34 214 EU-voorstel: verordening herziening besluitvorming genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) COM (2015) 177

Nr. 12 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2015

Hierbij stuur ik u de impact-assessment (light), over het voorstel van de Europese Commissie voor een mogelijke beperking van het gebruik van genetisch gemodificeerde (gg) veevoeders en levensmiddelen1, die voormalig Staatssecretaris Dijksma tijdens het Algemeen Overleg van 17 juni jl. (Kamerstuk 34 214, nr. 10) aan u heeft toegezegd. Deze is uitgevoerd door het LEI en geeft de mogelijke consequenties aan van het voorstel voor Nederland. Hierbij is mede ingegaan op de aspecten zoals die zijn genoemd in de door uw Kamer aangenomen motie van De Liefde/Leenders2. Hierin is de regering verzocht de financiële gevolgen voor verschillende sectoren in Nederland, waaronder de land- en tuinbouw, de vleesverwerkende industrie en de Rotterdamse haven, de werkgelegenheidseffecten voor Nederland en de gevolgen voor de Nederlandse export mee te nemen in de impact-assessment.

Met deze brief beschouw ik de motie als uitgevoerd.

Het LEI-onderzoek

Het LEI is er voor dit onderzoek van uitgegaan, dat Polen, Duitsland, Hongarije en Frankrijk gebruik maken van de beperkingsmogelijkheid van het gebruik van gg-veevoeders. Voor deze landen is gekozen omdat zij een substantieel deel, namelijk ongeveer een derde deel van de totale import van gg-soja naar de EU vertegenwoordigen. Daarnaast is er van uit gegaan dat ook Nederland van de beperkingsmogelijkheid gebruik maakt.

Er is alleen gekeken naar gg-soja, omdat dit het belangrijkste bestanddeel van gg-veevoeders in Europa is. Gg-levensmiddelen zijn buiten beschouwing gelaten omdat deze in veel mindere mate op de Europese markt zijn.

Op basis van deze uitgangspunten heeft het LEI het onderzoek uitgevoerd.

De belangrijkste conclusies uit deze studie zijn:

  • Gezien de huidige beschikbaarheid van niet-gg-soja op de wereldmarkt zal het aandeel soja in mengvoeders in de in deze studie betrokken landen met 40–50% moeten worden verminderd en daarmee moeten worden vervangen door andere niet-gg-eiwithoudende veevoeders, bijvoorbeeld raapzaadschroot of zonnebloemzaadschroot.

  • Dit zal leiden tot stijging van de gemiddelde prijzen van mengvoeders en alternatieve eiwitbronnen.

  • Hierdoor wordt verwacht dat op een termijn van 3–5 jaar de extra kosten voor de Nederlandse veehouder € 60–100 miljoen bedragen, waarvan ongeveer 80% voor de pluimveehouderij, ongeveer 18% voor de varkenshouderij en ongeveer 2% voor de melkveehouderij. De verschillen ontstaan door de (kostenefficiënte) mogelijkheden voor vervanging van gg-veevoeders door niet-gg-veevoeders.

  • Door de verwachte prijsstijging van niet gg-veevoer zal ook de prijs van biologisch voer stijgen. Daarmee komt er meer financiële druk op de biologische veehouderij.

  • Importstromen van veevoeders kunnen sterk veranderen van invoer uit Noord- en Zuid-Amerika, vooral gg-soja, naar veevoerstromen uit Oost-Europa en Azië (vooral niet-gg-soja).

  • Mogelijk zou de dan verminderde import via Nederlandse havens deels kunnen worden opgevangen door extra import van andere alternatieve eiwitbronnen.

  • Voor de vervanging van de nu gebruikte hoeveelheid gg-soja is een aanzienlijke extra teeltoppervlakte nodig. De exacte oppervlakte hangt evenwel sterk af van het soort vervangend eiwithoudend veevoeder.

  • Het is zeer aannemelijk, dat uitgaande van de conclusies er negatieve effecten zijn te verwachten voor de Nederlandse havens, de daaraan gekoppelde transportsector en verwerkende veevoeder- en vleesindustrie en de werkgelegenheid voor Nederland en de Nederlandse export.

Beleidsreactie

De studie van het LEI ondersteunt het kabinetsstandpunt ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie zoals verwoord in het BNC-fiche3 in de zin dat het voorstel vergaande economische consequenties kan hebben.

De impact-assessment laat verder zien dat het gezien de stapeling van aannames en soms beperkte beschikbaarheid van data, lastig is om de gevolgen van de scenario’s voor de primaire landbouw concreet en kwantitatief in beeld te brengen. Dit geldt in nog grotere mate voor het in beeld brengen van de gevolgen voor aanpalende schakels in verschillende (inter)nationale ketens (havens, transport, verwerking voeder en vlees) en werkgelegenheid en export. Een verdere kwantificering wordt op dit moment daarom niet opportuun geacht.

