34 210 IX Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2015 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 juni 2015

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 10 juni 20145 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 18 juni 2015 ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Wat behelst het schuldenakkoord tussen Argentinië en de Club van Parijs?

Antwoord op vraag 1

Op 29 mei 2014 hebben Argentinië en de crediteuren van de Club van Parijs − waaronder Nederland − een akkoord gesloten over de terugbetaling van de uitstaande schuld. Het akkoord betreft de volledige terugbetaling van de uitstaande schuld van Argentinië aan deze crediteuren binnen een periode van vijf jaar. In 2014 en 2015 zijn de overeengekomen bedragen door Nederland ontvangen. De volgende termijn vervalt in mei 2016.

Voor een uitgebreidere beschrijving van het schuldenakkoord verwijs ik u naar mijn brief1 waarin de Tweede Kamer is geïnformeerd over het gesloten akkoord met Argentinië.

Vraag 2

Wat wordt precies bedoeld met hogere vermogenswinsten bij de winstafdracht van DNB?

Antwoord op vraag 2

Vermogenswinsten zijn gerealiseerde winsten op de verkoop van onder andere obligaties en aandelen. DNB heeft in 2014 een deel van de aandelenportefeuille verkocht. Dit heeft ervoor gezorgd dat de gerealiseerde vermogenswinst hoger is uitgevallen dan de raming. Vermogenswinsten van DNB tellen niet mee in het EMU-saldo.

Vraag 3

Wat was de reden achter de voortijdige beëindiging van de rentederivaten? Was deze gelegen in de hoge marktprijs of vanwege een andere reden (verlenging van de schuld?)?

Antwoord op vraag 3

De reden voor de voortijdige beëindiging van de rentederivaten is meer budgettaire zekerheid op langere termijn. Voortijdige beëindiging past in het huidige renterisicobeleid dat is vastgesteld in 2011. Gezien de lage rentestanden wordt waar mogelijk de schuld voor langere periode vastgezet. De voortijdige beëindiging van rentederivaten draagt bij aan deze verlenging van de schuldportefeuille.

Vraag 4

Hoe verloopt de geplande besparing via het spoor efficiency/versobering en hoe verloopt het spoor fiscale vereenvoudiging? Wat zijn de benodigde besparingen de komende jaren?

Vraag 5

Hoe groot is het totale bedrag van de opgelopen achterstanden in de te realiseren taakstelling bij de fiscale vereenvoudiging?

Vraag 6

Kunt u toelichten wat het totale bedrag is van de achterstanden in de te realiseren taakstelling bij de fiscale vereenvoudiging?

Vraag 7

Hoeveel besparing is met fiscale vereenvoudiging gerealiseerd en hoeveel moet er nog de komende jaren gerealiseerd worden? Kunt u een overzicht geven van de nog te realiseren besparing per jaar?

Antwoord op vragen 4 t/m 7

Conform gerapporteerd aan de Tweede Kamer worden de taakstellingen vanuit Rutte I (en voorgaande kabinetten) en Rutte II – oplopend tot in totaal € 543 miljoen vanaf 2018 – langs twee sporen ingevuld. Spoor 1 betreft efficiency/versobering, waarmee € 370 miljoen wordt ingevuld. Spoor 2 betreft aanpassingen van (fiscale) wetgeving die leidt tot vereenvoudiging in de uitvoering of taakvermindering bij de Belastingdienst. Spoor 2 draagt € 173 miljoen bij aan de invulling. De genoemde efficiency en versobering is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen op het terrein van staf en overhead, procesverbeteringen en versoberingen op het gebied van huisvesting. De besparingen uit de concentratiebeweging en de huisvesting zijn nog niet volledig gerealiseerd. Wat betreft Spoor 2 is inmiddels een belangrijk deel van de besparingen ingevuld, te weten structureel € 128 miljoen. Voor 2015 en 2016 is nog onvoldoende fiscale vereenvoudiging tot stand gekomen, waardoor de taakstelling niet volledig gerealiseerd kan worden (in 2015 € 65,7 mln. en 2016 € 20 mln.). Het openstaande saldo van Spoor 2 bedraagt € 16 mln. in 2016, € 40 mln. in 2017 en € 45 mln. vanaf 2018. Dit saldo zal de komende jaren worden ingevuld door middel van nog te ontwerpen vereenvoudigde fiscale wetgeving.

Vraag 8

Waarom is een bedrag van 11 miljoen naar de douane overgeheveld?

Vraag 9

Had de douane een tekort aan middelen om haar taken te vervullen? Welke gevolgen had dit? Waar wordt het extra budget van 11 miljoen aan besteed?

Vraag 10

Had de Douane een tekort aan middelen om haar handhavingstaak van de sanctiemaatregelen tegen Rusland waar te maken? Welke gevolgen had dit? Waar wordt het extra budget van € 11 miljoen aan besteed?

Antwoord op vragen 8 t/m 10

Op 1 augustus 2014 is EU Verordening 833/2014, sanctiemaatregelen Rusland, van kracht geworden. De sancties zien op hoofdlijnen op een verbod ten aanzien van Rusland van in-, uit- en doorvoer van bepaalde strategische, militaire en dual-use goederen bestemd voor bepaald(e) eindgebruik(ers) en bepaalde technische en financiële bijstand. Ook dient er bij bepaalde goederen voor de olie-industrie een vergunning vooraf te worden aangevraagd en geldt eveneens in sommige gevallen een verbod. De Douane voert de sanctiehandhaving uit, in overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Buitenlandse Zaken. De ingestelde sanctiemaatregelen op Rusland zijn verregaand van aard en er is een groot handelsvolume mee gemoeid. Dergelijke specifieke en massieve extra werkzaamheden kunnen niet binnen de bestaande douaneorganisatie worden opgevangen. Hiervoor is extra capaciteit nodig.

Met het beleidsdepartement zijn afspraken gemaakt over de invulling van de handhaving. De uitvoeringskosten (extra capaciteit) hiervan bedragen EUR 11 mln. op jaarbasis. Het betreft met name personeelsgerelateerde uitgaven. In het licht van het bovenstaande is na overleg tussen het departement van Buitenlandse Zaken en het departement van Financiën waaronder de Douane als onderdeel van de Belastingdienst valt, incidenteel een bedrag van EUR 11 mln. voor de jaren 2015 en 2016 aan de Douane ter beschikking gesteld, ter dekking van de extra capaciteitsinzet ten behoeve van de handhaving van deze sanctiemaatregelen tegen Rusland.

Vraag 11

In hoeverre is dit tekort bij de douane structureel?

Antwoord op vraag 11

Zoals is toegelicht bij de beantwoording van de vragen 8 t/m 10 dienen de betreffende middelen van EUR 11 mln. niet als dekking van een structureel tekort bij Douane, maar zijn deze gerelateerd aan de extra handhavingsinzet met betrekking tot de sanctiemaatregelen tegen Rusland in 2015 en 2016.

Vraag 12

Kunt u onderbouwen waarom het opstellen van een eerste business case Dynamisch Monitoren € 38 miljoen kost? Welke activiteiten en producten worden opgeleverd die optellen tot het bedrag van € 38 miljoen?

Antwoord op vraag 12

Dynamisch Monitoren betreft de verzamelnaam voor een business case in kader van de Investeringsagenda. Het betreft de kosten voor de implementatie van drie innovaties: dynamisch monitoren/debiteurenoverzicht, OB Carousselfraude en IH Risicomodel. Hierin zijn de kosten opgenomen voor de investering in een dataplatform (€ 10 mln.) en in de benodigde hard- en software, licenties, de exploitatie en het beheer (€ 19 mln.). Verder hebben de kosten betrekking op het aannemen van analisten (€ 2 mln.) om de innovaties te ontwikkelen en de expertise van technologische partners (€ 8 mln.) om succesvolle ideeën op te schalen. De genoemde kosten zijn niet nader uit te splitsen naar activiteiten per innovatie. Daarnaast is rekening gehouden met € 1 mln. aan personele besparingen als gevolg van Dynamisch Monitoren.

Vraag 13

Hoe hoog is de garantie van Nederland in vergelijking met andere deelnemende landen? Wat is het totale bedrag aan garanties dat door deelnemende landen wordt ingebracht?

Vraag 14

Hoe hoog is de bijdrage van Nederland in vergelijking met andere deelnemende landen? Wat is het totale kapitaal dat door deelnemende landen wordt ingebracht?

Vraag 15

Waarop is de raming voor de bijdrage aan de AIIB gebaseerd? Kan dit bedrag nog hoger uitvallen? Wanneer verwacht u (in dit jaar) nog duidelijkheid te kunnen verschaffen over het definitieve bedrag?

Vraag 16

Kunt u een overzicht geven van de bedragen die Nederland in de periode 2015–2019 aan paid in capital moet betalen aan de Aziatische Infrastructuurinvesteringsbank (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Vraag 17

Klopt het dat het jaarlijks gaat om een bedrag van € 188,5 mln.? Welk belang heeft Nederland met het investeren in de Aziatische Infrastructuurinvesteringsbank?

Antwoord op vragen 13 t/m 17

Nederland steunt door deelname, net zoals de andere aandeelhouders, het bevorderen van de economische ontwikkeling van de Aziatische regio, wat via onder meer handel een positief effect kan hebben op de Nederlandse economie. Deelname is tevens in het belang van de brede relatie met Aziatische partners en oprichter China. Investeren in deze relaties kan de positie van het Nederlandse bedrijfsleven in Azië ten goede komen en is ook vanuit politiek oogpunt belangrijk. Binnenkort wordt u geïnformeerd over de huidige stand van zaken en vervolgproces wat betreft de AIIB.

Kapitaal

Het startkapitaal van de AIIB is bepaald op USD 100 miljard. Dit is 80% garantie kapitaal (USD 80 miljard) en 20% paid in kapitaal (20 miljard dollar) In de oprichtingsartikelen is de kapitaalverdeling tussen regionale en niet-regionale landen vastgelegd. Regionale landen zullen 75 procent van het kapitaal inleggen, niet-regionale landen leggen 25 procent van het kapitaal in. Dat de kapitaalbijdrage voor regionale landen wordt gebaseerd op de relatieve grootte van ieders economie (BBP2) lag al vast. Voor de niet-regionale landen was er op voorhand geen verdeelsleutel afgesproken, maar is besloten om de initiële kapitaalinleg te berekenen op basis van dezelfde formule als voor regionale landen en de totale kapitaalinleg van USD 100 miljard. Alle niet-regionale landen, met uitzondering van één Europees land, hebben aangegeven op basis van de BBP formule en het totale startkapitaal volledig te zullen inschrijven op het toegewezen kapitaalaandeel. Dit betekent dat Nederland USD 1,03 miljard zal bijdragen, waarvan 80% garantiekapitaal is en 20% een kapitaalstorting. Het uiteindelijke bedrag in euro’s hangt af van de wisselkoers op moment van betaling (laatste betaling in 2019), maar het paid in capital is maximaal USD 206 miljoen. Voor de begroting worden betalingen omgerekend naar euro’s, in de raming wordt de laatste CPB wisselkoers gebruikt. Dit resulteert in vijf tranches van 36,5 miljoen euro. In 2016 worden twee tranches betaald, omdat oprichting pas eind 2015 wordt verwacht.

Tabel: Overzicht kapitaal in AIIB * mln. USD
 

2015

2016

2017

2018

2019

Garantiekapitaal (Verplichting)

825,0

       

Paid in Kapitaal (uitgaven)

 

82,5

41,3

41,3

41,3

Tabel: Overzicht kapitaal in AIIB * mln. €
 

2015

2016

2017

2018

2019

Garantiekapitaal (verplichting)

730,1

       

Paid in Kapitaal (uitgaven)

 

73,0

36,5

36,5

36,5

Vraag 18

Kan de regering een overzicht geven van de rekening-courantstanden van de sociale fondsen uitgesplitst per fonds?

Antwoord op vraag 18

Rekening courantstanden Sociale Fondsen per 31-12-2014:

UWV

€ – 9.188.473.966

Sociale Verzekeringsbank

€ 2.631.934.604

Zorginstituut Nederland

€ – 20.491.534.073

totaal

€ – 27.048.073.435

De genoemde rekening-courantstand is het bedrag dat aan het einde van 2014 daadwerkelijk in ’s Rijks schatkist werd aangehouden. Een negatief bedrag betekent een roodstand van de deelnemer bij de schatkist. In het jaarverslag van VWS (Financieel beeld zorg) en SZW (bijlage sociale fondsen SZW) staat per fonds ook het vermogenssaldo ultimo 2014. Doordat de rekening-courantstand een stand op kasbasis is komt deze niet exact overeen met het vermogenssaldo van elk fonds aan het einde van 2014.

Vraag 19

Kan de regering de (fluctuerende) reeks van de sociale fondsen van 2015–2019 nader verklaren?

Antwoord op vraag 19

Het rekening-courantsaldo van de sociale fondsen wordt berekend op basis van de premiegefinancierde uitgaven aan sociale zekerheid en zorg, de rijksbijdragen en de premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. De premie-inkomsten worden geraamd op basis van de macro-economische cijfers van het CPB. Alleen voor 2015 en 2016 was ten tijde van het opstellen van de 1e suppletoire begroting een actuele raming beschikbaar (CEP). Voor 2017 en verder niet. Hierdoor kan de rekening courant voor de sociale fondsen in die jaren fluctueren.

Vraag 20

Kunt u aangeven wat de netto baten zijn van de keuze om rentederivaten met een hoge marktwaarde voortijdig te beëindigen?

Antwoord op vraag 20

De netto baten van de keuze om rentederivaten met een hoge marktwaarde voortijdig te beëindigen kunnen pas achteraf exact berekend worden. De reden hiervoor is dat rentederivaten altijd uit twee delen bestaan, één met een vaste en één met een variabele rente. Pas achteraf is vast te stellen hoe de variabele rente zich heeft ontwikkeld (zie ook vraag 21).

Vraag 21

Hoeveel dalen de toekomstige baten na 2015 door het voortijdig beëindigen van rentederivaten met een hoge marktwaarde? Waarom heeft u alleen de daling van de rentebaten in 2015 door het voortijdig beëindigen van rentederivaten met een hoge marktwaarde in de suppletoire begroting verwerkt en niet die voor de jaren 2016 en verder?

Antwoord op vraag 21

Het voortijdig beëindigen van rentederivaten heeft een eenmalige ontvangst opgeleverd van € 1,6 miljard. Het betreft de netto contante waarde van de toekomstige rentelasten en -baten. Voor de rentederivaten die nu beëindigd zijn geldt dat de Staat een vaste rente zou ontvangen en de variabele rente zou betalen. De rentebaten dalen in de jaren na 2015 jaarlijks met ca. € 94 miljoen doordat de vaste rente niet meer wordt ontvangen.

Daar staat tegenover dat ook de rentelasten zullen dalen. Ten eerste hoeft de Staat de variabele rente niet meer te betalen. Ten tweede is door de eenmalige ontvangst van € 1,6 miljard in het huidige jaar de staatsschuld gedaald. Hierdoor hoeft minder geld geleend te worden waarover de Staat rente zou moeten betalen. Bij de rentestand van 11 juni 2015 zouden deze twee effecten een daling van de rentelasten betekenen van ongeveer € 13 miljoen op jaarbasis.

Al deze effecten op de toekomstige rentelaten en -baten zijn in de meerjarige ramingen van de totale rentelasten meegenomen in de 1e suppletoire begroting

Vraag 22

Kunt u toelichten in welke maand dit jaar de Kamer het nieuwe risicokader voor de periode 2016–2019 en de beleidsdoorlichting Financiering Staatsschuld kan verwachten?

Antwoord op vraag 22

De beleidsdoorlichting Financiering Staatsschuld zal nog voor het zomerreces naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Daarbij zullen ook de hoofdlijnen van het nieuwe risicokader worden gepresenteerd. Voor het einde van het begrotingsjaar zal nadere informatie over de invulling van het risicokader met de Tweede Kamer worden gedeeld.

Vraag 23

Om welke reguleringsrisico’s en onzekerheden omtrent de nieuwe reguleringsperiode gaat het bij Tennet en Gasunie, waardoor de dividendraming van beide is verlaagd? Gaat het hierbij om reguleringsrisico’s in Duitsland? In hoeverre waren deze reguleringsrisico’s te voorzien? Welke financiële gevolgen kunnen deze reguleringsrisico’s en onzekerheden hebben?

Antwoord op vraag 23

De reguleringsrisico’s waarmee bij het vaststellen van de dividendraming voor Tennet en Gasunie rekening is gehouden hangen samen met het methodebesluit van de ACM. Het methodebesluit is van invloed op de inkomsten van Tennet en Gasunie en daarmee op de winstprognose van beide netbeheerders. In 2017 treedt een nieuw methodebesluit in werking, waarvan de inhoud nog niet bekend is. Bij het opstellen van de dividendraming is behoedzaamheid betracht door rekening te houden met een lagere winstprognose als gevolg van het nieuwe methodebesluit van de ACM. Dit kan resulteren in lagere dividendontvangsten voor de staat.

Vraag 24

Waarom moeten de kosten van de nieuwe concessie voor NS structureel leiden tot een daling van de dividendontvangsten? In hoeverre heeft NS dus feitelijk een te hoog bedrag afgesproken voor de concessie? Wat is de payoutratio voor NS de komende jaren? Wat is het normrendement voor NS? En welke gevolgen heeft de nieuwe concessie voor beide (gehad)? In hoeverre klopt het dat de concessie-inkomsten dus hoger zijn dan geraamd? Welke (financiële) gevolgen heeft de nieuwe concessie voor/in de begroting van IenM?

Antwoord op vraag 24

Met de inwerkingtreding van de nieuwe concessie van het hoofdrailnet (HRN) per 2015 zijn investeringen in nieuwe treinen gemoeid, waardoor het dividend de komende jaren lager uitvalt. Het is vanwege aanloopinvesteringen gebruikelijk dat de winst en daarmee het dividend lager uitvalt in de beginjaren van een concessie. De payoutratio staat voor de komende jaren op 35%. Het normrendement voor NS is 7% op eigen vermogen. Beide percentages zijn niet gewijzigd als gevolg van de hoofdrailnetconcessie.

De concessie-inkomsten worden geraamd op artikel 13.09 van het Infrastructuurfonds. Deze zijn niet gewijzigd in de 1e suppletoire van het Infrastructuurfonds (Kamerstuk 34 210 A, nr. 1). De concessieontvangsten van het HRN-deel zijn in de nieuwe concessie € 80 miljoen per jaar ten opzichte van € 30 miljoen per jaar in de oude concessie. Deze verhoging van de concessieontvangsten is onderdeel van een taakstelling in de spoorsector (zie Kamerstuk 22 026, nr. 343 voor toelichting) en reeks verwerkt in begroting (infrastructuurfonds) 2013.

Vraag 25

Waarom is de payoutratio voor Urenco voor bijna alle jaren neerwaarts bijgesteld? Waarom kan er geen superdividend Urenco meer uitgekeerd worden?

Antwoord op vraag 25

Urenco had tot afgelopen jaar de mogelijkheid om meer dividend uit te keren dan haar nettowinst. De payout was daarmee soms hoger dan 100%. Alle payout boven de 100% geldt als superdividend. Het management van Urenco heeft besloten de payout ratio vanaf 2015 naar maximaal 100% van de winst te verlagen vanwege de vooruitzichten over verslechterde marktomstandigheden.

Vraag 26

Kan de regering de reeks mutaties onder «totaal internationale samenwerking» onder uitgaven nader toelichten?

Antwoord op vraag 26

De totalen per begroting worden in eerste instantie gepresenteerd exclusief de bedragen die onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) vallen. Door middel van een aansluitregel wordt het deel van de begroting dat onder HGIS valt, zichtbaar gemaakt. De laatste regel geeft per begroting de totaalstand inclusief HGIS aan. De veranderingen die optreden binnen het HGIS-deel van de begroting worden gepresenteerd en toegelicht in de verticale toelichting van alle HGIS-uitgaven. In de eerste suppletoire begroting van Financiën is maar één HGIS-mutatie opgenomen. Dit betreft hoger dan geraamde terugbetalingen (€ 0,7 mln.) van leningen en fondsen van de IFI’s (internationale financiële instellingen).

Vraag 27

Waarom is aan departementen een tariefsverlaging Rijksvastgoedbedrijf (RVB) toegekend? Wat zijn de (financiële) gevolgen hiervan? Hoe is deze tariefsaanpassing terug te vinden in de Voorjaarsnota bij programma VII Binnenlandse Zaken (WenR), waar het Rijksvastgoedbedrijf onder valt?

Antwoord op vraag 27

Naar aanleiding van het positieve resultaat bij de Rijksgebouwendienst (Rgd) in 2014, is een analyse uitgevoerd naar de resultaatontwikkeling voor 2015 en verder. Gebleken is dat er ruimte is binnen de tarieven die de Rgd bij departementen in rekening brengt en er is besloten dat deze ruimte beschikbaar dient te komen voor departementen. Aanvullend zijn resultaatsverbeterende maatregelen genomen (o.a. herfinanciering van de leningen tegen een lagere rente). Departementen wordt hierdoor een tariefsverlaging toegekend, waardoor ruimte ontstaat binnen de departementale huisvestingsbudgetten. De gevolgen van deze tariefsverlaging voor de Rijksgebouwendienst (Rgd) zijn voor 2015 zichtbaar in de 1e suppletoire begroting van Wonen en Rijksdienst (hoofdstuk XVIII) en meer specifiek in de staat van baten en lasten van het agentschap Rgd. Voor 2015 bedraagt de tariefsverlaging 165 mln. Voor 2016 ev. zal de tariefsverlaging worden verwerkt in de ontwerpbegroting 2016.


X Noot
1

Kamerstuk 33 750 IX, nr. 29

X Noot
2

BBP formule: 60 procent op basis van BBP huidige marktprijzen en 40 procent op basis van Purchasing Power Parity.

Naar boven