verplichte echtgenoot de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

5. De in het eerste lid bedoelde termijn vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

6. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, stelt de rechter op diens verzoek alsnog een verlenging van deze termijn vast. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt in de uitspraak op dit verzoek of een verlenging van de termijn al dan niet mogelijk is.

F

In artikel I vervallen de onderdelen F tot en met H.

G

In artikel I komt onderdeel I te luiden:

I

Artikel 160 komt te luiden:

Artikel 160

1. Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt dan wel een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.

2. De verplichting bedoeld in het eerste lid herleeft indien de tot onderhoud gerechtigde gewezen echtgenoot voor de aanvang van de samenleving de wederpartij schriftelijk in kennis stelt van het voornemen te gaan samenleven, onder mededeling van het tijdstip waarop de samenleving zal aanvangen, en de samenleving binnen een periode van zes maanden eindigt.

3. Voor de berekening van de periode van zes maanden worden meerdere perioden van samenleving met dezelfde partner samengeteld.

4. Indien de verplichting herleeft blijft de op grond van artikel 157 geldende termijn van toepassing.

H

In artikel I komt onderdeel K te luiden:

K

In artikel 182 wordt «De artikelen 154, tweede lid, en 157 tot en met 160» vervangen door «De artikelen 154, tweede lid, 156 en 156b tot en met 160» en wordt «de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen» vervangen door: de in artikel 157, eerste lid, bedoelde termijn.

I

In artikel I vervallen de onderdelen L en M.

J

In artikel I, onderdeel N, wordt artikel 400a als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «een uitkering tot levensonderhoud» ingevoegd:, bedoeld in artikel 156,.

2. In het derde lid wordt «Wet inkomstenbelasting 2001,» vervangen door: Wet inkomstenbelasting 2001.

3. In het vierde lid wordt «De inkomsten, bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001,» vervangen door: Inkomsten als bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

4. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a vervalt: het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en.

b. In onderdeel d wordt «op grond van artikel 156» vervangen door: ontvangen van een echtgenoot dan wel gewezen echtgenoot.

K

In artikel I komt onderdeel O te luiden:

O

Artikel 401 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden: Een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 156 of een overeenkomst betreffende levensonderhoud als bedoeld in artikel 158 kan bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De voorafgaande zinnen zijn niet van toepassing op een verzoek tot wijziging van een termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van artikel 156 of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158.

2. Het tweede lid komt te luiden: De termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van het tweede lid van artikel 156 of het zesde lid van artikel 157 of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158, kan op verzoek van een van de gewezen echtgenoten worden gewijzigd in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. Verlenging is niet mogelijk indien de rechter zulks ingevolge artikel 157, zesde lid, heeft bepaald. Op een verzoek tot verlenging is het zesde lid, tweede en derde zin, van artikel 157 van overeenkomstige toepassing.

L

In artikel I vervalt onderdeel Q.

M

In artikel II wordt «artikel 156b» vervangen door: artikel 156.

N

In artikel III wordt «artikel 401» vervangen door: de artikelen 156 en 401.

O

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

Indien het bij brief van 17 februari 2015 aanhangig gemaakte voorstel van wet van de leden Recourt en Van der Steur tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van kinderalimentatie (Wet herziening kinderalimentatie, 34 154) tot wet is verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 156a wordt als volgt gewijzigd:

1°. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de hoogte van de uitkering tot levensonderhoud, bedoeld in artikel 156, eerste lid. De hoogte van de uitkering kan verschillen naar gelang het inkomen van de echtgenoten, bedoeld in artikel 400a, en het door ieder van hen te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie en bijkomende kosten van studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van drieëntwintig jaren niet hebben bereikt.

2°. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Op de berekening van het inkomen op grond van dit artikel is artikel 400a, negende lid, niet van toepassing.

b. Aan artikel 156b wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Op de berekening van het inkomen op grond van dit artikel is artikel 400a, negende lid, niet van toepassing.

2. Onderdeel N komt te luiden:

N

Artikel 400a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het inkomen op basis waarvan een uitkering tot levensonderhoud wordt vastgesteld, bestaat uit de inkomsten waarop in het kalenderjaar waarop die vaststelling betrekking heeft recht bestaat.

