De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de
volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij
hebben nog een aantal vragen aan de regering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
In het voorgestelde artikel 363, eerste lid wordt aangegeven dat de schuldenaar bij
zijn verzoek ten aanzien van zijn specifieke situatie aannemelijk dient te maken dat
de voorbereiding op een dreigend faillissement gediend is met de benoeming van een
beoogd curator, omdat diens voorbereiding meerwaarde heeft. Mede vanwege de strenge
sancties – zie artikel II, onder A en artikel III van het wetsvoorstel – voor de bestuurder,
waarbij achteraf wordt aangenomen dat hij ten onrechte heeft gedaan alsof er sprake
was van meerwaarde bij de stille voorbereidingsfase en de benoeming van een beoogd
curator, is het wenselijk dat het begrip nader wordt afgebakend. Kan de regering nog
wat scherper zijn in haar nadere definiëring van het begrip «meerwaarde», zoals bedoeld
in artikel 363, eerste lid, van het wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting is opgemerkt dat de aanwijzing van een beoogd curator
ertoe kan bijdragen dat er in stilte alsnog een oplossing voor de financiële problemen
wordt gevonden.2 Wat is de opvatting van de regering over het niet alleen laten uitmaken van deze
mogelijkheid als onderdeel van de meerwaarde als vermeld in artikel 363, eerste lid,
van het wetsvoorstel, maar dit ook te laten behoren tot het met de aanwijzing beoogde
doel, zoals opgenomen in artikel 363, vierde lid, van het wetsvoorstel?
Uit de memorie van toelichting lijkt te volgen dat bedrijven die een betalingsregeling
met de Belastingdienst hebben getroffen en deze niet tijdig nakomen, niet in aanmerking
kunnen komen voor de stille voorbereidingsfase als bedoeld in artikel 363, eerste
lid, van het wetsvoorstel.3
Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze uitleg nadelig uit
kan pakken voor bedrijven die hun betalingsonmacht bij de Belastingdienst hebben gemeld,
en ook onwenselijk is? En lokt een dergelijke «sanctie» niet uit dat zij het melden
van hun betalingsonmacht zo lang mogelijk uitstellen? Juist voor deze bedrijven zou
een stille voorbereidingsfase wel eens zeer nuttig kunnen blijken en zelfs een mogelijk
faillissement kunnen voorkomen, dan wel een – betere – doorstart mogelijk maken. Moet
deze strakke uitleg zoals in de memorie van toelichting beschreven, inderdaad in alle
omstandigheden worden toegepast? Is dat inderdaad de bedoeling van de regering? Graag
haar reactie.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering of de stille voorbereidingsfase
ook van toepassing kan zijn in de situatie dat een schuldenaar verkeert in «de toestand
van opgehouden hebben te betalen», maar nog wel de lopende verplichtingen kan voldoen.
Dat is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat kredieten zijn opgezegd.
De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de
regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren