Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34224 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34224 nr. 4 |
Vastgesteld 10 september 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE |
||
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Achtergrond |
3 |
3. |
Inhoud van het voorstel |
4 |
4. |
Rechtsvergelijkend onderzoek: erfrechtsystemen zonder privéaansprakelijkheid van erfgenamen voor nalatenschaps-schulden |
5 |
5. |
Adviezen |
6 |
6. |
Overgangsrecht en administratieve lasten |
6 |
7. |
Artikelen |
7 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Vanuit hun liberale grondhouding zijn zij van mening dat een erfgenaam allereerst een eigen verantwoordelijkheid toekomt bij het wel of niet accepteren van een nalatenschap. Om deze eigen verantwoordelijkheid in de praktijk daadwerkelijk te kunnen nemen dient de relevante wet- en regelgeving helder en vooraf bekend te zijn. Aangezien zich in de praktijk problemen hebben voorgedaan bij de vraag of en in hoeverre een erfgenaam een erfenis heeft aanvaard, is het volgens de aan het woord zijnde leden positief dat de wet- en regelgeving hieromtrent wordt verduidelijkt. In het verlengde hiervan achten deze leden het ook positief dat een uitzonderingsclausule wordt geïntroduceerd voor die gevallen waarin de erfgenamen na aanvaarding van de erfenis worden geconfronteerd met een onverwachte schuld van de erflater en deze uit eigen vermogen moet betalen omdat de erfenis ontoereikend is voor voldoening van deze schuld. Wel hebben zij nog enkele vragen dan wel opmerkingen bij voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Uit de praktijk blijkt dat erfgenamen geconfronteerd kunnen worden met een schuld van de erflater die zij niet hebben kunnen voorzien. Vervolgens moeten de erfgenamen de schuld van de erflater aflossen uit hun privévermogen. Dit is wat deze leden betreft een onwenselijk gevolg van de huidige erfwetgeving. Zij zijn daarom verheugd dat de regering voorstellen doet om de erfwetgeving op dit punt te verbeteren. De aan het woord zijnde leden hebben wel nog enkele vragen over de voorgestelde wijzigingen. In april 2012 hebben zij het onderwerp aangekaart door schriftelijke vragen te stellen over de onbekendheid van het beneficiair aanvaarden van een erfenis. Uitgangspunt om dit onderwerp aan te kaarten was en is nog steeds het voorkomen dat het aanvaarden van een erfenis leidt tot verhaal op het eigen vermogen van de erfgenaam. Na het verschijnen van het Rapport «Erven zonder financiële zorgen» is de discussie in de Kamer op gang gekomen. Wetgeving heeft echter lang op zich laten wachten. Waarom is dit wetsvoorstel nu pas voor behandeling naar de Kamer gestuurd? Waren er obstakels die een snellere indiening in de weg stonden, zo ja, welke?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn tevreden dat hiermee eindelijk een begin wordt gemaakt met een betere bescherming van erfgenamen. Zij hebben hier door middel van schriftelijke vragen afgelopen jaren veelvuldig aandacht voor gevraagd (zie de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt en Van Bochhove, vergaderjaar 2011/12, nr. 2728, Omtzigt en Van Toorenburg, vergaderjaar 2012/13, nr. 122, Omtzigt en Oskam, vergaderjaar 2012/13, nr. 537). Ook in het rapport «Erven zonder financiële zorgen» zijn de knelpunten in de praktijk uitvoerig beschreven. Deze leden vragen echter wel of de voorgestelde wettelijk regeling ver genoeg gaat en niet anders ingericht had kunnen/moeten worden. Zij vragen de regering nog eens in te gaan op de alternatieve routes die de afgelopen jaren vanuit de praktijk zijn aangedragen. Deze leden hebben dan ook nog enkele vragen over onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Het doel van dit wetsvoorstel is erfgenamen betere bescherming te bieden tegen onverwachte schulden van de erflater. Deze leden vragen of om die reden de overbedelingsschuld op grond van de nalatenschap van een eerder overleden ouder ook onder de werking van dit wetsvoorstel valt? Zo nee, waarom is niet voorzien in een uitzonderingsclausule?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij merken op dat met dit wetsvoorstel een aanzienlijke verandering plaats zal grijpen in het erfrecht en hebben nog enkele vragen over de gevolgen daarvan voor de transparantie en het functioneren van het erfrecht. Deze leden willen allereerst enkele algemene vragen stellen aan de regering over het erfrecht. Zo willen deze leden de regering vragen wat in haar ogen de maatschappelijke en private functies zijn van erfenissen. Ook willen zij graag van de regering weten wat voor haar de doelen zijn van het erfrecht in algemene zin.