2. In het derde lid wordt «Wet inkomstenbelasting 2001,» vervangen door: Wet inkomstenbelasting 2001.

3. In het vierde lid wordt «De inkomsten, bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001,» vervangen door: Inkomsten als bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

4. Het achtste lid, onder a, komt te luiden:

a. overheidsbijdragen die direct verband houden met specifieke lasten, met uitzondering van het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget;.

P

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikelen 157 tot en met 159a, 400, 401, 402 en 402a» vervangen door: artikelen 157 en 401.

2. In het tweede lid wordt «artikelen 157 tot en met 159a, 400, 401, 402 en 402a» vervangen door: artikelen 157 en 401.

3. In het derde lid wordt «artikelen 156a en 400a» vervangen door: artikelen 156a, 156b en 400a.

Toelichting

Algemeen

De initiatiefnemers hebben besloten om het wetsvoorstel en het concept voor de algemene maatregel van bestuur op bepaalde punten aan te passen, door de rekensystematiek meer aan te laten sluiten bij de methode van de Expertgroep Alimentatienormen, in de draagkrachttabellen een woonlast van 30% te verdisconteren en rekening te houden met huwelijkse schulden en het direct na de echtscheiding (deels) betalen van de woonlasten voor de andere echtgenoot. Verder is besloten de grondslag voor partneralimentatie niet te wijzigen en de grondslag van voortdurende solidariteit te handhaven. In deze nota van wijziging wordt tegemoet gekomen aan een groot deel van de kritische opmerkingen die over het wetsvoorstel zijn gemaakt door de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling advisering) en in het verslag.

Grondslag partneralimentatie

Initiatiefnemers hebben in het oorspronkelijke wetsvoorstel de grondslag voor de partneralimentatie gewijzigd in compensatie voor de gedurende het huwelijk als gevolg van de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes ontstane verlies aan verdiencapaciteit. De Afdeling advisering adviseert echter de berekeningssystematiek op basis van verdiencapaciteit te heroverwegen omdat dit tot schrijnende situaties kan leiden.

Na heroverweging hebben initiatiefnemers besloten het advies te volgen en de huidige grondslag van voortdurende solidariteit c.q. lotsverbondenheid te handhaven. Beëindiging van het huwelijk betekent niet dat de zorgplicht die de echtgenoten jegens elkaar hebben op basis van de artikelen 81 en 84 ophoudt te bestaan. Daarnaast is in deze nota van wijziging in artikel 156, eerste lid, het huidige eerste lid van artikel 157 (toekennen uitkering tot levensonderhoud) opgenomen. Verder worden de bestaande begrippen «behoefte» en «draagkracht» gespecificeerd in de artikelen 156a en 156b.

Voor de definitie van «behoefte» wordt aangesloten bij de in de rechtspraktijk veelvuldig gehanteerde «Hofformule». Handhaving van de welstand voor het verbreken van het huwelijk is hierin het uitgangspunt. De grondslag in deze berekening is derhalve het totale netto gezinsinkomen voor echtscheiding. De berekeningsmethode is overeenkomstig de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen.

Wijzigingsgronden

Op grond van het oorspronkelijke wetsvoorstel is de hoogte van de partneralimentatie in principe niet te wijzigen. De enige mogelijkheid die het oorspronkelijke wetsvoorstel biedt om de bijdrage te wijzigen, is als partijen dat overeenkomen of als er in rechte een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule. Dit laatste geldt ook voor een in huwelijkse voorwaarden of overeenkomst opgenomen afspraak tot het niet wijzigen van de afgesproken partneralimentatie.

De Afdeling advisering merkt op dat het slechts in bijzondere omstandigheden mogelijk zal zijn van de voorgestelde berekeningssystematiek af te wijken. De toelichting zou onvoldoende duidelijk maken in welke gevallen een beroep op de wijzigingsgronden zou moeten worden gehonoreerd. Het is volgens de Afdeling onduidelijk of beoogd wordt bij de huidige jurisprudentie aan te sluiten. Om die reden adviseert de Afdeling advisering de toelichting te verduidelijken en het voorstel zo nodig aan te passen.

