Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34208 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34208 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om regels te stellen ter uitvoering van richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173), alsmede ter uitvoering van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het financieel toezicht wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1:1 wordt gewijzigd als volgt:
1. De definitie van «toezichthouder» komt te luiden:
de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, ieder voor zover belast met de uitoefening van taken ingevolge deze wet;
2. In de alfabetische rangschikking worden acht definities ingevoegd, luidende:
de uitvoering van een besluit op grond van artikel 3A:18, eerste lid, of artikel 18, zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, alsmede van een daarmee overeenkomend besluit van een afwikkelingsautoriteit in een andere staat;
de Afwikkelingsraad, genoemd in artikel 42 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
een EU-moederinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 29, van de verordening kapitaalvereisten;
a. een EU-moederinstelling;
b. een financiële holding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat; of
c. een gemengde financiële moederholding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;
richtlijn nr. 2014/49/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (PbEU L 2014, 173);
richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173);
verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);
verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2014, L 173);.
B
Aan artikel 1:24, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: alsmede bepaalde financiële ondernemingen af te wikkelen.
C
Aan artikel 1:25d wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de leden van het bestuur en de werknemers van een overbruggingsinstelling als bedoeld in de artikelen 3:159t, tweede lid, en 3A:37, van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3A:38, of van een entiteit voor activa- en passivabeheer als bedoeld in artikel 3A:41, eerste lid, alsmede op een curator als bedoeld in artikel 1:76, een bijzondere bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:76a of een bijzondere bestuurder als bedoeld in artikel 3A:49.
D
In artikel 1:47, tweede lid, wordt in onderdeel a na «artikel 1:76» ingevoegd: of een bijzondere bewindvoerder op grond van artikel 1:76a.
E
Artikel 1:51 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toezichthouder werkt samen met een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat of een afwikkelingsautoriteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, indien dat voor het vervullen van zijn taken op grond van deze wet of voor de taakuitoefening van die instantie of autoriteit nodig is.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De toezichthouder verstrekt op verzoek van een toezichthoudende instantie of afwikkelingsautoriteit als bedoeld in het eerste lid alle gegevens en inlichtingen die voor de taakuitoefening van die toezichthoudende instantie of afwikkelingsautoriteit nodig zijn.
3. In het vijfde lid wordt «het derde lid» vervangen door: het vierde lid.
F
Artikel 1:65 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toezichthouder kan aan een toezichthoudende instantie of een bij afwikkeling betrokken autoriteit van een staat die geen lidstaat is, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekken, voor zover de uitwisseling voor de taakuitoefening van die instantie of autoriteit nodig is. Artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De toezichthouder zendt onverwijld nadat met een instantie of autoriteit als bedoeld in het eerste lid of een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid een overeenkomst is gesloten teneinde gegevens en inlichtingen te kunnen uitwisselen, een afschrift van de overeenkomst aan Onze Minister.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.
G
In artikel 1:69 wordt na «de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit,» telkens ingevoegd: de Afwikkelingsraad,.
H
In artikel 1:70, eerste lid, wordt na «de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit,» ingevoegd: de Afwikkelingsraad,.
I
In artikel 1:71, eerste lid, wordt na «de artikelen 11 en 12 van de verordening bankentoezicht» ingevoegd: en de artikelen 35 en 36 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
J
In het eerste lid van artikel 1:74 wordt «ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels» vervangen door: ten behoeve van de uitoefening van een taak ingevolge deze wet.
K
Artikel 1:75 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt «hierna bedoelde» en vervallen, onder vervanging van de dubbele punt aan het slot van de aanhef door een punt, de onderdelen a tot en met g.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Een aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid aan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, kan strekken tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdelen a, b, d, e, f, of h, of artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
L
Na artikel 1:75 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij overtreding door een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, van voorschriften gesteld bij of krachtens:
– de artikelen 2:11, 2:15, 2:20, 2:25, 2:26, 2:108, 2:110, 2:112, 2:114;
– het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, indien overtreding van het voorschrift is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
– de artikelen 3 tot en met 7, 14 tot en met 17 en 24, 25 en 26 van de verordening markten voor financiële instrumenten;
de volgende maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:
a. voorschrijven dat bepaalde besluiten ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, of, indien daaraan niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, deze zelf daartoe bijeenroepen;
b. vereisen dat de juridische of operationele structuur van de onderneming wordt gewijzigd.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overtreding in de nabije toekomst waarschijnlijk is wegens een snel verslechterende financiële toestand van de onderneming, te beoordelen met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
M
Artikel 1:76 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt «twee jaren» vervangen door: een jaar.
2. Na het vijfde lid worden, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot achtste, negende en tiende lid, twee leden ingevoegd, luidende:
6. De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank kan de curator verzoeken om tijdens of bij beëindiging van zijn werkzaamheden schriftelijk verslag te doen van zijn werkzaamheden en van de financiële positie van de financiële onderneming.
7. Tegen een besluit van een curator kan administratief beroep worden ingesteld bij de toezichthouder.
3. In het tiende lid (nieuw) wordt «zevende lid» vervangen door: negende lid.
N
Na artikel 1:76 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, een of meer bijzondere bewindvoerders benoemen om het bestuur van de onderneming of leden daarvan tijdelijk te vervangen, indien toepassing van artikel 1:76 niet volstaat en er sprake is van:
a. een aanzienlijk verslechterende financiële toestand;
b. een overtreding die is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
c. een ernstige schending van de statuten van de onderneming.
2. Bij het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder wordt, met inachtneming van artikel 29, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, bepaald welke rol, taken en bevoegdheden aan de bijzondere bewindvoerder worden toegekend.
3. De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank maakt het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder openbaar.
4. Artikel 1:76, vijfde lid, tweede volzin, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Een ten aanzien van een in artikel 3A:2 bedoelde entiteit getroffen maatregel als bedoeld in de artikelen 1:75, eerste lid, met betrekking tot een in artikel 3:17 bedoeld herstelplan, 1:75, derde lid, 1:75a, 1:76 of 1:76a, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt, is voor de toepassing van een overeenkomst waarbij die entiteit partij is, indien deze voortgaat met zowel de voldoening aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties weergeven, als het verschaffen van zekerheden, geen:
a. executiegrond als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel h, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
b. grond voor uitoefening van een recht op beëindiging, opschorting, wijziging, saldering of verrekening;
c. grond voor verwerving van het bezit van, uitoefening van de zeggenschap over of een zekerheidsrecht op een goed in eigendom van de entiteit; of
d. grond voor afbreuk aan de rechten van de entiteit uit de overeenkomst.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt en die wederzijdse tekortkomingsbepalingen bevat.
3. Het eerste lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een dochteronderneming van de entiteit als bedoeld in het eerste lid en die verplichtingen omvat die door een andere entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt, zijn gegarandeerd of anderszins worden gewaarborgd.
4. Een maatregel of een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid laat onverlet:
a. een overboekingsopdracht die is gegeven aan een systeem of systeemexploitant die is aangewezen op grond van artikel 212d van de Faillissementswet, een centrale tegenpartij of centrale bank;
b. een aan een aangewezen systeem of systeemexploitant gegeven opdracht tot verrekening, of een uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren; of
c. rechten en verplichtingen die voor de entiteit zijn ontstaan in verband met zijn deelname aan het systeem.
5. Dit artikel is een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PbEU 2008, L 177).
O
Artikel 1:89 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Er worden twee leden toegevoegd luidende:
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de vervulling van enige taak ingevolge deze wet, dan wel anderszins de beschikking verkrijgen over gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4. In afwijking van het derde lid kunnen personen als bedoeld in het derde lid mededeling doen van gegevens of inlichtingen met betrekking tot de toepassing van hoofdstuk 3A.2, indien dit geschiedt in zodanige vorm dat het niet kan worden herleid tot afzonderlijke personen, dan wel met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de Nederlandsche Bank.
P
Artikel 1:90 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste, tweede en derde lid wordt na «een toezichthoudende» telkens ingevoegd: of bij afwikkeling betrokken.
2. In het eerste lid wordt na «alsmede aan een instantie als bedoeld in artikel 56, onderdelen b, c of d, van de richtlijn kapitaalvereisten,» ingevoegd: of een persoon of instantie als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel k, en artikel 84, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen,.
3. In het zevende lid wordt na «de Europese Commissie, Europese toezichthoudende autoriteiten,» ingevoegd: de Afwikkelingsraad,.
Q
Artikel 1:94 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een openbare waarschuwing uitvaardigen» vervangen door: een waarschuwing of verklaring publiceren, vervalt «die tot die waarschuwing hebben geleid» en wordt na «1:67, eerste lid,» ingevoegd: 1:74, voor zover het betreft een vordering om inlichtingen voor het opstellen van een afwikkelingsplan als bedoeld in artikel 3A:10 of artikel 9 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme,.