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat bedoeld is om de erfgenamen te beschermen tegen schulden. Zij hebben hierover nog enkele vragen te stellen aan de regering.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting schrijft dat erfgenamen doorgaans onvoldoende toegerust zijn om te kunnen vaststellen dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen. Even verder staat dat een executeur meestal iemand met verstand van zaken is, maar zijn dit over het algemeen niet altijd dezelfde erfgenamen/familieleden? Zo ja, hoe moeten deze leden dit verschil dan begrijpen? De regering kiest er niet voor om het beneficiair aanvaarden standaard op te nemen in de wet. De regering baseert zijn keuze op het Rapport Erven. De onderzoekers geven aan geen advies uit te willen brengen welke route hun voorkeur heeft. Door de recente ontwikkelingen, zoals een stijging van het aantal beneficiaire aanvaardingen en het vaker voorkomen van de aanwezigheid van schulden in erfenissen, komt Netwerk Notarissen terug op dit besluit. «De maatschappelijke behoefte tot beneficiaire aanvaarding lijkt groter te zijn geworden. Dit pleit voor het wijzigingen van de wet op dit punt en te voorzien in een automatische zuivere aanvaarding waarbij geen verhaal meer mogelijk is op het eigen vermogen van de erfgenaam» aldus Netwerk Notarissen. Erfgenamen zouden niet meer verplicht zijn via de rechtbank de route van beneficiaire aanvaarding te bewandelen. Heeft de regering overleg gehad met Netwerk Notarissen over deze voorgestelde route? Zo ja, wat is de uitkomst van dat overleg geweest? Zo nee, bent u bereid alsnog met Netwerk Notarissen te spreken over hun uitgesproken voorkeur en de Kamer hiervan op de hoogte te brengen?
De leden van de SP-fractie begrijpen in beginsel de overwegingen van de regering om van beneficiaire aanvaarding geen hoofdregel te maken. Er wordt aangegeven dat erfgenamen doorgaans onvoldoende toegerust zijn om het saldo van de nalatenschap te kunnen vaststellen. In hoeverre speelt ditzelfde argument niet ook een rol bij het voorgestelde 4:194a BW? Kan tevens worden gereageerd op het artikel in de «Gerechtsdeurwaarder» waarin wordt aangegeven dat beneficiaire aanvaarding als hoofdregel eenvoudiger is?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de cijfers omtrent het verwerpen of beneficiair aanvaarden van een nalatenschap kan actualiseren. Zij hebben begrepen dat Netwerk Notarissen middels een steekproef over meer geactualiseerd cijfermateriaal beschikt en zij vragen de regering hier navraag naar te doen. Beschouwt de regering het niet als een gemiste kans dat het dubbele verhaalsrecht als uitgangspunt blijft gehandhaafd en tegelijk de erfgenaam, onder bepaalde voorwaarden, de mogelijkheid wordt geboden alsnog beneficiair te aanvaarden? In geval van een zuivere aanvaarding kunnen schuldeisers van de nalatenschap zich niet alleen verhalen op de goederen van de nalatenschap maar tevens op de goederen die de erfgenamen vóór het overlijden al hadden. Ofwel, de schuldeisers hebben een dubbel verhaalsrecht en komen daardoor in een betere positie terecht ten opzichte van de situatie vóór het overlijden. Kan de regering aangeven waarom het maatschappelijk gezien wenselijk is dat bij een negatieve nalatenschap de positie van de schuldeisers wordt versterkt ten koste van de erfgenamen die zuiver hebben aanvaard?
Deze leden vragen of het niet verstandig zou zijn, zoals ook Netwerk Notarissen bepleit, uit te gaan van de eerder besproken route waarbij erfgenamen de keuze hebben tussen zuivere aanvaarding en verwerping en waarbij zuiver aanvaarden in principe niet meer leidt tot verhaal op het eigen vermogen van de erfgenaam. De vereffeningsprocedure die in de wet is opgenomen voor beneficiair aanvaarde nalatenschappen zou dan alleen gehandhaafd kunnen blijven voor de afwikkeling van negatieve nalatenschappen. Ook de aanvaardingsfictie kan dan worden gehandhaafd en zal niet, zoals nu in het wetsvoorstel wordt voorgesteld, hoeven te worden aangepast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering de bevestiging dat in dit scenario het gevaar van de aanvaardingfictie is geweken, met andere woorden men heeft zuiver aanvaard, maar er is geen verhaal mogelijk op het eigen vermogen van de erfgenaam. Neemt dit niet de onduidelijkheden weg die de voorgestelde aanpassing op de aanvaardingsfictie naar verwachting met zich brengt?