Initiatiefnemers hebben er na dit advies voor gekozen de wijzigingen in de artikelen 158 en 159 (over termijnen) en de inhoudelijke wijziging van artikel 401 uit het wetsvoorstel te schrappen. De overige wijzigingen in artikel 401 zijn slechts nog van tekstuele aard. Door deze aanpassingen wordt aansluiting gevonden bij de reeds bestaande jurisprudentie over dit onderwerp.

Nieuw huwelijk

Initiatiefnemers hebben er in eerste instantie voor gekozen de alimentatieplicht te laten doorlopen als de alimentatiegerechtigde opnieuw zou trouwen. Immers, bij de grondslag van verlies van verdiencapaciteit past een dergelijke keuze. De rechtvaardiging hiervoor zou zijn dat de partneralimentatie ziet op compensatie voor verlies van verdiencapaciteit ontstaan door keuzes tijdens het huwelijk. De komst van een nieuwe partner, ook als daardoor het welstandsniveau van de ontvangende partner stijgt, doet niet af aan de betalingsverplichting. De gevolgen van de gemaakte keuzes tijdens het huwelijk, verdisconteerd in de achterstand op de arbeidsmarkt, zijn er immers nog steeds.

De Afdeling advisering vindt dit onwenselijk, omdat er dan sprake zou zijn van een dubbele onderhoudsplicht waarvoor geen maatschappelijk draagvlak lijkt te bestaan.

Nu de huidige grondslag van de partneralimentatie (draagkracht en behoefte) wordt gehandhaafd, past het doorlopen van de alimentatieplicht zoals voorgesteld niet meer. Om die reden hebben initiatiefnemers het advies van de Afdeling advisering overgenomen en laten zij artikel 160 (einde alimentatieplicht bij huwelijk/samenwoning) niet meer vervallen. Dit artikel wordt wel aangevuld met een drietal bepalingen.

Samenleven als waren zij gehuwd

In vervolg op de beslissing om de partneralimentatieplicht te laten vervallen bij een nieuw huwelijk, hebben initiatiefnemers besloten om met deze nota van wijziging de mogelijkheid te creëren dat een alimentatiegerechtigde kan gaan samenwonen zonder dat de partneralimentatieplicht direct definitief vervalt. In artikel 160, tweede lid, is daarom nu opgenomen dat de met ingang van de samenwoning geëindigde partneralimentatieplicht herleeft indien de periode van samenleving binnen 6 maanden eindigt, mits de alimentatiegerechtigde de alimentatieplichtige meldt dat hij/zij gaat samenwonen en met ingang van welke datum.

Deze toevoeging aan artikel 160 wordt in mediation al veelvuldig overeengekomen. In de praktijk heeft dit tot gevolg dat de drempel om te gaan samenwonen wordt verlaagd omdat dit geen definitief verlies van het recht op partneralimentatie hoeft te betekenen. Daartegenover staat dat de bewijslast op de alimentatiegerechtigde komt te liggen; om het recht op de alimentatie te doen herleven moet de alimentatiegerechtigde het voornemen om te gaan samenwonen immers zelf melden bij de alimentatieplichtige. Niet alleen voor de ex-echtgenoten, maar ook in de onderlinge verhouding naar de kinderen kan dit een positieve uitwerking hebben.

Indexering

Initiatiefnemers hebben in het oorspronkelijke wetsvoorstel de indexering van partneralimentatie uitgesloten. Dit zou voorzien in een prikkel om gaandeweg aan het arbeidsproces deel te nemen of de arbeidsduur te verhogen. Tevens sluit uitsluiting aan bij de nieuwe grondslag voor partneralimentatie en het eenmalig vaststellen van de hieruit op het moment van echtscheiding voortvloeiende verplichting.

De Afdeling advisering adviseert echter de uitsluiting van de indexering te heroverwegen. De Afdeling advisering geeft als reden dat de indexering in het algemeen is bedoeld om een uitkering jaarlijks automatisch aan te passen aan de stijgende prijzen.

Na heroverweging hebben de initiatiefnemers besloten de indexering van de partneralimentatie te handhaven. Om die reden wordt niet langer een negende lid aan artikel 402a toegevoegd (artikel I, onderdeel Q, van het wetsvoorstel).