2. In het tweede lid wordt «een openbare waarschuwing worden uitgevaardigd» vervangen door: een waarschuwing of verklaring worden gepubliceerd.
R
Artikel 1:95 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een openbare waarschuwing uit te zullen vaardigen als bedoeld in artikel 1:94» vervangen door: een waarschuwing of verklaring te publiceren,.
2. In het tweede lid wordt «de openbaarmaking» vervangen door «de waarschuwing of verklaring» en «de openbare waarschuwing zal worden uitgevaardigd» vervangen door: de waarschuwing of verklaring zal worden gepubliceerd.
S
Artikel 1:96 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «Het uitvaardigen van een openbare waarschuwing als bedoeld in artikel 1:94» vervangen door: De publicatie van een waarschuwing of verklaring.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat, kan de toezichthouder onverwijld tot publicatie overgaan.
T
In artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, wordt na «3:7,» ingevoegd: 3A:40,.
U
In artikel 3:4, tweede lid, wordt na «afdelingen 2.3.2 en 3.5.5» ingevoegd: en hoofdstuk 3A.2.
V
In artikel 3:17, tweede lid, onderdeel c, wordt, onder het vervallen van «en» aan het slot van subonderdeel 3° en onder vernummering van subonderdeel 4° tot 5°, ingevoegd:
4°. met betrekking tot een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, het opstellen, bijhouden en uitvoeren van een herstelplan dat voorziet in maatregelen die de onderneming in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen; en.
W
Artikel 3:62a wordt gewijzigd als volgt:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid niet voldoet dan wel voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zij niet zal voldoen aan de ingevolge dat lid op haar toepasselijke vereisten, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
2. Onder vernummering van de leden 4 tot en met 6 tot leden 5 tot en met 7, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de ingevolge dat lid gestelde vereisten, dient zij binnen vijf werkdagen na de kennisgeving een kapitaalconserveringsplan in bij de Nederlandsche Bank waarin zij aangeeft welke maatregelen zij voornemens is te treffen om aan het eerste lid te voldoen, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank de termijn kan verlengen tot tien dagen, indien zij dit met het oog op de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de onderneming passend acht.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: derde, onderscheidenlijk vierde lid.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt «het vijfde lid, onderdeel b» vervangen door: het zesde lid, onderdeel b.
X
In het opschrift van paragraaf 3.5.4a.1 wordt «Banken en verzekeraars» vervangen door: Verzekeraars.
Y
Artikel 3:159a wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt na «deze afdeling» ingevoegd: en de daarop berustende bepalingen.
2. De onderdelen b en c, alsmede de aanduidingen «a.», «d.», «e.», «f.», «g.» en «h.» voor de onderdelen a en d tot en met h vervallen.
3. In de definitie van «overbruggingsinstelling» wordt «de deposito-overeenkomsten, activa of andere passiva dan uit hoofde van deposito-overeenkomsten» vervangen door: activa of passiva.
4. In de definitie van «overnemer» wordt »deposito-overeenkomsten, activa of andere passiva dan uit hoofde van deposito-overeenkomsten» vervangen door: activa of passiva.
5. In de definitie van «probleeminstelling» vervalt: bank of.
Z
In artikel 3:159b, eerste lid, vervalt «bank of».
AA
Artikel 3:159c wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervallen «bank of», «2:11,» en «de liquiditeit onderscheidenlijk».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het overdrachtsplan kan betrekking hebben op activa of passiva of de uitgegeven aandelen.
3. In het derde lid vervalt telkens «bank of».
BB
De artikelen 3:159h tot en met en 3:159n vervallen.
CC
Artikel 3:159o wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:
1. In het overdrachtsplan wordt opgenomen:
2. Na het derde lid, worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. In een overdrachtsplan dat strekt tot overdracht van rechten en verplichtingen uit of krachtens verzekering, kan worden voorzien in wijziging van de verzekering, met inbegrip van verkorting van de duur en het tijdstip waarop de wijziging ingaat. Artikel 3:195, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. In een overdrachtsplan kan erin worden voorzien dat de activa of passiva overgaan met uitsluiting van enig met de activa of passiva samenhangend recht op schadevergoeding.
DD
In artikel 3:159x, eerste lid, vervalt «, anders dan uit hoofde van deposito-overeenkomsten,».
EE
In artikel 3:159ij, tweede lid, vervalt «3:159i,».
FF
In artikel 3:159ad, eerste lid, vervalt «deposito-overeenkomsten,» .
GG
In het opschrift van paragraaf 3.5.4a.2 wordt «Banken en verzekeraars» vervangen door: Verzekeraars.
HH
Artikel 3:159ah wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef vervalt «banken en».
2. In onderdeel a vervalt «anders dan uit hoofde van een deposito-overeenkomst,».
3. In onderdeel b vervalt «bank of».
II
Afdeling 3.5.4b vervalt.
JJ
Artikel 3:160, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien de Nederlandsche Bank oordeelt dat er ten aanzien van een bank of verzekeraar met zetel in Nederland die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft, tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling zijn met betrekking tot het eigen vermogen, de solvabiliteit dan wel de liquiditeit of de technische voorzieningen en redelijkerwijs is te voorzien dat die ontwikkeling niet voldoende of niet tijdig ten goede zal keren, kan zij de rechtbank Amsterdam verzoeken ten aanzien van die bank of verzekeraar de noodregeling uit te spreken.
KK
Aan artikel 3:198 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Artikel 212ra van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.
LL
Na artikel 3:201 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
MM
Na paragraaf 3.5.6.1b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien de Nederlandsche Bank een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 3A:1 toepast en de toepassing van dat instrument ertoe strekt dat depositohouders toegang houden tot hun deposito’s, wordt, overeenkomstig artikel 79 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, ten laste van het depositogarantiestelsel, bedoeld in 3:259, tweede lid, een bedrag beschikbaar gesteld.
2. Indien bij de toepassing van het instrument van bail-in door het depositogarantiestelsel gegarandeerde deposito’s in gelijke mate zouden worden afgeschreven als vorderingen met een gelijke rang, wordt ten hoogste het bedrag beschikbaar gesteld waarmee deze vorderingen zouden zijn afgeschreven om de verliezen van de entiteit te absorberen tot het punt waarop de nettowaarde van de activa van de entiteit gelijk is aan nul.
3. Bij de toepassing van een ander afwikkelingsinstrument wordt ten hoogste het bedrag beschikbaar gesteld ter grootte van het totaal aan verliezen die houders van vorderingen tot het gegarandeerde bedrag die voor vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel in aanmerking komen zouden lijden indien zij in gelijke mate verliezen zouden lijden als houders van vorderingen met een gelijke rang.
NN
Aan het opschrift van Afdeling 3.5.8 wordt toegevoegd: met betrekking tot een verzekeraar.
OO
In de artikelen 3:267d, 3:267f en 3:267g vervalt telkens «bank of».
PP
Na afdeling 3.6.4 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Deze afdeling is van toepassing op overeenkomsten die strekken tot het verlenen van financiële steun aan een partij bij de overeenkomst, wanneer die partij voldoet aan de voorwaarden voor vervroegde interventie, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tussen:
a. een EU-moederinstelling met zetel in Nederland en één of meer dochterondernemingen met zetel buiten Nederland die entiteiten zijn als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel a tot en met f;
b. één of meer entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel a tot en met f, met zetel in Nederland en een EU-moederinstelling met zetel in een andere lidstaat; of
c. één of meer entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen a, b en f, indien zij als dochterondernemingen onderdeel uitmaken van dezelfde groep.
2. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid bevat geen vereisten als bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland behoeft voor het sluiten of wijzigen van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun goedkeuring van de consoliderende toezichthouder.
2. Indien de Nederlandsche Bank consoliderende toezichthouder is, kan zij, met inachtneming van de procedure in artikel 20 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, goedkeuring onthouden, indien de overeenkomst niet voldoet aan het bepaalde ingevolge de artikelen 19, vijfde lid, onderdeel b, zevende en achtste lid, en 23 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland die van de consoliderende toezichthouder goedkeuring heeft verkregen voor het sluiten of wijzigen van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun, legt die overeenkomst of de wijziging daarvan ter goedkeuring voor aan haar algemene vergadering. De overeenkomst dan wel de wijziging heeft eerst rechtsgevolgen nadat goedkeuring van de algemene vergadering is verkregen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3:300, onderdelen b en c.
1. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland brengt jaarlijks schriftelijk verslag uit aan haar algemene vergadering over de uitvoering van overeenkomsten voor het verlenen van financiële steun waarbij zij partij is, alsmede van de op grond van die overeenkomsten genomen besluiten.
2. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland maakt, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 26 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, openbaar:
a. of zij een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun is aangegaan;
b. een beschrijving van de voorwaarden van de aangegane overeenkomsten; en
c. de namen van de groepsentiteiten die partij zijn bij de aangegane overeenkomsten.
Zij werkt deze informatie ten minste eenmaal per jaar bij. De artikelen 431 tot en met 434 van de verordening kapitaalvereisten zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3:300, onderdelen b en c.
Een beslissing van een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel a tot en met f, om op grond van een overeenkomst financiële steun te verlenen of te aanvaarden voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 24 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
1. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland die voornemens is op grond van een overeenkomst financiële steun te verlenen brengt dit ter kennis van de consoliderende toezichthouder, de toezichthoudende instantie van de groepsentiteit waaraan de steun zal worden verleend en de Europese Bankautoriteit. De kennisgeving voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 25, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2. De Nederlandsche Bank kan de uitvoering van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, verbieden dan wel daaraan voorwaarden verbinden indien zij van oordeel is dat niet aan de in artikel 23 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bedoelde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep is voldaan.
3. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland kan overgaan tot het verlenen van financiële steun indien de uitvoering van het voornemen niet binnen vijf werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving door de Nederlandsche Bank ingevolge het tweede lid is verboden dan wel is goedgekeurd.
4. Een EU-moederinstelling met zetel in Nederland die overgaat tot het verlenen van financiële steun geeft daarvan kennis aan de in artikel 25, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bedoelde instanties.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3:300, onderdelen b en c.
Na het deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen wordt een deel ingevoegd, luidende:
In dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. het instrument van overgang van de onderneming als bedoeld in artikel 3A:28;
b. het instrument van de overbruggingsinstelling als bedoeld in artikel 3A:37;
c. het instrument van afsplitsing van activa en passiva als bedoeld in artikel 3A:41; en
d. het instrument van bail-in als bedoeld in artikel 3A:44;
de toepassing van een afwikkelingsinstrument of het uitoefenen van een bevoegdheid ingevolge hoofdstuk 3A.2, met uitzondering van afdeling 3A.2.2;
aandelen, rechten op aandelen, certificaten van aandelen, andere deelnemingsrechten of participaties in het kapitaal, lidmaatschapsrechten of hiermee vergelijkbare rechten, claims, opties, conversierechten of hiermee vergelijkbare rechten die bij uitoefening omgezet kunnen worden in of recht geven op de verwerving van aandelen of daarmee vergelijkbare rechten die aanspraken geven op het kapitaal of het vermogen van de desbetreffende entiteit;
een vehikel voor activabeheer als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
de financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht, bedoeld in artikel 51, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
een deposito voor zover dat gegarandeerd wordt uit hoofde van een depositogarantiestelsel;
een regeling, met inbegrip van securitisaties en instrumenten voor hedgingdoeleinden, die integraal deel uitmaakt van de dekkingspool en naar het toepasselijke recht op gelijke wijze als gedekte obligaties is gedekt, en die het verstrekken en aanhouden van zekerheden door een partij bij de regeling, een trustee, lasthebber of gevolmachtigde inhoudt;
een groep van entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, die gezamenlijk onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten;
de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, is gevestigd;
passiva als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 71, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
instrumenten als bedoeld in artikel 26, onderdeel b tot en met f, van de verordening kapitaalvereisten;
kritieke functies als bedoeld in artikel 1, onderdeel 35, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
instrumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen 69 en 73, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
een salderingsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, onderdeel 98, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;
securitisatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 61, van de verordening kapitaalvereisten.
een verrekeningsovereenkomst op grond waarvan twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de entiteit in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;
zekerheidsregelingen waarbij een persoon bij wijze van zekerheid een werkelijk of voorwaardelijk belang in de over te dragen goederen heeft, ongeacht of dat belang door geïndividualiseerde goederen dan wel door een zekerheid op een algemeenheid van goederen of soortgelijke regeling is gedekt.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende entiteiten, met zetel in Nederland, tenzij anders is bepaald:
a. banken;
b. beleggingsondernemingen waarop artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing is;
c. financiële holdings;
d. gemengde financiële holdings;
e. gemengde holdings;
f. financiële instellingen, indien zij een dochteronderneming zijn van een entiteit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen, overeenkomstig titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten; alsmede:
g. bijkantoren van banken en beleggingsondernemingen die voldoen aan het vereiste, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Dit hoofdstuk is van toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, ongeacht het recht dat van toepassing is op:
a. de activa of passiva van de entiteit;
b. door of met de medewerking van de entiteit uitgegeven financiële instrumenten; en
c. overeenkomsten waaraan de entiteit is gebonden.
1. Een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat inhoudende de overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva die zich in Nederland bevinden of waarop Nederlands recht van toepassing is, dan wel inhoudende de omzetting of afschrijving van passiva waarop Nederlands recht van toepassing is, wordt van rechtswege erkend en alhier ten uitvoer gelegd.
2. Niet kan in rechte worden opgekomen tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid.
1. Een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een staat die geen lidstaat is tot afwikkeling van een bank, beleggingsonderneming of moederonderneming met zetel in die staat, wordt van rechtswege erkend en ten uitvoer gelegd ten aanzien van een dochteronderneming met zetel in Nederland, een in Nederland gelegen bijkantoor, of ten aanzien van activa of passiva die zich in Nederland bevinden dan wel waarop Nederlands recht van toepassing is, indien:
a. dit volgt uit een verdrag als bedoeld in artikel 93 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tussen de Europese Unie en de betreffende staat;
b. dit volgt uit een verdrag waarbij Nederland en de betreffende staat partij zijn;
c. dit volgt uit een besluit van een Europees afwikkelingscollege als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van die richtlijn, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 95 van die richtlijn anders beslist; of
d. dit volgt uit een besluit van de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 94, derde lid, van die richtlijn.
2. Voor zover noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van een besluit als bedoeld in het eerste lid, beschikt de Nederlandsche Bank over de bevoegdheden in de afdelingen 3A.2.3 tot en met 3A.2.8.
3. Het eerste en tweede lid laten toepassing van de titels I en II van de Faillissementswet en van afdeling 3.5.5 van deze wet onverlet.
1. Een besluit ingevolge dit hoofdstuk alsmede de voorbereiding en uitvoering ervan, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, is niet onderworpen aan enig instemmingsvereiste, met uitzondering van het vereiste van instemming van de verkrijger bij overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva. De artikelen 38 en 107a en de titels 4.4 en 5.3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, eventuele statutaire bepalingen of tussen de entiteit en haar aandeelhouders of leden overeengekomen regelingen ten aanzien van besluitvorming door de algemene vergadering, zijn niet van toepassing.
2. Onverminderd het bepaalde ingevolge de artikelen 81 en 82 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, is een besluit ingevolge dit hoofdstuk alsmede de voorbereiding en uitvoering ervan, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, niet onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge het vennootschapsrecht of financieel toezichtsrecht.
3. Een besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten, toepassing van een afwikkelingsinstrument of omzetting van de rechtsvorm van de entiteit in afwikkeling, alsmede de voorbereiding en uitvoering van dat besluit, is niet onderworpen aan enige andere beperking uit hoofde van de wet, statuten of overeenkomst.
4. Een besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten of toepassing van een afwikkelingsinstrument vermeldt het tijdstip waarop het in werking treedt. De desbetreffende eigendomsinstrumenten, activa of passiva gaan over op dit tijdstip, tenzij in het besluit anders is bepaald.
De waarborgen, bedoeld in hoofdstuk VII van titel IV van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, die gelden bij overgang van een gedeelte van de activa of passiva, worden beheerst door het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit die het besluit tot overgang heeft genomen.
1. Met de voorbereiding en uitvoering van besluiten ingevolge dit hoofdstuk zijn belast de bij besluit van de Nederlandsche Bank aangewezen personen. De artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. De Nederlandsche Bank stelt een afwikkelingsplan vast voor beleggingsondernemingen die geen onderdeel zijn van een groep.
2. De Nederlandsche Bank stelt, indien zij de groepsafwikkelingsautoriteit is van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een afwikkelingsplan vast voor de groep, overeenkomstig de procedure in artikel 13 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3. Het afwikkelingsplan voor een groep als bedoeld in het tweede lid, dat is vastgesteld door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat, is op de entiteiten van de groep met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 13, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, afzonderlijke afwikkelingsplannen opstelt voor deze entiteiten.
