Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal
Brussel, 11 januari 2017
De Commissie dankt de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar aanvullende vragen
over het voorstel voor een richtlijn betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten
voor de levering van digitale inhoud {COM(2015) 634 final}.
De Commissie is verheugd dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie de belangrijke
doelstelling om digitale ínhoud die in ruil voor persoonsgegevens is geleverd, onder
het toepassingsgebied van de richtlijn te laten vallen, volledig onderschrijft. De
Commissie neemt nota van de vragen die zijn gesteld over de samenhang tussen het voorstel
en de algemene verordening gegevensbescherming, alsmede over de wijze waarop leveranciers
kunnen aantonen dat zij voldoen aan de verplichting om persoonsgegevens niet langer
te verwerken.
Bij wijze van inleidende opmerking wijst de Commissie erop dat het voorstel thans
door de beide medewetgevers, het Europees Parlement en de Raad, wordt behandeld en
nog kan worden gewijzigd.
Met betrekking tot het begrip «gebruik» in plaats van het begrip «verwerking» in de
algemene verordening gegevensbescherming en de verwijzing in artikel 3, lid 8, van
het voorstel naar de gevensbeschermingsregels, zou de Commissie iedere wijziging in
overweging kunnen nemen die, wat persoonsgegevens betreft, nodig wordt geacht om het
voorstel en de algemene verordening gegevensbescherming volledig met elkaar in overeenstemming
te doen zijn.
Met betrekking tot de mogelijkheid voor de leverancier om aan te tonen dat hij voldoet
aan de verplichtingen van artikel 13 van het voorstel, zou de Commissie willen verduidelijken
dat dit artikel niet is bedoeld om verplichtingen op te leggen die verder gaan dan
de verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke uit hoofde van de algemene verordening
gegevensbescherming. In dit verband zou een meer rechtstreekse verwijzing in artikel
13 naar de verplichtingen uit hoofde van de algemene verordening gegevensbescherming
onderzocht kunnen worden. Dit zou duidelijker maken dat, voor zover het om persoonsgegevens
gaat, de kwesties die op dit punt worden aangeroerd, betrekking hebben op de algemene
verordening gegevensbescherming.
Zo bepaalt artikel 17, lid 2, van de verordening dat de verwerkingsverantwoordelijke
redelijke maatregelen moet nemen om derden die de persoonsgegevens verwerken, ervan
op de hoogte te stellen dat de betrokkene heeft verzocht om iedere koppeling naar,
of kopie of reproductie van die gegevens te wissen. De vraag of en hoe de daadwerkelijke
nakoming van deze verplichtingen kan worden aangetoond, is rechtstreeks gekoppeld
aan de handhaving van de algemene gegevensbeschermingsverordening, en zou niet alleen
relevant zijn in het kader van een overeenkomst voor de levering van digitale inhoud,
maar ook in alle gevallen waarin persoonsgegevens worden verwerkt.
De Commissie hoopt met de verduidelijkingen in dit antwoord voldoende te zijn ingegaan
op hetgeen de vaste commissie naar voren heeft gebracht en ziet ernaar uit ook in
de toekomst met u over politieke kwesties van gedachten te wisselen.
Eerste Vicevoorzitter van de Commissie, F.C.G.M. Timmermans
Lid van de Commissie, V. Jourová