Contractsvrijheid

Initiatiefnemers hebben bij het oorspronkelijke wetsvoorstel de contractsvrijheid als uitgangspunt genomen. Partijen zouden dus de mogelijkheid hebben om bij huwelijkse voorwaarden het verschuldigd zijn van partneralimentatie uit te sluiten of afspraken te maken over de hoogte of duur daarvan. De wettelijke regeling die initiatiefnemers nastreven, zou dan slechts van toepassing zijn indien partijen geen andersluidende afspraken hebben gemaakt.

Wat betreft dit punt heeft de Afdeling advisering gewezen op het feit dat het alimentatierecht er ook is om de zwakkere partij in het huwelijk te beschermen. Ook hebben de Afdeling advisering, de Vereniging van familierecht advocaten en scheidingsmediators (vFAS) en de Raad voor de Rechtspraak kritiek geuit op het punt van contractsvrijheid.

Initiatiefnemers hebben om die reden de adviezen gevolgd en het voorstel in die zin aangepast dat in de wet geregelde nietigheid van een beding tot uitsluiting van partneralimentatie (artikel 400, tweede lid) gehandhaafd blijft.

Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel I, onderdeel A)

De wijziging in onderdeel A (betreffende artikel 80d, tweede lid) is van technische aard en hangt samen met de wijzigingen in onderdeel E (wijziging nieuw artikel 157), onderdeel F (ongewijzigd laten van artikel 159) en onderdeel G (wijzigen in plaats van vervallen van artikel 160).

Onderdeel B (artikel I, onderdeel B)

De wijziging in onderdeel B (betreffende artikel 80e, eerste lid) is van technische aard en hangt samen met de wijzigingen in onderdeel E (wijziging nieuw artikel 157), onderdeel F (ongewijzigd laten van artikel 159) en onderdeel G (wijziging in plaats van vervallen van artikel 160).

Onderdeel C (artikel I, onderdeel C)

In onderdeel C wordt artikel 156 opnieuw vastgesteld.

Het eerste lid bepaalt dat op verzoek van de alimentatiegerechtigde echtgenoot de rechter de uitkering tot levensonderhoud vaststelt. Dit kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij een latere uitspraak. De rechter dient de hoogte van de partneralimentatie vast te stellen met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 156a en 156b en de regels gesteld in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de artikelen 156a en 156b.

Het tweede lid is ontleend aan het huidige artikel 157, derde lid. De uitkering kan worden toegekend onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Stelt de rechter op verzoek van een van de echtgenoten een termijn vast, dan mag deze de op grond van artikel 157, eerste tot en met vierde lid, toepasselijke termijn niet overschrijden (zie onderdeel E). Zo mag na een kinderloos huwelijk van zes jaren de rechter, desverzocht, geen langere termijn vaststellen. Op grond van artikel 157 is de wettelijke termijn in dat geval drie jaren (helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren).

Het derde lid bepaalt dat met betrekking tot de berekening van de hoogte van de partneralimentatie regels worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Het vierde lid voorziet in een hardheidsclausule met betrekking tot het met inachtneming van de artikelen 156a en 156b en de op de artikelen 156a en 156b gebaseerde algemene maatregel van bestuur, vastgestelde alimentatiebedrag. De rechter kan op verzoek van een van de echtgenoten het resultaat van deze berekening aanpassen als handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker gevergd kan worden. Voor deze aanpassing dient de verzoekende partij (de alimentatiegerechtigde of -plichtige) bijzondere omstandigheden aan te voeren en te bewijzen. Mogelijke voorbeelden zouden kunnen zijn extra zorgbehoefte wegens een handicap of ziekte waarvan de redelijkheid dicteert dat deze last niet volledig op de ontvangende partner kan rusten dan wel dat deze ten laste moet worden gebracht van de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Onderdeel D (artikel I, onderdeel D)

In onderdeel D worden de artikelen 156a en 156b opnieuw vastgesteld.

Het eerste lid van artikel 156a bepaalt dat de behoefte aan partneralimentatie wordt bepaald aan de hand van de bij elkaar opgetelde inkomens, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van de echtgenoten en het door ieder van hen te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt, direct voorafgaand aan het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding.