Deze leden vragen de regering of het risico bij standaard beneficiaire aanvaarding niet beperkt is (aansprakelijkheid met eigen vermogen vanwege tekort schieten op grond van art. 4:184 lid 2 onder d BW). Immers, vereffening vindt niet standaard plaats, maar alleen bij negatieve nalatenschappen; een professionele vereffenaar loopt dit risico niet; goede voorlichting aan erfgenamen kan misstappen voorkomen en de eisen die art. 4:184 lid 2 onder d BW stelt (in ernstige mate tekortschieten en een ernstig verwijt) zorgen ervoor dat goedwillende erfgenamen niet snel op basis van deze bepaling met eigen vermogen aansprakelijk gesteld kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag de zienswijze van de regering op de hierboven genoemde andere mogelijkheid, om erfgenamen beter te beschermen. Kan worden aangegeven hoe de voorlichting de afgelopen jaren is verbeterd en waar mogelijk nog verbeteringen zijn aan te brengen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering de noodzaak om tot de onderhavige wijziging over te gaan onderbouwt vanuit de toename van het aantal beneficiaire aanvaardingen en weigeringen. Dit zou echter ook opgevat kunnen worden als een teken dat het huidige erfrecht naar behoren functioneert. Kan de regering toelichten waarom zij dat niet zo ziet? Deze leden vragen hoe de belangen van de schuldeisers in het onderhavige wetsvoorstel zijn meegewogen? Klopt de redenering dat de schuldeisers voor een periode van drie maanden niet zeker kunnen zijn of ze nog verhaal hebben en zo ja, waar dan? Hoe is de keuze in artikel 194a BW voor een termijn van drie maanden tot stand gekomen? Voornoemde leden constateren dat de regering de voorgestelde wijziging onderbouwt door te wijzen op erfgenamen die door zuivere aanvaarding en onverwachte schulden in de financiële problemen komen en zijn benieuwd naar de omvang van dat probleem. Kan de regering aangeven hoe vaak het voorkomt dat erfgenamen door dergelijke onverwachte schulden in de financiële problemen komen?
De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de verduidelijking van artikel 4:192 lid 1 BW. Begrijpen zij het goed dat het niet uitmaakt of er daadwerkelijk sprake is van schuldeisersbenadeling? Dus dat zuivere aanvaarding bij de in het voorgestelde artikel genoemde handelingen ook zal worden aangenomen als schuldeisers niet zijn benadeeld, maar wellicht zelfs bevoordeeld? Deze leden vragen aandacht voor de opmerking van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN) over schulden als gevolg van het overlijden van een eerdere partner. Met name waar het gaat om niet-uitgekeerde kindsdelen of legitieme porties in een nalatenschap zal vrijwel nooit sprake kunnen zijn van een onverwachte schuld, aldus deze twee organisaties. Wat is daarop de reactie van de regering? Wat kan en mag worden verwacht van erfgenamen die met deze situatie(s) te maken krijgen? Voornoemde leden vragen voorts aandacht voor het standpunt van Netwerk Notarissen dat moet worden voorzien in automatische zuivere aanvaarding waarbij geen verhaal meer mogelijk is op het eigen vermogen van de erfgenaam. Wat is de reactie van de regering op dit voorstel? Wat zijn de voor- en nadelen? Neemt dit voorstel de knelpunten zoals verwoord in het rapport «Erven zonder financiële zorgen» weg? In hoeverre staat de regering positief tegenover een evaluatie van het voorgestelde artikel 4:194a BW?
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op de brief van de Adviescommissie Familie- en Jeugdrecht van de Advocatenorde d.d. 31 augustus 2015, waarin wordt geconcludeerd dat de erfgenaam moet worden ontheven van de verplichting om een schuld uit de erfenis uit zijn eigen vermogen te voldoen en dat niet-kwaadwillende erfgenamen beter moeten worden beschermd tegen nalatenschapsschuldeisers.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of en zo ja welk effect onderhavig wetsvoorstel heeft op de eigenwoningschuld waarmee helaas veel huishoudens te kampen hebben. Kan de regering aangeven hoeveel huishoudens in Nederland momenteel met een negatieve overwaarde kampen, aangezien enkele jaren geleden de inschatting was dat dit zou oplopen tot één miljoen (interim--rapport van commissie Inkomstenbelasting en toeslagen, Commissie Van Dijkhuizen). Klopt het dat een erfgenaam die na overlijden geconfronteerd wordt met een woning onder water, waarbij de erfgenaam van deze schuld op de hoogte zouden zijn geweest als hij de administratie had geraadpleegd, geen beroep kan doen op de bescherming van artikel 4:194 BW? Indien dat het geval is vragen deze leden de regering of zij verwacht dat in de praktijk niet aan erfgenamen zal worden geadviseerd om beneficiair te aanvaarden. Dit omdat onderhavig wetsvoorstel klaarblijkelijk niet alle, aan zuivere aanvaarding verbonden risico’s kan wegnemen. Voorts vragen zij de regering of het zo is dat de erfgenaam de gang naar de rechter met alle kosten van dien moet maken om beschermd te worden, waarbij het dan nog maar de vraag is of zijn verzoek wordt toegewezen. De aan het woord zijnde leden vragen de regering of het geconstateerde knelpunt, dat een erfgenaam door zich te gedragen als erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt (de aanvaardingsfictie), niet gewoon blijft bestaan, al worden de handelingen gedifferentieerd in het voorgestelde artikel 4:192 BW. Immers, het is niet afgebakend wat in de rechtspraak verstaan zal worden onder deze handelingen. Ontstaat er geen grijs gebied, zo vragen deze leden, met handelingen die reeds niet als dergelijke gedragingen gekwalificeerd kunnen worden? Brengt dat geen rechtsonzekerheid in de praktijk met zich mee?