4. Op het vaststellen van een afwikkelingsplan door de Nederlandsche Bank is artikel 8, vijfde tot en met twaalfde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
5. De Nederlandsche Bank kan besluiten dat het bepaalde ingevolge het vierde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast of dat vaststelling van een afwikkelingsplan niet noodzakelijk is. Artikel 11, eerste en derde tot en met zevende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
De Nederlandsche Bank beoordeelt bij het opstellen van een afwikkelingsplan de mate waarin de betrokken entiteit of groep afwikkelbaar is. Artikel 10, eerste tot en met zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandsche Bank stelt op grond van de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit of groep ingevolge artikel 3A:10, overeenkomstig de procedure in artikel 17, eerste tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 18, eerste tot en met zesde en achtste en negende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, voor zover aanwezig de wezenlijke belemmeringen voor afwikkelbaarheid vast en kan zo nodig aan de entiteit of groep maatregelen opleggen als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsonderneming, om deze belemmeringen in voldoende mate te verminderen of weg te nemen.
2. Maatregelen als bedoeld in het eerste lid, die zijn opgelegd door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat aan entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, zijn op de entiteiten met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank, overeenkomstig artikel 18, zevende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, aan deze entiteiten zelf zulke maatregelen oplegt.
3. Op het vaststellen van belemmeringen en het opleggen van maatregelen door de Nederlandsche Bank ingevolge het eerste of tweede lid, is artikel 10, tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
Een entiteit is te allen tijde in staat kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uit te geven teneinde te voldoen aan een besluit als bedoeld in artikel 3A:22, eerste lid, of 3A:45, eerste lid.
1. Een entiteit neemt in een overeenkomst waarop het recht van een staat die geen lidstaat is van toepassing is, en die verplichtingen bevat die voor toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3A:21 en 3A:44, in aanmerking zouden komen en geen deposito’s zijn als bedoeld in artikel 212ra, eerste lid, onderdelen a of b, een bepaling op waarin de wederpartij instemt met de mogelijke toepassing van die bevoegdheden en met de gevolgen daarvan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op overeenkomsten die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van dit artikel.
3. De Nederlandsche Bank of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van artikel 7 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de Afwikkelingsraad kan voorschrijven dat de entiteit de afdwingbaarheid van een contractuele bepaling als bedoeld in het eerste lid, door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige aantoont.
4. De Nederlandsche Bank of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van artikel 7 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de Afwikkelingsraad kan ontheffing verlenen van het eerste lid, indien zij vaststelt dat de verplichtingen krachtens het recht van een staat die geen lidstaat is of ingevolge een met die staat gesloten bindende overeenkomst, zijn onderworpen aan toepassing van afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten of het instrument van bail-in door de Nederlandsche Bank, de Afwikkelingraad of een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat.
1. Een beleggingsonderneming die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
2. De Nederlandsche Bank stelt het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast. Artikel 12, vierde, zesde tot en met negende, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
3. De Nederlandsche Bank kan aan een beleggingsonderneming die als EU-moederinstelling of dochteronderneming onderdeel uitmaakt van een grensoverschrijdende groep, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 45, elfde onderscheidenlijk twaalfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen is voldaan.
1. Een entiteit die EU-moederonderneming is van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet op geconsolideerde basis aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
2. De Nederlandsche Bank stelt, indien zij de groepsafwikkelingsautoriteit is, overeenkomstig de procedure in artikel 45, negende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, het minimumvereiste, bedoeld in het eerste lid, vast. Artikel 12, vierde, zesde tot en met achtste, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
3. Het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, bedoeld in het eerste lid, dat is vastgesteld door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat, is op de EU-moederonderneming met zetel in Nederland van toepassing.
1. De Nederlandsche Bank kan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva opleggen aan entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen c tot en met f, die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2. Artikel 12, vierde, zesde tot en met negende, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandsche Bank besluit tot afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten van een beleggingsonderneming die geen onderdeel is van een groep of van entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, indien wordt voldaan aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van die verordening en indien de toepassing van een afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat schuldeisers verliezen leiden of dat hun vorderingen worden omgezet.
2. Op de toepassing van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, is artikel 21, derde tot en met vijfde en zevende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
3. Voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten van een entiteit die onderdeel is van een groep als bedoeld in het eerste lid, waarvan de Nederlandsche Bank niet de groepsafwikkelingsautoriteit is:
a. dient het oordeel van de Nederlandsche Bank over de levensvatbaarheid van de groep in overeenstemming te zijn met het oordeel van de daartoe aangewezen autoriteit van de staat van de consoliderende toezichthouder, indien de entiteit een dochteronderneming is; en
b. oordeelt uitsluitend de daartoe aangewezen autoriteit van de staat van de consoliderende toezichthouder over de levensvatbaarheid van de groep, indien de entiteit de moederonderneming is.
4. Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva van de entiteit. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandsche Bank besluit tot afwikkeling van een beleggingsonderneming die geen onderdeel is van een groep, of van entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 16 en 18, eerste lid, van die verordening.
2. De artikelen 14 en 18, derde tot en met zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot entiteiten van een groep als bedoeld in dat lid, waarvan een gemengde holding deel uitmaakt, wordt artikel 33, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling banken en beleggingsondernemingen in acht genomen.
4. De afwikkeling van een entiteit die onderdeel is van een groep als bedoeld in het eerste lid en waarvan de Nederlandsche Bank niet de groepsafwikkelingsautoriteit is, vindt plaats:
a. met inachtneming van de procedurele vereisten in artikel 91, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen; en
b. overeenkomstig de groepsafwikkelingsregeling, bedoeld in artikel 91, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tenzij het een dochteronderneming betreft en de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 91, achtste lid, of artikel 92, vierde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen anders beslist.
5. Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva van de entiteit. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandse Bank kan besluiten tot het toepassen van een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 96 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2. Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva waarop de voorgenomen afwikkelingsmaatregel ziet. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in de artikelen 3A:18, eerste lid, 3A:19, eerste lid of de artikelen 16 of 18 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, lijden de houders van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten en de schuldeisers van wie vorderingen zijn afgeschreven of omgezet, geen grotere verliezen dan zij zouden hebben geleden indien de entiteit onmiddellijk voorafgaand aan dat besluit in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd.
2. Indien de Nederlandsche Bank ter uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid besluit tot overgang van gedeelten van de activa of passiva van de entiteit in afwikkeling, ontvangen de houders van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten en de schuldeisers van wie vorderingen niet zijn overgegaan, onverminderd het eerste lid, ter voldoening van hun vorderingen ten minste evenveel als zij zouden hebben ontvangen indien de entiteit in afwikkeling onmiddellijk voorafgaand aan de overgang in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd.
3. Nadat de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in de artikelen 3A:18, eerste lid, of 3A:19, eerste lid, heeft genomen, draagt zij er op zo kort mogelijke termijn zorg voor dat door een onafhankelijke persoon een waardering wordt verricht teneinde te verifiëren of aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, is voldaan. Artikel 20, zestiende, zeventiende en achttiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien uit de waardering blijkt dat een houder van een kernkapitaalinstrument of eigendomsinstrument of een schuldeiser grotere verliezen heeft geleden dan zij zou hebben geleden, indien de entiteit onmiddellijk voorafgaand aan dat besluit in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd, kent de Nederlandsche Bank een vergoeding toe ter hoogte van het verschil ten laste van het afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 3A:68.
1. De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van een besluit op grond van artikel 21 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of artikel 3A:17:
a. kernkapitaalbestanddelen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b tot en met f, van de verordening kapitaalvereisten, verminderen;
b. de hoofdsom van de door of met medewerking van een entiteit uitgegeven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten verminderen, of deze instrumenten intrekken; en
c. de hoofdsom van de door of met medewerking van een entiteit uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten verminderen, of geheel of gedeeltelijk omzetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
2. De Nederlandsche Bank:
a. trekt kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten in, indien de nettowaarde van de entiteit blijkens de ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, verrichte waardering negatief is; of
b. zet relevante kapitaalinstrumenten om, indien de nettowaarde van de entiteit blijkens de ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, verrichte waardering positief is.
3. De Nederlandsche Bank oefent de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, uit overeenkomstig het bepaalde ingevolge de artikelen 49 en 50 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden ook genomen ten aanzien van houders van kernkapitaalinstrumenten en houders van eigendomsinstrumenten waarvan de aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de omstandigheden, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, werden uitgegeven of toegekend.
5. Bij de toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is artikel 21, zesde lid, achtste lid, tweede alinea, en tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1. De Nederlandsche Bank kan voorschrijven dat een entiteit kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uitgeeft aan de houders van de rechten, bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, onderdeel c, dan wel haar medewerking verleent aan de uitgifte daarvan. De Nederlandsche Bank kan aan de uitoefening van die rechten een termijn verbinden. Bij de uitgifte kunnen geen andere rechten worden uitgeoefend dan die bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, onderdeel c.