Het tweede lid van artikel 156a bepaalt dat met betrekking tot de berekening van de behoefte aan partneralimentatie regels worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Het eerste lid van artikel 156b bepaalt dat de draagkracht wordt bepaald aan de hand van het inkomen van ieder van de echtgenoten, bedoeld in artikel 400a, ten tijde van het indienen van het verzoek tot vaststelling of tot wijziging van een uitkering tot levensonderhoud of ten tijde van het sluiten van een overeenkomst tot vaststelling of tot wijziging van deze uitkering.

Het tweede lid van artikel 156b bepaalt dat met betrekking tot de berekening van de draagkracht ten behoeve van de partneralimentatie regels worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Onderdeel E (artikel I, onderdeel E)

In onderdeel E wordt artikel 157 opnieuw vastgesteld. De wijzigingen in artikel 157 ten opzichte van het in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen artikel 157 zijn slechts van technische aard.

Onderdeel F (artikel I, onderdelen F t/m H)

In onderdeel F komen de onderdelen F tot en met H van het wetsvoorstel te vervallen, waardoor de artikelen 158, 159 en 159a ongewijzigd gehandhaafd blijven in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Onderdeel G (artikel I, onderdeel I)

In onderdeel G wordt onderdeel I, en daarin artikel 160, opnieuw vastgesteld. Hierdoor komt artikel 160 niet langer te vervallen, maar wordt dit gewijzigd.

De wijzigingen in het eerste lid zijn van technische aard. Aan dit artikel worden drie leden toegevoegd. Met deze nieuwe leden wordt de mogelijkheid gecreëerd dat een alimentatiegerechtigde kan gaan samenwonen zonder dat de partneralimentatieplicht direct definitief vervalt.

Conform het tweede lid herleeft de partneralimentatieplicht indien de alimentatiegerechtigde gaat samenwonen maar de periode van samenleving binnen 6 maanden eindigt.

In het derde lid is geregeld dat twee of meer perioden van samenleving met dezelfde persoon gelden als één periode van samenleving.

In het vierde lid is geregeld dat de looptijd van de partneralimentatieplicht ongewijzigd blijft als de partneralimentatieplicht herleeft. De looptijd wordt niet verlengd met de periode van samenleven waarin geen alimentatie is ontvangen.

Onderdeel H (artikel I, onderdeel K)

In onderdeel H wordt onderdeel K (betreffende artikel 182) opnieuw vastgesteld. De wijzigingen zijn slechts van technische aard.

Onderdeel I (artikel I, onderdelen L en M)

In onderdeel I komen de onderdelen L en M te vervallen, waardoor de artikelen 253w en 400, tweede lid, ongewijzigd gehandhaafd blijven in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Onderdeel J (artikel I, onderdeel N)

De wijzigingen in onderdeel J (betreffende artikel 400a) zijn slechts van technische aard.

Onderdeel K (artikel I, onderdeel O)

In onderdeel K wordt onderdeel O (betreffende artikel 401) opnieuw vastgesteld. De wijzigingen houden verband met de wijziging in onderdeel F (ongewijzigd laten van artikel 158) of zijn van technische aard.

Onderdeel L (artikel I, onderdeel Q)

In onderdeel L vervalt onderdeel Q, waardoor artikel 402a ongewijzigd gehandhaafd blijft in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Onderdelen M t/m P (artikelen II, III, IV en V)

De wijzigingen in de onderdelen M t/m P (artikelen II, III, IV en V) zijn slechts van technische aard.

Van Oosten Recourt Swinkels

Bijlage I – Concepttekst algemene maatregel van bestuur, met toelichting, behorende bij het wetsvoorstel

Algemene maatregel van bestuur partneralimentatie

Artikel 1 (bepalen van verschuldigde inkomstenbelasting en premie Zorgverzekeringswet)

1. Voor de op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 verschuldigde belasting en de op grond van de Zorgverzekeringswet verschuldigde inkomensafhankelijke premie, bedoeld in artikel 400a, zesde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, geldt dat:

a. de inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, een geheel fiscaal jaar ongewijzigd worden genoten;

b. tot de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt gerekend het vermogen voor zover hieruit inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zijn verkregen, verminderd met de schulden die zijn aangegaan om dit vermogen te verwerven;

c. voor de berekening van het inkomen, bedoeld in artikel 156a en 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, uitsluitend kinderen van de echtgenoten in de berekening worden betrokken.