Wellicht ten overvloede vragen zij de regering of onderhavig wetsvoorstel niets verandert aan het uitgangspunt dat minderjarigen een erfenis altijd beneficiair moeten aanvaarden (middels hun wettelijk vertegenwoordiger), evenals meerderjarigen van wie wordt verondersteld dat zij onvoldoende in staat zijn om voor hun belangen op te komen, zoals de meerderjarige die onder bewind staat (zie artikel 1:441 lid 5 BW).
De leden van de SP-fractie vinden de uitleg van de regering over het verwerpen van de internationale alternatieven erg summier. Kan duidelijker worden toegelicht met welke extra kosten en lasten erfgenamen in de onderzochte landen te maken hebben? Welke problemen ontstaan hierdoor voor erfgenamen in die landen? Genieten zij een hogere bescherming tegen onverwachte schulden dan onderhavig wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
Dat een systeem niet in een Nederlandse traditie past is bovendien geen goede reden om een herziening niet door te voeren indien deze uiteindelijk tot verbetering leidt. Waarom is er niet voor een eenvoudiger en eenduidiger systeem gekozen, zoals in Finland en Zweden? Ondervinden erfgenamen door dit systeem inderdaad problemen met extra kosten? Zijn deze niet beheersbaar te maken? Is onderzocht of het Scandinavische systeem in Nederland doorgevoerd zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Welk systeem biedt uiteindelijk meer bescherming voor de erfgenaam?
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de memorie van toelichting is te lezen dat uit rechtsvergelijkend onderzoek is gebleken dat de meeste Europese landen een vergelijkbaar systeem hebben als Nederland. Door wie is dit rechtsvergelijkend onderzoek opgesteld en wanneer? Betreft het hier een WODC-onderzoek? Deze leden willen graag van de regering weten wat wordt bedoeld met een «probate system», kan dit nader worden gespecificeerd?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre zij in haar wetsvoorstel rekening heeft gehouden met de recente ontwikkelingen in de notariële praktijk, zoals door Netwerk Notarissen beschreven in de consultatiefase van mei 2014. Zij beschrijven ontwikkelingen ten aanzien van enerzijds het maatschappelijke debat over schulderfenissen, de lossere band tussen familieleden en het bewustzijn van elkaars financiële positie en anderzijds de stijging van het aantal beneficiaire aanvaardingen en overigens ook verwerpingen. De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre deze ontwikkelingen niet nopen tot een ander uitgangspunt ten aanzien van onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) verwacht dat de toename van het aantal zaken niet zodanig groot zal zijn dat dit structureel tot een lastenverzwaring zal leiden. Waar is deze verwachting op gebaseerd?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de beperking genoemd in het voorgestelde artikel 4:192 BW niet tot gevolg heeft dat de goedwillende erfgenaam niet snel zuiver aanvaardt en de gang naar de rechter zal moeten maken om zijn verklaring uit te brengen, hetgeen een lastenverzwaring betekent. Deze leden vragen de regering een reactie op de ogenschijnlijk uit onderhavig wetsvoorstel voortvloeiende lastenverzwaring omdat de erfgenaam in veel gevallen beneficiair zal aanvaarden, waarna de erfgenaam de vereffeningsprocedure moet doorlopen. Kan de regering bevestigen dat dit met het alternatieve scenario zoals zij reeds hierboven schetsten, anders is. Conform dat voorstel moet dan alleen vereffend worden als de nalatenschap negatief is. Is het voorts in dit alternatief zo dat een onverwachte schuld niet tot een gang naar de rechter leidt, omdat het dubbele verhaalsrecht vervalt?
De voornoemde leden merken op dat thans voor een beneficiaire aanvaarding twee belemmeringen bestaan: ten eerste moeten de erfgenamen daartoe een verklaring afleggen bij de griffie van de rechtbank en ten tweede wordt hierbij € 122 aan griffierecht geheven. Ziet de regering mogelijkheden om deze belemmeringen weg te nemen? Kan als uitgangspunt in de wet worden vastgelegd dat schuldeisers zich nimmer kunnen verhalen op het vermogen dat de erfgenamen vóór het overlijden van de nalatenschap reeds hadden? In dat geval is een verklaring van beneficiaire aanvaarding overbodig en worden de hiervoor genoemde twee beschreven belemmeringen meteen opgeheven.
In de toelichting op het wetsvoorstel wekt de regering de indruk dat een vereffening van een nalatenschap gepaard gaat met veel extra kosten en administratieve lasten. De leden van de CDA-fractie vragen zekerheidshalve of dit wel een juiste veronderstelling is indien er sprake is van een positieve nalatenschap. Immers, in dat geval geldt de lichte vereffeningsprocedure. De werkzaamheden die dan moeten plaatsvinden hebben weinig om het lijf. Bovendien zullen erfgenamen in de praktijk altijd een boedelbeschrijving nodig hebben voor de aangifte erfbelasting en de latere verdeling. Kan de regering aangeven welke werkzaamheden in haar ogen bezwaarlijk zijn? Is door de regering al onderzocht welke regels van de vereffeningsprocedure kunnen worden verbeterd zodat de door haar gestelde administratieve lasten en kosten tot een minimum worden beperkt? Is hierover al contact geweest met de relevante beroepsgroepen zoals de rechterlijke macht en het notariaat? Is het mogelijk dat de aangifte voor de erfbelasting tevens fungeert als boedelbeschrijving, zodat erfgenamen niet twee keer hetzelfde werk hoeven te doen? Is hiervoor een standaardformulier te ontwerpen dat zowel voor de aangifte als voor de boedelbeschrijving kan dienen? Verder is het de vraag welk probleem zich voordoet als in de positieve nalatenschappen de vereffeningsregels niet goed worden nageleefd. In dat geval bevat de nalatenschap toch voldoende goederen om alle schuldeisers van de nalatenschap te voldoen?
De leden van de PVV-fractie vragen of is onderzocht hoeveel personen (erfgenamen) afgelopen jaar door zuivere aanvaarding in de financiële problemen zijn gekomen. Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie merken op dat er geen overgangsrecht is opgenomen in het wetvoorstel. Graag vernemen zij of ook voor nalatenschappen die reeds voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn vrijgevallen de nieuwe regeling onverkort geldt en dus bij onverwachte schulden geen verhaal op de erfgenamen mogelijk is. Verder vragen deze leden hoe dit uitvalt indien een erfgenaam bekend wordt met een schuld meer dan drie maanden voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Kan hij dan wel beroep doen op de nieuwe regeling? Wat zijn de consequenties ervan als hij dan niet binnen drie maanden een verzoek voor beneficiaire aanvaarding heeft kunnen doen bij de rechter, terwijl de daadwerkelijke aflossing van de schuld pas na inwerkingtreding aan de orde is? Zou er voor dergelijke gevallen geen overgangsregeling nodig zijn teneinde problemen te voorkomen?
Artikel I, onderdeel A
Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat in het wetsvoorstel in artikel 4:194a BW het principe van het dubbele verhaalsrecht wordt gehandhaafd? Zo ja, kan worden ingegaan op de redenen waarom is gekozen voor handhaving hiervan? Hoe wordt aangekeken tegen de mogelijkheid van zuiver aanvaarden van een nalatenschap zonder dat dit leidt tot verhaal op het eigen vermogen van de erfgenaam? Zal dit naar inschatting van de regering leiden tot minder problemen in de praktijk, hetgeen minder juridische onduidelijkheid en procedures tot gevolg zal hebben? Kan in de beantwoording aandacht worden besteed aan het feit dat uit cijfers uit de praktijk blijkt dat erfgenamen steeds vaker kiezen voor een beneficiaire aanvaarding? Klopt het voorts dat zij evenmin uit de parlementaire geschiedenis gegronde redenen hebben kunnen afleiden voor het dubbele verhaalsrecht? Waarom is er gekozen voor een termijn van drie maanden en niet voor een langere termijn?
De aan het woord zijnde leden zijn benieuwd naar de reactie op de aanbeveling van de adviescommissie familie- en jeugdrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) om de tekst van het artikel 4:194a lid 2 BW aan te passen, in die zin dat wordt opgenomen dat de erfgenaam kan worden ontheven van de verplichting om de schuld uit zijn vermogen te voldoen voor zover deze niet kan worden voldaan uit hetgeen hij krachtens erfrecht uit de nalatenschap heeft ontvangen. Thans wordt volgens de adviescommissie alleen over het erfdeel en het gelegateerde gesproken. Het is echter ook mogelijk dat de erfgenaam tevens lastbevoordeelde is. Een bevoordeling krachtens een last is wel een verkrijging krachtens erfrecht, doch geen erfdeel of legaat. Hoe beziet de regering dit punt van de adviescommissie?