2. Bij uitgifte van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten ingevolge het eerste lid, zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1. De Nederlandsche Bank regelt zo nodig de gevolgen van de besluiten op grond van de artikelen 3A:21 en 3A:22.
2. Op verzoek van de Nederlandsche Bank gaat een daartoe bevoegde persoon of instantie over tot:
a. wijziging van relevante registers;
b. toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van nieuwe kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten;
c. hernieuwde toelating tot de handel van schuldinstrumenten waarvan de hoofdsom is verlaagd; of
d. wijziging van de statuten in geval van vermindering van het bedrag van de aandelen.
3. Bij de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en c, is artikel 5:2 niet van toepassing.
Bij vermindering van de hoofdsom van een relevant kapitaalinstrument ingevolge artikel 3A:21, eerste lid:
a. is de vermindering van deze hoofdsom permanent, tenzij terugbetaling plaatsvindt als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
b. resteert voor de houder van het relevante kapitaalinstrument geen vordering in verband met het gedeelte van de hoofdsom dat is afgeschreven, met uitzondering van alle reeds opeisbare vorderingen en vorderingen die zijn ontstaan uit een beroep ingesteld ter betwisting van de rechtmatigheid van de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving; en
c. worden houders van de relevante kapitaalinstrumenten niet gecompenseerd, onverminderd de bevoegdheid bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, om relevante kapitaalinstrumenten om te zetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
1. Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 3A:21, eerste lid, de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting van een entiteit tot nihil vermindert, worden de verplichting en eventuele verplichtingen of vorderingen die daaruit voortvloeien en die niet opeisbaar waren op het moment waarop de bevoegdheid werd uitgeoefend, als voldaan beschouwd.
2. Indien de Nederlandsche Bank de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting van een entiteit vermindert, maar niet tot nihil reduceert:
a. wordt de verplichting als voldaan beschouwd ter hoogte van het verminderde bedrag; en
b. blijven de voorwaarden van het betrokken instrument of de betrokken overeenkomst waarop de oorspronkelijke verplichting is gebaseerd, van toepassing op het resterende gedeelte van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van de verplichting, met uitzondering van een eventuele wijziging van het verschuldigde rentebedrag om de vermindering van het bedrag van de hoofdsom weer te geven, en onverminderd de toepassing van artikel 3A:51, eerste en derde lid.
1. Indien de uitoefening van een ingevolge artikel 3A:21, eerste lid, verworven recht op nieuw uit te geven eigendomsinstrumenten zou leiden tot verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, verricht de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de beoordeling van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar met inachtneming van de doelstellingen bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme. De artikelen 1:106b, 1:106c, 1:106d en 1:106e zijn niet van toepassing.
2. Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank nog geen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, heeft genomen, is, met ingang van het moment waarop de eigendomsinstrumenten worden uitgegeven totdat op de aanvraag is beslist:
a. het stemrecht van de aanvrager van de verklaring van geen bezwaar voortvloeiend uit die eigendomsinstrumenten geschorst en kan dit recht alleen door de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank worden uitgeoefend, zonder dat zij daarvoor aansprakelijk is; en
b. de aanvrager vrijgesteld van het bepaalde in de artikelen 3:95, 3:96, 3:99, 3:103 en 3:104.
3. Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank besluit een verklaring van geen bezwaar te verlenen, wordt de houder van de eigendomsinstrumenten geacht het volledige stemrecht met betrekking tot die eigendomsinstrumenten te hebben onmiddellijk nadat het besluit is bekendgemaakt.
4. Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de aanvraag afwijst, doet de aanvrager afstand van die eigendomsinstrumenten binnen een door de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank bepaalde termijn. Het tweede lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing.
Deze afdeling is van toepassing indien een besluit tot afwikkeling wordt genomen op grond van artikel 18 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of de artikelen 3A:18 en 3A:19.
De Nederlandsche Bank kan, tot toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, besluiten tot overgang op een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, van:
a. eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door of met medewerking van een entiteit in afwikkeling; en
b. activa of passiva van een entiteit in afwikkeling.
1. Voor de toepassing van het instrument van overgang van de onderneming besluit de Nederlandsche Bank tot overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva van de entiteit in afwikkeling met inachtneming van de voorwaarden voor overgang ingevolge artikel 39, tweede en derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2. De overgang vindt plaats onder commerciële voorwaarden, die in overeenstemming zijn met de waardering ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, artikel 3A:18, vijfde lid, of artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
1. Indien de Nederlandsche Bank besluit tot overgang van gedeelten van de activa of passiva van een entiteit in afwikkeling, verzoekt zij de rechtbank Amsterdam binnen een redelijke termijn het faillissement van de entiteit uit te spreken.
2. Bij de beslissing op het verzoek wordt rekening gehouden met het mogelijke belang van het voortbestaan van het overgebleven deel van de entiteit om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of om aan de beginselen te voldoen, bedoeld in artikel 14 onderscheidenlijk artikel 15, eerste lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
Onverminderd artikel 3A:62 komt een door de verkrijger te betalen overgangsprijs toe aan de oorspronkelijke eigenaren.
1. De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van eigendomsinstrumenten, activa of passiva die zijn overgegaan, besluiten tot overgang op de oorspronkelijke eigenaren, indien de verkrijger daarmee instemt.
2. De overgang op de oorspronkelijke eigenaren vindt plaats binnen de termijn die wordt genoemd in het besluit tot overgang en voldoet aan de in dat besluit opgenomen voorwaarden.
Indien een overgang van eigendomsinstrumenten zou leiden tot verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een bank of beleggingsonderneming, is artikel 3A:26 van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van de artikelen 2:15, eerste lid, 2:18, eerste lid, en 2:98 wordt een verkrijger met zetel in een andere lidstaat beschouwd als de rechtsopvolger van de entiteit in afwikkeling en kan deze alle rechten blijven uitoefenen die door die entiteit werden uitgeoefend met betrekking tot de activa of passiva die zijn overgegaan.
1. Het lidmaatschap van of het recht op toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, gereglementeerde markten, het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel van de entiteit in afwikkeling, gaat van rechtswege over op de verkrijger.
2. De verkrijger kan de aan het lidmaatschap verbonden rechten of het recht op toegang uitoefenen indien hij voldoet aan de daaraan verbonden voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde om te beschikken over een vereiste kredietbeoordeling door een kredietbeoordelingsbureau.
3. De Nederlandsche Bank kan bepalen dat de verkrijger voor de duur van ten hoogste twee jaar niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden voor lidmaatschap en toegang, bedoeld in het tweede lid. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten tot verlenging met telkens ten hoogste twee jaar.
1. De Nederlandsche Bank kan tot toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling, met het oog op het waarborgen van de continuïteit van kritieke functies van een entiteit in afwikkeling, besluiten tot overgang op een overbruggingsinstelling van:
a. eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door of met medewerking van entiteiten in afwikkeling; of
b. activa of passiva van entiteiten in afwikkeling.
2. Bij toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is op de totale waarde van overgedragen passiva artikel 25, derde lid, van die verordening van overeenkomstige toepassing.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een overbruggingsinstelling of van een rechtspersoon die tot taak heeft het eigendom in een overbruggingsinstelling te houden.
2. De Nederlandsche Bank kan een overbruggingsinstelling of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
De artikelen 3A:26, 3A:29 tot en met 3A:31, 3A:32, tweede lid, 3A:34 en 3A:35 zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van de overbruggingsinstelling.
1. De overbruggingsinstelling beschikt, voor zover nodig voor de uitoefening van haar werkzaamheden, van rechtswege over een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11 of 2:96.
2. Op verzoek van de Nederlandsche Bank kan de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Autoriteit Financiële Markten, met het oog op de verwezenlijking van een of meer van de in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme bedoelde afwikkelingsdoelstellingen, tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer van de vereisten, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 2:99, eerste lid.
1. De Nederlandsche Bank kan, tot toepassing van het instrument van afsplitsing van activa of passiva, besluiten tot overgang van activa of passiva van een entiteit in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling op een of meer entiteiten voor activa- en passivabeheer.
2. De Nederlandsche Bank past het instrument van afsplitsing van activa of passiva uitsluitend tezamen met een ander afwikkelingsinstrument toe, en indien:
a. de situatie op de specifieke markt voor de desbetreffende activa of passiva zodanig is dat vereffening van die activa in een noodregeling of bij faillissement nadelige gevolgen voor de financiële markten kan hebben;
b. de overgang van activa of passiva noodzakelijk is voor het goede functioneren van de entiteit in afwikkeling of de overbruggingsinstelling; of
c. de overgang van activa of passiva noodzakelijk is om de opbrengst bij vereffening te maximaliseren.