2. Voor de op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 verschuldigde belasting en van de op grond van de Zorgverzekeringswet verschuldigde inkomensafhankelijke premie, bedoeld in artikel 400a, zesde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, geldt dat voor de berekening van het inkomen, bedoeld in artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de onderhoudsplichtige en de onderhoudsgerechtigde echtgenoot het gehele jaar geen partner hebben, als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.

Artikel 2 (uitkering Algemene Kinderbijslagwet en aanspraak Wet op het kindgebonden budget)

1. Voor de bepaling van het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, geldt dat:

a. de leeftijd van het kind op het tijdstip van vaststelling van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor het hele kalenderjaar ongewijzigd blijft;

b. de uitkering gerekend wordt tot de inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, van de ouder op wiens woonadres het kind op het tijdstip van vaststelling van deze inkomsten, staat ingeschreven in de basisregistratie personen.

2. Voor de bepaling van de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, geldt dat:

a. de leeftijd van het kind op het tijdstip van vaststelling van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor het hele kalenderjaar ongewijzigd blijft;

b. kinderen, voor wie de onderhoudsplichtige en de onderhoudsgerechtigde echtgenoot niet verplicht zijn bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding, buiten beschouwing blijven voor de bepaling van het aantal kinderen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

c. het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, wordt gesteld op de inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en deze inkomsten het hele kalenderjaar ongewijzigd blijven;

d. tot de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, wordt gerekend het vermogen voor zover hieruit inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zijn verkregen, verminderd met de schulden die zijn aangegaan om dit vermogen te verwerven;

e. het aantal kinderen dat op het woonadres van de ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen op het tijdstip van vaststelling van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het hele kalenderjaar van toepassing is;

f. de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige echtgenoot voor de berekening van het inkomen, bedoeld in artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het hele kalenderjaar geen partner hebben, als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 3 (behoefte)

1. De inkomens, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, van de echtgenoten direct voorafgaand aan het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding worden voor de bepaling van de behoefte, bedoeld in artikel 156a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verminderd met de door ieder van hen te dragen kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt.

2. De behoefte, bedoeld in artikel 156a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, bedraagt 60% van het na toepassing van het eerste lid resterende gezamenlijke inkomen, vermeerderd met de door de onderhoudsgerechtigde echtgenoot te dragen kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt.

Artikel 4 (vaststellen van hoogte van uitkering)

1. De draagkracht bedraagt voor de toepassing van artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:

Inkomen bedoeld in artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

draagkracht

€ 0,00

Tot € 1.200,00

€ 0,00

€ 1.200,00

Tot € 1.350,00

€ 25,00

€ 1.350,00

Tot € 1.500,00

€ 130,00

€ 1.500,00

Tot € 1.650,00

€ 230,00

€ 1.650,00

Tot € 1.800,00

€ 330,00

€ 1.800,00

Tot € 1.950,00

€ 430,00

€ 1.950,00

Tot € 2.100,00

€ 530,00

€ 2.100,00

Tot € 2.400,00

€ 630,00

€ 2.400,00

Tot € 2.700,00

€ 830,00

€ 2.700,00

Tot € 3.000,00

€ 1.030,00

€ 3.000,00

Tot € 3.450,00

€ 1.230,00

€ 3.450,00

Tot € 3.900,00

€ 1.530,00

€ 3.900,00

Tot € 4.350,00

€ 1.830,00

€ 4.350,00

Tot € 4.800,00

€ 2.130,00

€ 4.800,00

Tot € 5.250,00

€ 2.430,00

€ 5.250,00

Tot € 5.700,00

€ 2.730,00

€ 5.700,00

Tot € 6.150,00

€ 3.030,00

€ 6.150,00

Tot € 6.600,00

€ 3.330,00

Toename draagkracht per € 450 extra inkomen

€ 300,00

2. Indien een echtgenoot, op grond van een rechterlijke beslissing of een schriftelijke overeenkomst tussen de echtgenoten, verplicht is, naast de eigen woonlast, de woonlast van de door de echtgenoten laatst bewoonde woning nagenoeg geheel te dragen en deze woning wordt bewoond door de andere echtgenoot, bedraagt in afwijking van het eerste lid, de draagkracht voor de toepassing van artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:

Inkomen, bedoeld in artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

Echtgenoot draagt last nieuwe woning + minimaal 90% woonlast oude woning

Echtgenoot draagt minder dan 10% woonlast oude woning

 

Draagkracht

Draagkracht

€ 0,00

Tot € 1.200,00

€ 0,00

€ 0,00

€ 1.200,00

Tot € 1.350,00

€ 0,00

€ 385,00

€ 1.350,00

Tot € 1.500,00

€ 0,00

€ 535,00

€ 1.500,00

Tot € 1.650,00

€ 0,00

€ 680,00

€ 1.650,00

Tot € 1.800,00

€ 0,00

€ 825,00

€ 1.800,00

Tot € 1.950,00

€ 0,00

€ 970,00

€ 1.950,00

Tot € 2.100,00

€ 0,00

€ 1.115,00

€ 2.100,00

Tot € 2.400,00

€ 0,00

€ 1.260,00

€ 2.400,00

Tot € 2.700,00

€ 110,00

€ 1.550,00

€ 2.700,00

Tot € 3.000,00

€ 220,00

€ 1.840,00

€ 3.000,00

Tot € 3.450,00

€ 330,00

€ 2.130,00

€ 3.450,00

Tot € 3.900,00

€ 495,00

€ 2.565,00

€ 3.900,00

Tot € 4.350,00

€ 660,00

€ 3.000,00

€ 4.350,00

Tot € 4.800,00

€ 825,00

€ 3.435,00

€ 4.800,00

Tot € 5.250,00

€ 990,00

€ 3.870,00

€ 5.250,00

Tot € 5.700,00

€ 1.155,00

€ 4.305,00

€ 5.700,00

Tot € 6.150,00

€ 1.320,00

€ 4.740,00

€ 6.150,00

Tot € 6.600,00

€ 1.485,00

€ 5.175,00

Toename draagkracht per € 450 extra inkomen

€ 165,00

€ 435,00

3. Indien een echtgenoot, op grond van een rechterlijke beslissing of door de echtgenoten schriftelijk overeengekomen, verplicht is, naast de eigen woonlast, de woonlast van de door de echtgenoten laatst bewoonde woning bijkomstig maar minder dan nagenoeg geheel te dragen en deze woning wordt bewoond door de andere echtgenoot, bedraagt in afwijking van het eerste lid, de draagkracht voor de toepassing van artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:

Inkomen, bedoeld in artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

Echtgenoot draagt last nieuwe woning + minimaal 10% en minder dan 90% woonlast oude woning

Echtgenoot draagt minimaal 10% en minder dan 90% woonlast oude woning

 

Draagkracht

Draagkracht

€ 0,00

Tot € 1.200,00

€ 0,00

€ 0,00

€ 1.200,00

Tot € 1.350,00

€ 0,00

€ 205,00

€ 1.350,00

Tot € 1.500,00

€ 0,00

€ 330,00

€ 1.500,00

Tot € 1.650,00

€ 5,00

€ 455,00

€ 1.650,00

Tot € 1.800,00

€ 85,00

€ 575,00

€ 1.800,00

Tot € 1.950,00

€ 165,00

€ 695,00

€ 1.950,00

Tot € 2.100,00

€ 245,00

€ 815,00

€ 2.100,00

Tot € 2.400,00

€ 325,00

€ 935,00

€ 2.400,00

Tot € 2.700,00

€ 480,00

€ 1.180,00

€ 2.700,00

Tot € 3.000,00

€ 635,00

€ 1.425,00

€ 3.000,00

Tot € 3.450,00

€ 790,00

€ 1.670,00

€ 3.450,00

Tot € 3.900,00

€ 1.020,00

€ 2.040,00

€ 3.900,00

Tot € 4.350,00

€ 1.250,00

€ 2.410,00

€ 4.350,00

Tot € 4.800,00

€ 1.480,00

€ 2.780,00

€ 4.800,00

Tot € 5.250,00

€ 1.710,00

€ 3.150,00

€ 5.250,00

Tot € 5.700,00

€ 1.940,00

€ 3.520,00

€ 5.700,00

Tot € 6.150,00

€ 2.170,00

€ 3.890,00

€ 6.150,00

Tot € 6.600,00

€ 2.400,00

€ 4.260,00

Toename draagkracht per € 450 extra inkomen

 

€ 370,00

4. De draagkracht van een echtgenoot wordt verminderd met het door die echtgenoot te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen en in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt.