Ook maakt deze studie duidelijk dat als de 28 lidstaten ieder een impact-assessment uitvoeren, zoals de Europese Commissie aangeeft, de kans groot is dat er verschillende (soorten) effecten zichtbaar worden, omdat ieder land eigen aannames en berekeningsmethoden zal hanteren. Dit onderstreept de noodzaak dat effecten voor de verschillende lidstaten in één Europese studie worden bekeken. Dit acht ik een taak voor de Europese Commissie, zoals is aangegeven tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 juli jongstleden. Tot dusver houdt de Europese Commissie vol dat de lidstaten zelf een impact assessment moeten uitvoeren.

Het algemeen kabinetsbeleid voor gg-gewassen (voor import) is dat deze kunnen worden toegestaan mits ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Bekend zijn de zorgen van een deel van de samenleving over de effecten van de teelt van gg-gewassen buiten Europa. Net als mijn voorganger, vind ik het belangrijk dat alle gewassen, of deze gg zijn of niet, duurzaam en verantwoord worden geteeld en verhandeld en dat het bedrijfsleven in de hele keten daarin haar verantwoordelijkheid neemt. Dit geldt specifiek voor eiwitgewassen waarvoor Nederland grootafnemer is, zoals soja.

Voor de productie van soja zijn er afspraken gemaakt tussen bedrijfsleven en ngo’s voor de Ketentransitie in Nederland naar Verantwoorde Soja, waarbij de productie van soja minimaal moet voldoen aan de standaarden van de Round Table of Responsible Soy. Dit, in het kader van de Intentieverklaring Initiatief Duurzame Handel.

Zoals u in de brief van mijn voorganger over de stand van zaken van dit initiatief (Kamerbrief 28973, stuk 166) heeft kunnen lezen is dit een weerbarstige opgave, mede omdat de markt, i.c. andere landen en belangrijke exportmarkten, minder urgentie voelen om te kiezen voor de duurdere verantwoorde soja en er daarmee voor Nederland alleen beperkte mogelijkheden zijn voor sturing vanuit de markt. Net als mijn voorganger ondersteun ik daarom de aanpak van Nevedi om te komen tot Europese guidelines voor duurzame soja en zie deze als noodzakelijk voor de transitie bij soja in Nederland.

De trend is dat op de wereldmarkt, voor de vraag naar en handel in eiwitgewassen de EU steeds minder bepalend wordt. Daarom zal ik in internationaal verband ook andere landen, waar passend en relevant, samen met de Minister van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel, wijzen op het belang van de transitie naar inkoop van verantwoorde soja voor de productie van diervoeders en voor dierlijke producten.

Zoals blijkt uit deze studie van het LEI is Nederland voor diervoeders in grote mate afhankelijk van de import van eiwitgewassen. Dat maakt ons productiesysteem en daarmee de voedselvoorziening kwetsbaar. In de brief van mijn voorganger over de Voedselagenda (Kamerstuk 31 352, nr. 156) is aangegeven dat het kabinet ontwikkelingen wil stimuleren die de voedselvoorziening robuuster maken. In dat verband ziet het kabinet in Europa ruimte voor meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen, mogelijk ook als veevoer. Ik zal innovatie en kennisontwikkeling op dat vlak stimuleren.

Tot slot

Wat betreft de voortgang van de behandeling van het voorstel in de Europese Unie kan ik u melden dat het Europees Parlement het voorstel op 28 oktober 2015 heeft verworpen. De Europese Commissie heeft direct aangegeven dat ze het voorstel niet terugtrekt en dat er ook geen plan B is.

Uit de primaire reacties van de lidstaten tijdens de presentatie van het voorstel door de Europese Commissie tijdens de Landbouw- en Visserijraad (LVR) van 13 juli jongsleden en de verklaring die een aantal lidstaten (tegenstanders van ggo’s) heeft ondertekend tijdens een bijeenkomst in Slovenië over ggo-vrije landbouw in Europa, trek ik de conclusie dat een ruime meerderheid van de lidstaten dit Commissievoorstel afwijst.

Tijdens de LVR van 13 juli is toegezegd door de Juridische Dienst van de Raad om een juridische analyse te geven van de Commissie voorstellen. Tevens heeft de Europese Commissie aangegeven toch met een soort impact assessment te komen. Deze zijn nog niet naar buiten gebracht. Op basis van deze stukken zal ik bepalen welke aanpak het meest geëigend is om dit Commissievoorstel verder af te handelen. Uw Kamer zal daarbij worden betrokken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 34 214, nr. 8.

X Noot
3

Kamerstuk 34 214, nr. 10.

Naar boven