3. De entiteit voor activa- en passivabeheer beheert de activa of passiva die op haar zijn overgegaan met het doel de waarde van de activa bij de uiteindelijke verkoop of liquidatie te maximaliseren.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een entiteit voor activa- en passivabeheer of van een rechtspersoon die tot taak heeft het eigendom in een entiteit voor activa- en passivabeheer te houden.
2. De Nederlandsche Bank kan een entiteit voor activa- en passivabeheer of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
1. De Nederlandsche Bank kan tot toepassing van het instrument van bail-in het bedrag van in aanmerking komende passiva van een entiteit in afwikkeling verminderen of geheel of gedeeltelijk omzetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
2. De Nederlandse Bank kan het instrument van bail-in tevens toepassen op in aanmerking komende passiva als bedoeld in het eerste lid, die zijn overgegaan op een overbrugginginstelling, een entiteit voor activa- en passivabeheer onderscheidenlijk door toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, op een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is.
3. De Nederlandsche Bank oefent de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, uit overeenkomstig het bepaalde ingevolge de artikelen 49 en 50 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4. Bij de toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is artikel 27, eerste tot en met vijfde en twaalfde tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing. Op de waardering van de activa en passiva is artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van die verordening van overeenkomstige toepassing.
5. De Nederlandsche Bank oefent de in het eerste en tweede lid omschreven bevoegdheden uit met inachtneming van het in artikel 44, twaalfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bepaalde over de voorafgaande betrokkenheid van de Europese Commissie.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1. De Nederlandsche Bank kan voorschrijven dat een entiteit kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uitgeeft aan de houders van de rechten, verkregen ingevolge de toepassing van artikel 3A:44, eerste lid, dan wel medewerking verleent aan de uitgifte daarvan. De Nederlandsche Bank kan aan de uitoefening van die rechten een termijn verbinden. Bij de uitgifte kunnen geen andere rechten worden uitgeoefend dan de rechten, bedoeld in artikel 3A:44, eerste lid.
2. Bij de uitgifte ingevolge het eerste lid zijn de voorwaarden, bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
De artikelen 3A:23 tot en met 3A:26 zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van bail-in.
1. Na toepassing van het instrument van bail-in ingevolge artikel 27, eerste lid, onder a, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, legt een entiteit binnen een maand een bedrijfssaneringsplan voor aan de Nederlandsche Bank.
2. Het bedrijfssaneringsplan voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 52, vierde tot en met zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3. Indien het instrument van bail-in, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast op twee of meer entiteiten die onderdeel uitmaken van dezelfde groep en de EU-moederinstelling van die groep heeft haar zetel in Nederland, legt deze een bedrijfssaneringsplan voor aan de Nederlandsche Bank en heeft het plan betrekking op alle entiteiten in de groep. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien het instrument van bail-in door een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat wordt toegepast op een of meer entiteiten met zetel in een andere lidstaat, die onderdeel uitmaken van dezelfde groep en de EU-moederinstelling van die groep haar zetel heeft in Nederland.
5. De Nederlandsche Bank kan in buitengewone omstandigheden en indien dit nodig is voor het bereiken van de afwikkelingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen met ten hoogste een maand.
1. De Nederlandsche Bank stelt de entiteit in afwikkeling binnen een maand in kennis van de beoordeling van het bedrijfssaneringsplan, onverminderd artikel 27, zestiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2. De Nederlandsche Bank keurt het bedrijfssaneringsplan goed indien de uitvoering van het bedrijfssaneringsplan de levensvatbaarheid van de entiteit op lange termijn zal herstellen.
3. Indien de Nederlandsche Bank het bedrijfssaneringplan niet goedkeurt, eist zij dat het plan wordt gewijzigd. De entiteit legt binnen twee weken een gewijzigd bedrijfssaneringsplan ter goedkeuring voor.
4. De Nederlandsche Bank stelt de entiteit binnen een week in kennis of zij het gewijzigde plan goedkeurt, of dat er verdere wijzigingen zijn vereist.
5. Indien het bedrijfssaneringsplan is goedgekeurd, voert de entiteit het plan uit en stelt de entiteit ten minste elke zes maanden de Nederlandsche Bank in kennis over de uitvoering.
6. De Nederlandsche Bank kan de entiteit verzoeken het bedrijfssaneringsplan te wijzigen en ter goedkeuring voor te leggen. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandsche Bank kan een bijzondere bestuurder bij een entiteit in afwikkeling aanstellen of de zeggenschap over een entiteit in afwikkeling overnemen.
2. De bijzondere bestuurder onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank treedt in de rechten en bevoegdheden van de organen van de entiteit in afwikkeling en haar aandeelhouders of leden. De bijzondere bestuurder kan afwijken van uit wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen voortvloeiende verplichtingen van het bestuur.
3. De artikelen 1:76, vijfde, zesde en achtste lid en 1:76a, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Tegen een besluit van een bijzondere bestuurder kan administratief beroep worden ingesteld bij De Nederlandsche Bank.
1. De Nederlandsche Bank kan, indien dit noodzakelijk is voor de toepassing van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten, bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, of de toepassing van het instrument van bail-in, bij besluit de rechtsvorm van de betrokken entiteit omzetten.
2. Artikel 3A:23 is van overeenkomstige toepassing.
1. De Nederlandsche Bank kan een overeenkomst waarbij de entiteit in afwikkeling partij is, beëindigen of wijzigen, alsmede de verkrijger in de plaats stellen van de entiteit in afwikkeling als partij bij een overeenkomst.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder overeenkomst mede verstaan: activa als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel j, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, met uitzondering van door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van die richtlijn.
3. De Nederlandsche Bank kan bij de toepassing van een afwikkelingsmaatregel bepalen dat eigendomsinstrumenten, activa of passiva vrij van enige bezwaring of aansprakelijkheid overgaan.
1. De Nederlandsche Bank kan een betalingsverplichting of leveringsverplichting ingevolge een overeenkomst waarbij een entiteit in afwikkeling partij is, opschorten vanaf het tijdstip van de bekendmaking van het besluit tot opschorting tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op die bekendmaking.
2. Indien een voor de entiteit in afwikkeling op grond van een overeenkomst geldende betalingsverplichting of leveringsverplichting overeenkomstig het eerste lid wordt opgeschort, worden ook de ingevolge die overeenkomst voor de wederpartij van de entiteit in afwikkeling geldende betalingsverplichtingen en leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.
3. Indien tijdens de periode van opschorting uitvoering moet worden gegeven aan een betalingsverplichting of leveringsverplichting, is de betaling of levering onmiddellijk na het verstrijken van die periode opeisbaar.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op betalingsverplichtingen of leveringsverplichtingen:
a. ingevolge een overeenkomst op grond waarvan een depositohouder een in aanmerking komend deposito als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 4, van de richtlijn depositogarantiestelsels, houdt bij een bank;
b. die reeds hebben geleid tot een aan een systeem of systeemexploitant die is aangewezen op grond van artikel 212d van de Faillissementswet, een aan een centrale tegenpartij of een centrale bank gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, of tot rechten en verplichtingen die voor de entiteit in afwikkeling als deelnemer ingevolge of in verband met zijn deelname aan het systeem zijn ontstaan;
c. ingevolge een overeenkomst op grond waarvan personen in verband met de verrichting van een beleggingsdienst, of een dienst als vermeld in bijlage I, deel B, onder 1, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, geld of financiële instrumenten aan een bank of beleggingsinstelling hebben toevertrouwd, voor zover deze verplichtingen worden gegarandeerd door een beleggerscompensatiestelsel.
1. De Nederlandsche Bank kan de bevoegdheden van schuldeisers van de entiteit in afwikkeling tot verhaal op aan de entiteit in afwikkeling toebehorende goederen, of tot opeising van goederen die zich in de macht van de entiteit in afwikkeling of een derde bevinden, beperken tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op de bekendmaking van het besluit daartoe.
2. De Nederlandsche Bank oefent de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrecht dat is gevestigd ten behoeve van systemen of systeemexploitanten die zijn aangewezen op grond van artikel 212d, eerste lid, van de Faillissementswet, centrale tegenpartijen en centrale banken, in verband met activa die de entiteit in afwikkeling bij wijze van margestorting heeft toegezegd of geleverd.
1. De Nederlandsche Bank kan de aan een derde toebehorende bevoegdheid tot beëindiging van een overeenkomst met de entiteit in afwikkeling opschorten, voor zover die entiteit voortgaat met het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties betreffen, alsmede met het verschaffen van zekerheden.