5. Bij de vaststelling van de draagkracht, bedoeld in artikel 156b, eerste lid van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kan de rechter rekening houden met de in redelijkheid door een echtgenoot te dragen overige noodzakelijke lasten.

6. De uitkering, bedoeld in artikel 156 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, bedraagt de helft van het verschil tussen de draagkracht van de onderhoudsplichtige echtgenoot en de draagkracht van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot, echter niet meer dan de behoefte, bedoeld in artikel 156a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verminderd met het inkomen van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot zoals bedoeld in artikel 156b, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

7. De uitkering wordt vermenigvuldigd met:

Inkomen van onderhoudsplichtige echtgenoot, bedoeld in artikel 156b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

Vermenigvuldigingsfactor

€ 0,00

Tot € 1.500,00

1/(1–0,3655)

€ 1.500,00

Tot € 3.550,00

1/(1–0,408)

€ 3.550,00 en hoger

1/(1–0,52)

Toelichting

De nota van wijziging heeft consequenties voor de algemene maatregel van bestuur. Daarom is als bijlage bij de nota van wijziging een aangepaste algemene maatregel van bestuur toegevoegd.

Er zijn enkele technische wijzigingen doorgevoerd. Daarnaast is de tekst van artikel 3 volledig vervangen. In de oorspronkelijke versie van het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie werd de grondslag voor de partneralimentatie gewijzigd in compensatie voor de gedurende het huwelijk als gevolg van de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes ontstane verlies aan verdiencapaciteit. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseerde echter de berekeningssystematiek op basis van verdiencapaciteit te heroverwegen omdat dit tot schrijnende situaties kan leiden.

Na heroverweging hebben initiatiefnemers besloten het advies te volgen en de huidige grondslag van voortdurende solidariteit c.q. lotsverbondenheid te handhaven. Beëindiging van het huwelijk betekent niet dat de zorgplicht die de echtgenoten jegens elkaar hebben op basis van de artikelen 81 en 84 ophoudt te bestaan. Hierdoor worden de begrippen behoefte en draagkracht in het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie geherintroduceerd.

In het vervangen artikel 3 wordt de wijze waarop de behoefte berekend moet worden opgenomen. Voor de definitie van behoefte wordt aangesloten bij de in de rechtspraktijk veelvuldig gehanteerde «Hofformule». Handhaving van de welstand voor het verbreken van het huwelijk is hierin het uitgangspunt. De grondslag in deze berekening is derhalve het totale netto gezinsinkomen voor echtscheiding. De berekeningsmethode is overeenkomstig de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen.

Ook de draagkracht in de tabel, zoals opgenomen in het eerste lid van artikel 4, is aangepast doordat de woonlasten zijn verlaagd van 33,33% naar 30% van het alimentatie-inkomen.

Verder zijn aan artikel 4 een tweede en derde lid toegevoegd. Deze leden voorzien in de gevallen waarbij de onderhoudsplichtige echtgenoot de woonlasten voor de onderhoudsgerechtigde echtgenoot respectievelijk voor minimaal 90% voldoet en de woonlasten van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot voor minimaal 10%, maar voor minder dan 90% voldoet.

De woonlasten bedragen in deze tabellen respectievelijk 60%/0% en 45%/15% van het alimentatie-inkomen.

Het vijfde lid voorziet in de mogelijkheid voor de rechter om de draagkracht in de tabel, naast de verlaging met de kosten van de kinderen zoals bepaald in het vierde lid, te verminderen met overige voor de echtgenoot noodzakelijke lasten. De initiatiefnemers willen hiermee aansluiten bij de huidige jurisprudentie betreffende de in redelijkheid in mindering te brengen overige lasten, zoals bijvoorbeeld rente en aflossing van huwelijkse schulden, herinrichtingskosten en advocaatkosten.

Naar boven