Artikel I, onderdeel B
De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel 4:192 BW wordt voorgesteld te verduidelijken welke gedragingen van een erfgenaam leiden tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het meenemen van artikelen die louter emotionele waarde hebben niet tot gevolg heeft dat de erflater de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Op welke wijze kan worden vastgesteld of een artikel louter emotionele waarde heeft en of de erfgenaam daar ook vanuit is gegaan? Uit de praktijk werd het voorbeeld aangedragen van een erfstuk, bijvoorbeeld een oude vaas, dat voor de erflater slechts emotionele waarde heeft, maar veel geld waard blijkt te zijn. Wat als de inschatting van de waarde van een artikel uit de erfenis door de erfgenaam een verkeerde blijkt te zijn en het verkochte/meegenomen artikel achteraf wel degelijk veel financiële waarde blijkt te hebben? Zal verheldering van deze niet duidelijke situaties worden overgelaten aan de rechtspraak? Leidt dit niet tot rechtsonzekere situaties en nodeloze procedures?
Klopt het volgende rekenvoorbeeld van de NOvA? Op grond van het huidige wetsvoorstel is het nog steeds mogelijk dat een onwetende erfgenaam die een nalatenschapsgoed voor € 50,– verkoopt met zijn gehele vermogen aansprakelijk wordt voor een nalatenschapsschuld van € 100.000,-. Dat kan ook als de nalatenschap slechts € 1.000,– aan activa omvat en de schuldeiser zich dus op het vermogen van de erflater niet (volledig) kan verhalen. Het valt niet in te zien waarom de schuldeiser in deze mate bevoordeeld dient te worden ten opzichte van de erfgenaam, tenzij de erfgenaam willens en wetens voor deze consequentie heeft gekozen en bewust zuiver heeft aanvaard. Indien dit klopt, welke bezwaren heeft de regering dan tegen het voorstel van de adviescommissie om een verklaring van zuivere aanvaarding te introduceren?
In welke gevallen acht de regering het gerechtvaardigd dat de erfgenaam met zijn gehele vermogen aansprakelijk wordt, ook al leidt dit tot een verbetering van de positie van de nalatenschapsschuldeisers?
Door de NOvA wordt verwezen naar het recente arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2015 (RFR 2015/95). De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat een pinopname van € 119,– van de ervenrekening ten behoeve van een door de erfgenamen na de uitvaart genuttigde maaltijd, geen daad van zuivere aanvaarding is in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW. In hoeverre is het opportuun deze rechtspraak in de wet te codificeren? Het gerechtshof Den Haag heeft echter in de bestreden uitspraak van 8 april 2014 geoordeeld dat er wel sprake was van een daad van zuivere aanvaarding. Acht de regering het wenselijk dat in dit soort gevallen tot aan de Hoge Raad dient te worden geprocedeerd? Schrapping van artikel 4:192 lid 1 BW is daartoe volgens de NOvA een stap in de goede richting. De schuldeiser kan dan nog slechts met een geslaagd beroep op artikel 4:184 lid 2 onder b t/m d BW bewerkstelligen dat de erfgenaam met zijn gehele vermogen aansprakelijk wordt voor de schuld. In een dergelijk geval zal de schuldeiser moeten stellen en bewijzen dat er sprake is van verwijtbaarheid of opzet. Dit zal naar verwachting leiden tot een beperking van het aantal procedures. Wat vindt regering van deze zienswijze van de NOvA?
De leden van de VVD-fractie zijn geneigd de adviescommissie van de NOvA te steunen dat schrapping van artikel 4:192 lid 1 BW de erfgenamen meer zekerheid biedt. Schrapping voorkomt immers dat erfgenamen door toedoen van niet verwijtbaar handelen onbewust zuiver aanvaarden. Artikel 4:184 lid 2 onder b t/m d BW is alleen van toepassing als er sprake is van verwijtbaarheid of opzet. Dit zal in veel minder gevallen aan de orde zijn.
De leden van de SP-fractie willen weten of er grenzen worden gesteld aan de benadelingshandeling. Wanneer is hier wel en wanneer is hier geen sprake van? Als erfgenamen bijvoorbeeld na een begrafenis een etentje betalen met de pinpas van erflater en daarmee 100 euro onttrekken aan de boedel, is dat ook een schuldeisersbenadeling? Wat als dat maar een paar euro betreft? Deze leden snappen dat hierop nog jurisprudentie moet worden gevormd, maar verdere verduidelijking op dit punt stellen zij zeer op prijs.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij met de verkoop van de woning van de erflater, het vestigen van een (tweede) hypotheek op de woning of het verdelen van de antiekcollectie tussen de erfgenamen onderling een limitatieve opsomming heeft gegeven van handelingen die leiden tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap, gelet op de zinsnede «gaat het echter om andere handelingen, dan aanvaardt hij niet zuiver de nalatenschap». Is het niet zo dat ook andere handelingen schuldeisers kunnen benadelen? Deze leden vragen of en op welke wijze de erfgenaam gehouden is tot het onderzoeken van de daadwerkelijke waarde van goederen uit de inboedel van de overledene, alvorens hij deze weggeeft aan bijvoorbeeld de kringloopwinkel. Zij vragen de regering in te gaan op het risico dat een erfgenaam niet steeds besef heeft van de waarde van goederen en familiestukken. Wat voor een erfgenaam een waardeloze vaas lijkt, kan een dure vaas blijken te zijn en daarmee wel degelijk benadeling van de schuldeisers opleveren. Heeft de erfgenaam, die de ogenschijnlijk waardeloze vaas naar de kringloop bracht, de nalatenschap onbewust toch aanvaard?
De leden van de SGP-fractie merken op dat in de tekst van artikel 4: 192 lid 1 BW staat dat het gaat om een ondubbelzinnig aanvaarden van de erfenis, wat blijkt uit handelingen gericht op verkoop of onttrekken van de nalatenschap. Dient hier niet aan toegevoegd te moeten worden dat het niet gaat om handelingen gericht op het beheer van de nalatenschap en de waarde ervan zoveel mogelijk in stand te laten. Bijvoorbeeld door het verkopen van goederen die aan bederf onderhevig zijn of bijvoorbeeld dieren die verzorging nodig hebben. Is er ook in die gevallen geen sprake van het in dit artikel bedoelde verkoop of onttrekking?
Artikel I, onderdeel C
De leden van de PvdA-fractie merken op dat erfgenamen, tot drie maanden na het ontdekken van een onbekende schuldeiser, de kantonrechter kunnen verzoeken de erfenis alsnog beneficiair te aanvaarden. De ratio van deze beschermingsbepaling is dat als de erfgenaam op het moment van het aanvaarden van de nalatenschap op de hoogte zou zijn geweest van de inhoud van het testament, hij waarschijnlijk niet zuiver zou hebben aanvaard. Waarom wordt de erfgenaam niet de mogelijkheid geboden na die drie maanden de erfenis te weigeren in plaats van een beneficiaire aanvaarding? In geval van een onverwachte negatieve erfenis zal de uitkomst toch zijn dat hij de erfenis alsnog zal weigeren? Deze leden merken op dat niet elke erflater zijn wensen in een testament heeft vastgelegd. Als er ook geen koophuis of andere registergoederen tot de erfenis behoren, zal er bovendien geen notaris worden ingeschakeld om de erfenis af te handelen. Erfgenamen aanvaarden de erfenis zuiver als zij handelingen verrichten bijvoorbeeld door goederen te verkopen of te bezwaren, waardoor de schuldeisers geen verhaal kunnen halen. Is het denkbaar dat erfgenamen deze handelingen verrichten zonder de wil te hebben gehad om de erfenis zuiver te aanvaarden? Op welke manier worden deze erfgenamen voorgelicht over de gevolgen van hun handelen met betrekking tot de erfenis? Dat probleem speelt onder de huidige wetgeving, maar zal niet wijzigen door onderhavig wetsvoorstel indien erfgenamen niet zijn geïnformeerd. Wat is de mening van de regering hieromtrent?
Bij de invulling van hetgeen een erfgenaam behoorde te kennen gaat het erom wat hij redelijkerwijze had kunnen weten. In ieder geval wordt verwacht dat hij heeft onderzocht waar de nalatenschap uit bestaat, aldus de memorie van toelichting. Hoe verhoudt zich dit met hetgeen in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat erfgenamen doorgaans onvoldoende toegerust zijn om te kunnen vaststellen dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen? Hoever gaat de onderzoeksplicht van erfgenamen om er achter te komen wie de schuldeisers zijn van de erflater? Als erfgenamen wel hebben gezocht, maar slechts oppervlakkig, op basis van welke criteria wordt vastgesteld dat zij de schuldeisers behoorden te kennen? Hoe weten erfgenamen dat zij actief moeten zoeken naar schuldeisers, of moeten onderzoeken wat de schulden zijn van de erflater? Zijn er uit de huidige praktijk voorbeelden bekend dat erfgenamen deze onderzoeksplicht hebben verzaakt door gebrek aan kennis? Zo ja, hoe luidt de jurisprudentie op dit punt? Als een bepaalde schuld niet blijkt uit de administratie van de erflater, kan de erfgenaam dan alsnog worden verweten dat hij kennis had van die schuld bijvoorbeeld omdat hij aanwezig was toen de schuld werd aangegaan? Bij wie ligt de bewijslast om dit aan te tonen dan wel te ontkennen?