2. De Nederlandsche Bank kan besluiten tot opschorting van een aan een derde toebehorende bevoegdheid tot beëindiging van een overeenkomst met een dochteronderneming van de entiteit in afwikkeling indien:
a. de verplichtingen op grond van de overeenkomst door de entiteit in afwikkeling worden gegarandeerd of anderszins gewaarborgd;
b. de beëindigingsbevoegdheden op grond van de overeenkomst uitsluitend zijn gebaseerd op de insolvabiliteit of financiële positie van de entiteit in afwikkeling; en
c. met betrekking tot de entiteit in afwikkeling een besluit is of kan worden genomen tot overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva en:
i. alle activa of passiva van de dochteronderneming in verband met die overeenkomst aan de verkrijger zijn of kunnen overgaan en door hem zijn of kunnen worden verkregen; of
ii. de Nederlandsche Bank op een andere wijze passende bescherming biedt voor dergelijke verplichtingen.
3. De opschorting, bedoeld in het eerste en tweede lid, werkt vanaf het tijdstip van de bekendmaking van het besluit tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op de bekendmaking onderscheidenlijk de tijd van de lidstaat waar de dochteronderneming is gevestigd.
4. De opschorting werkt niet ten aanzien van systemen of systeemexploitanten die zijn aangewezen op grond van artikel 212d, eerste lid, van de Faillissementswet, centrale tegenpartijen en centrale banken.
5. Na het verstrijken van de opschortingstermijn, bedoeld in het derde lid, mogen de bevoegdheden tot beëindiging overeenkomstig de voorwaarden van die overeenkomst als volgt worden uitgeoefend:
a. indien de onder de overeenkomst vallende rechten en verplichtingen op een andere entiteit zijn overgegaan, kan een wederpartij de beëindigingsbevoegdheden slechts dan uitoefenen indien zich aan de zijde van de verkrijger een afdwingingsgrond blijft voordoen of zich later voordoet;
b. indien de onder de overeenkomst vallende rechten en verplichtingen niet vallen onder de toepassing van een afwikkelingsinstrument, kan een wederpartij de beëindigingsbevoegdheden uitoefenen.
Een opschorting of beperking uit hoofde van de artikelen 3A:52 tot en met 3A:54 wordt niet beschouwd als het niet nakomen van een overeenkomst.
Op verzoek van de Nederlandsche Bank past de Autoriteit Financiële Markten haar bevoegdheden op grond van de artikelen 4:4b of 5:32h toe om:
a. de handel door of met medewerking van de entiteit in afwikkeling uitgegeven financiële instrumenten op te doen opschorten of onderbreken; of
b. die financiële instrumenten van de handel te doen uitsluiten.
Artikel 1:76b is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van een bevoegdheid op grond van dit hoofdstuk of de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat of een derde land, dat erkend is ingevolge de artikelen 3A:4 onderscheidenlijk 3A:5, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt.
Rechtshandelingen in verband met de overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva ingevolge de toepassing van een afwikkelingsmaatregel, zijn niet vernietigbaar op grond van artikel 45 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of de artikelen 42 en 47 van de Faillissementswet.
1. De volgende besluiten laten de regels en de werking van een systeem als bedoeld in artikel 212d, eerste lid, van de Faillissementswet, onverlet:
a. een besluit tot overgang van een gedeelte van de activa of passiva van een entiteit in afwikkeling, een overbruggingsinstelling of entiteit voor activa- en passivabeheer; of
b. een besluit op grond van artikel 3A:51, eerste lid, om een overeenkomst waarvan een van de partijen de entiteit in afwikkeling is, te beëindigen of wijzigen, dan wel om de ontvanger in de plaats te stellen van de entiteit in afwikkeling als partij bij een overeenkomst.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, laat een overboekingopdracht onverlet, voor zover de uitvoering van dat besluit onverenigbaar zou zijn met het bepaalde in artikel 5 van richtlijn 98/26/EG van het Europees parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PbEG 1998, L 166). Evenmin kan daarbij de afdwingbaarheid worden gewijzigd of teniet worden gedaan van een overboekingopdracht of verrekening overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van die richtlijn, van het gebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn of van de bescherming van zakelijke zekerheden overeenkomstig artikel 9 van die richtlijn.
De rechten die voortvloeien uit financiëlezekerheidsovereenkomsten, gedekte obligaties, gestructureerde financieringsregelingen, salderingsovereenkomsten, verrekeningsovereenkomsten en zekerheidsregelingen, worden niet aangetast door besluiten als bedoeld in artikel 3A:59, eerste lid, onderdelen a en b.
1. Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt tot overgang van activa of passiva of een besluit als bedoeld in artikel 3A:59, eerste lid, onderdeel b, strekt dat besluit ten aanzien van een financiëlezekerheidsovereenkomst, salderingsovereenkomst, verrekeningsovereenkomst, of een overeenkomst die met een dergelijke overeenkomst is verbonden, niet tot:
a. overgang van slechts een gedeelte van de activa of passiva die onder de overeenkomst vallen;
b. wijziging of beëindiging van rechten of verplichtingen die worden beschermd door de overeenkomst; of
c. het in de plaats stellen van de verkrijger als partij bij de overeenkomst.
2. Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, strekt dat besluit ten aanzien van een zekerheidsregeling, of de activa of passiva die onder een zekerheidsregeling vallen, niet tot:
a. overgang van activa waarmee de verplichting is gedekt, tenzij ook wordt besloten tot overgang van de verplichting en het voordeel van de zekerheid;
b. overgang van een gedekte verplichting, tenzij ook wordt besloten tot overgang van het voordeel van de zekerheid;
c. overgang van het voordeel van de zekerheid, tenzij ook wordt besloten tot overgang van de gedekte verplichting; of
d. wijziging of beëindiging van de zekerheidsregeling, indien door die wijziging de verplichtingen niet langer zouden worden gedekt.
3. Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, strekt dat besluit tot de gezamenlijke overgang van de activa of passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel daarvan vormen, of gedekte obligaties.
4. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid worden onder activa of passiva mede begrepen transacties, tegen de entiteit in afwikkeling uit te oefenen nevenrechten, alsmede in verband met de overeenkomst gevestigde rechten tot zekerheid op aan de entiteit in afwikkeling of derden toebehorende activa, andere rechten tot zekerheid en voorrechten op die activa.
5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, kan de Nederlandsche Bank, indien nodig om de beschikbaarheid van gegarandeerde deposito’s die vallen onder een overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, aanhef, een zekerheidsregeling, een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel daarvan, of gedekte obligaties, zeker te stellen, besluiten tot:
a. overgang van gegarandeerde deposito’s zonder te besluiten tot overgang van andere activa of passiva die onder dezelfde overeenkomst of regeling vallen; of
b. overgang, wijziging of beëindiging van activa of passiva, zonder te besluiten tot overgang van gegarandeerde deposito’s die onder dezelfde overeenkomst of regeling vallen.
6. Een overgang, beëindiging of wijziging in strijd met het eerste, tweede of derde lid, is niet nietig of vernietigbaar.
1. De Nederlandsche Bank kan kosten die in verband met het nemen van een afwikkelingsmaatregel zijn gemaakt:
a. in mindering brengen op de vergoedingen die een verkrijger voor eigendomsinstrumenten, activa of passiva aan de oorspronkelijke eigenaren betaalt;
b. verhalen op de entiteit in afwikkeling; of
c. verhalen op de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van een overbruggingsinstelling of een entiteit voor activa- en passivabeheer.
2. Indien de Nederlandsche Bank de kosten verhaalt overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b of c, is haar vordering op gelijke wijze bevoorrecht als de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op kosten die door een verkrijger in verband met een vermindering of omzetting als bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, of een overgang als bedoeld in de artikelen 3A:28, 3A:37 en 3A:41, eerste lid, zijn gemaakt met betrekking tot bepaalde eigendomsinstrumenten, activa of passiva, in verband met het feit dat die zich bevinden in een staat die geen lidstaat is of worden beheerst door het recht van een staat die geen lidstaat is.
1. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit van de Nederlandsche Bank op grond van de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19 of 16, 18 en 21 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, tien dagen.
2. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
3. Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
4. In afwijking van artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde griffierecht dient plaats te vinden, twee weken.
5. De bestuursrechter behandelt de zaak op versnelde wijze overeenkomstig artikel 8:52, tweede lid, onderdelen b tot en met f, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 8.2.4 van die wet blijft buiten toepassing.
6. De bestuursrechter doet uitspraak uiterlijk op de veertiende dag nadat het beroepschrift is ontvangen. Indien met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht twee of meer zaken gevoegd worden behandeld, doet de bestuursrechter uitspraak uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het laatst ontvangen beroepschrift.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, met betrekking tot een besluit ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, gaat de voorzieningenrechter uit van het rechtsvermoeden dat opschorting van de uitvoering van het besluit tegen het algemeen belang indruist.