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de ervaringen met het huidige artikel 4:194 BW. Zijn er bijvoorbeeld knelpunten waar bij het vormgeven van artikel 4:194a BW rekening mee is gehouden? Deze leden vragen of er met het voorgestelde artikel 4:194a BW niet alsnog veel verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de erfgenamen. Welke eisen worden gesteld aan de algemene kennis en kunde van erfgenamen? Wat wordt van hen op z’n minst verwacht als wordt onderzocht of zij hadden behoren te weten van een schuld in de zin van artikel 4:194a BW? Zullen schuldeisers bovendien niet vaker overgaan tot het stellen van de voorwaarde van openbare registratie om de kans te verkleinen dat een schuld onverwacht is?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat de bescherming van het voorgestelde artikel 4:194a BW alleen geldt als de erfgenaam voldoende heeft onderzocht waaruit de nalatenschap bestaat. Is hier dan geen sprake van een paradox omdat eerder in memorie van toelichting is gezegd dat erfgenamen doorgaans onvoldoende zijn uitgerust om te kunnen vaststellen dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots voldoende is? De regering gebruikt dit argument om het voorstel in het rapport «Erven zonder financiële zorgen» om aan te sluiten bij het regime van artikel 4:202 BW, af te wijzen. Is dit argument dan wel valide? Is het dan tevens mogelijk in de wet op te nemen dat een beneficiaire erfgenaam in beginsel niet hoeft te vereffenen tenzij hij later ontdekt dat de nalatenschap niet ruimschoots voldoende is?
Lid 1
De leden van de PvdA-fractie merken op dat op grond van artikel 4:185 BW erfgenamen een termijn van beraad van drie maanden hebben, die eventueel verlengd kan worden. Zij kunnen in deze periode onderzoeken of de erfenis de moeite waard is om te aanvaarden, dan wel te weigeren. In deze periode kunnen schuldeisers geen verhaal halen op de erfenis of bij de erfgenamen. Deze leden gaan ervan uit dat erfgenamen in deze periode een overzicht zullen maken van de passiva en activa en op basis daarvan een beslissing nemen. Bij een beneficiaire aanvaarding krijgen erfgenamen ook een termijn waarbinnen zij kennis moeten nemen van de activa en passiva. Op basis daarvan zullen zij een beslissing nemen of zij de erfenis aanvaarden of verwerpen. Deze procedure staat echter onder toezicht van de kantonrechter. Is het voor betrokken erfgenamen duidelijk in welke gevallen een termijn van beraad volstaat en in welke gevallen het verstandiger is om een erfenis beneficiair te aanvaarden?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe strikt de rechter de termijn van drie maanden dient te hanteren ten aanzien van verzoeken om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden.
Lid 2
De leden van de SP-fractie constateren dat een beroep op het tweede lid van het voorgestelde artikel 4:194a BW voor de schuldeiser kan betekenen dat, in de tijd dat de erfgenaam over de verdeelde nalatenschap heeft kunnen beschikken, hij deze vordering niet betaald krijgt indien er niets meer van de nalatenschap over is. Hoe kan een rechter vaststellen of er nog een positief vermogen is als er veelal sprake is van vermenging, bijvoorbeeld als het geld op de privérekening staat van de erfgenaam? Deze leden constateren dat artikel 4:205 BW alleen ingeroepen kan worden bij een positieve nalatenschap. Begrijpen zij het goed, dat in dat geval een schuldeiser die door een eerdere verwerping benadeeld wordt, dan alsnog de schuld vergoed krijgt uit de nalatenschap? Zal dat er uiteindelijk niet toe kunnen leiden dat hierdoor de positieve nalatenschap een negatieve nalatenschap kan worden, dus dat andere schulden hierdoor wellicht niet meer betaald kunnen worden? Moeten erfgenamen deze andere schulden niet op grond van artikel 4:205 BW dan alsnog uit privévermogen voldoen? In dat geval zal namelijk geen beroep gedaan kunnen worden op artikel 4:194a BW. Graag een reactie van de regering hierop.
De leden van de CDA-fractie merken op dat volgens het tweede lid van het voorgestelde artikel 4:194a BW een erfgenaam kan worden ontheven van de verplichting tot voldoening van onbekende schulden die na verdeling of vereffening worden ontdekt. Deze leden vragen de regering of deze onbekende schuldeisers hierbij dan niet benadeeld worden ten opzichte van de reeds bekende schuldeisers die reeds zijn voldaan? Wordt hier onder verdeling ook de wettelijke verdeling, de ouderlijke boedelverdeling, of een partiële verdeling verstaan? Worden onder het begrip «gelegateerd» tevens de zogenoemde quasi-legaten begrepen die aan de orde kunnen zijn bij een uitkering krachtens een levensverzekering of een verblijvensbeding?
Artikel I, onderdelen D en E
De leden van de CDA-fractie merken verder op dat is voorgesteld om de publicatievoorschriften in nieuwsbladen ter zake van de vereffening af te schaffen. Volgens de regering kan worden volstaan met een publicatie in de Staatscourant. Deze leden vragen wat thans nog de toegevoegde waarde is van deze publicatie ten opzichte van uitsluitend opname in het boedelregister? Is het boedelregister niet reeds voldoende? Hoe is het gesteld met het onderzoek naar de mogelijkheid om het erfrechtelijk boedelregister te centraliseren, welk onderzoek door de Minister van Veiligheid en Justitie is toegezegd tijdens de plenaire behandeling van 11 september 2008 (zie TK 111-8083)?
De voorzitter van de commissie, Ypma
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34224-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.