De bestuursrechter geeft, indien een beroep tegen een besluit ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, gegrond wordt verklaard, toepassing aan artikel 8:72, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van te goeder trouw handelende derden die ingevolge het besluit andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling hebben verkregen.
De gronden waarop wordt opgekomen tegen de toepassing van een met een afwikkelingsmaatregel overeenkomend besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat worden beheerst door het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit die de afwikkelingsmaatregel heeft genomen.
1. Er is een afwikkelingsfonds dat tot taak heeft het beheer van financiële middelen voor de financiering van afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van:
a. entiteiten die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
b. bijkantoren van banken of beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2. Het afwikkelingsfonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Amsterdam.
3. Het afwikkelingsfonds wordt vertegenwoordigd door een bestuur dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter. Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschiedt door de Nederlandsche Bank.
4. De Nederlandsche Bank ondersteunt het afwikkelingsfonds bij de uitoefening van zijn taak.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van het afwikkelingsfonds, het bestuur van het fonds en de verantwoording door het fonds.
1. De Nederlandsche Bank besluit over de aanwending van financiële middelen van het afwikkelingsfonds.
2. De financiële middelen kunnen worden aangewend voor de volgende doeleinden:
a. het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in artikel 101 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen; of
b. het bijdragen aan de financiering van een groepsafwikkeling, waaronder het garanderen van leningen die zijn aangegaan door groepsfinancieringsregelingen overeenkomstig artikel 107, zevende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen aangegane leningen.
3. De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de financiële middelen tevens worden gebruikt om bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde maatregelen te nemen met betrekking tot de verkrijger.
4. De financiële middelen worden niet gebruikt om rechtstreeks de verliezen van een entiteit op te vangen of om een entiteit te herkapitaliseren.
1. Indien, onder overeenkomstige toepassing van artikel 27, vijfde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, in aanmerking komende passiva van de toepassing van het instrument van bail-in worden uitgesloten, kunnen, in afwijking van artikel 3A:69, vierde lid, de middelen uit het afwikkelingsfonds worden aangewend voor de afwikkeling.
2. Artikel 27, zesde tot en met tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1. Ten behoeve van het afwikkelingsfonds kunnen ten minste eenmaal per jaar bijdragen worden geheven van:
a. beleggingsondernemingen die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
b. banken met zetel in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
c. beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2. De Nederlandsche Bank stelt de hoogten van de in het eerste lid bedoelde bijdragen vast, die worden voldaan binnen een door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1. Indien binnen het afwikkelingsfonds de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn, kunnen ter verkrijging van de benodigde financiële middelen buitengewone bijdragen worden geheven. Artikel 3A:71 is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
De opbrengsten van de toepassing van een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een entiteit of bijkantoor als bedoeld in artikel 3A:68, eerste lid, komen, onverminderd de artikelen 3A:31, 3A:39, 3A:43 en 3A:62, toe aan het afwikkelingsfonds.
1. Het afwikkelingsfonds kan, indien de financiële middelen van het afwikkelingsfonds ontoereikend zijn en de buitengewone bijdragen, bedoeld in artikel 3A:72, niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet volstaan:
a. overeenkomsten aangaan tot het verkrijgen van financiële middelen van derden; of,
b. met inachtneming van artikel 106, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, een overeenkomst aangaan tot het verkrijgen van een lening bij financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn, in andere lidstaten.
2. Het afwikkelingsfonds kan, met inachtneming van artikel 106, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, een overeenkomst aangaan tot het uitlenen van financiële middelen uit het afwikkelingsfonds aan financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn in andere lidstaten.
3. Het afwikkelingsfonds gaat een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid aan in overeenstemming met Onze Minister.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1. Bij de afwikkeling van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en waarvan een entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt het afwikkelingsfonds bij aan de financiering van de groepsafwikkeling.
2. Indien de Nederlandsche Bank groepsafwikkelingsautoriteit is, stelt zij, voor de toepassing van het eerste lid, met inachtneming van artikel 107 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen een groepsfinancieringsplan op. Artikel 3A:9, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de Nederlandsche Bank groepsafwikkelingsautoriteit is, wijst zij opbrengsten van de groepsafwikkeling toe aan financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn in andere lidstaten en aan het afwikkelingsfonds naar rato van hun bijdragen aan de financiering van de afwikkeling.
4. Het afwikkelingsfonds kan ten behoeve van de financiering van de afwikkeling van een groep als bedoeld in het eerste lid overeenkomsten aangaan tot het verkrijgen van financiële middelen van derden.
5. Het afwikkelingsfonds kan een garantie afgeven met betrekking tot leningen aangegaan door een groepsfinancieringsregeling waaraan uit het afwikkelingsfonds wordt bijgedragen.
1. De Nederlandsche Bank int, ter uitvoering van de artikelen 67, 70 en 71 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de door de Afwikkelingsraad vastgestelde bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 67 van die verordening, van entiteiten met zetel in Nederland.
2. Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
RR
In hoofdstuk 6.1 wordt na artikel 6:5 een artikel ingevoegd, luidende:
SS
De bijlagen behorende bij de artikelen 1:79 en 1:80 worden gewijzigd als volgt:
1. De opsommingen van de artikelen in het Algemeen Deel worden gewijzigd als volgt:
1°. In de numerieke volgorde wordt telkens ingevoegd: 1:75a, 1:89.
2°. Het artikel «1:74, eerste lid» wordt telkens vervangen door: 1:74, eerste en tweede lid.
2. In de opsommingen van de artikelen in het Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen wordt in de numerieke volgorde telkens ingevoegd:
3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, onder 4
3:57, vijfde lid
3:62a, derde en vierde lid
3:63, derde lid
3:301, eerste lid
3:302, eerste lid
3:303, eerste en tweede lid
3:304
3:305, eerste, tweede en vierde lid
3. Na het Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen wordt telkens ingevoegd:
3A:13, eerste en derde lid
3A:14, eerste lid
3A:15, eerste lid
3A:16, eerste lid
3A:21, zesde lid
3A:22
3A:36
3A:42
3A:44, zesde lid
3A:45
3A:47, eerste, tweede en derde lid
3A:48, derde, vijfde en zesde lid
3A:71, tweede en derde lid
3A:72, tweede lid
De Bankwet 1998 wordt gewijzigd als volgt:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225).
B
Aan artikel 4, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het uitoefenen van afwikkelingstaken met betrekking tot banken en beleggingsondernemingen op voet van de daarvoor geldende wettelijke regelingen.
C
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Bank neemt bij de uitoefening van haar taak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, tot uitgangspunt dat een beroep op de publieke middelen wordt vermeden. Indien met het oog op de afwikkelingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een beroep op buitengewone openbare financiële steun onvermijdelijk is, wordt dat beroep beperkt tot hetgeen noodzakelijk is ter verwezenlijking van die doelstellingen.
D
In artikel 12a, eerste lid, wordt «artikel 4, eerste lid,» vervangen door: artikel 4, eerste lid, onderdeel a,.
E
Na artikel 12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Eén van de directeuren is belast met de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e. Deze directeur is niet tevens belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, onderdeel a, voor zover het betreft het toezicht op banken, en onderdeel c.
2. Ter zake van besluitvorming in de directie waarbij de taak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, wordt uitgeoefend, worden aan de directeur, bedoeld in het eerste lid, evenveel stemmen toegekend als aan de overige leden van de directie tezamen. Bij staking van de stemmen, beslist de stem van de directeur, bedoeld in het eerste lid.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op besluitvorming waarbij toepassing wordt gegeven aan de artikelen 3A:9 tot en met 3A:11 van de Wet op het financieel toezicht en aan de artikelen 8 tot en met 11 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
De Wet bekostiging financieel toezicht wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c wordt de zinsnede «ieder voor zover betrokken bij het toezicht ingevolge» vervangen door: ieder voor zover betrokken bij de uitvoering van taken ingevolge.
2. In onderdeel h wordt de zinsnede «aangaande het toezicht op de financiële markten» vervangen door: die verband houden met de uitvoering van taken als toezichthouder.
B
In artikel 1a wordt de zinsnede «bij het toezicht ingevolge» vervangen door: bij de uitvoering van taken ingevolge.
C
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
3. In het overzicht, bedoeld in het tweede lid, maakt de Nederlandsche Bank onderscheid tussen:
a. de overige kosten voor het toezicht op personen die behoren tot de in bijlage II, onderdeel «Toezichthouder: De Nederlandsche Bank», opgenomen toezichtcategorieën, met uitzondering van de kosten, bedoeld in onderdeel c;
b. de overige kosten voor het toezicht op personen die behoren tot de in bijlage III, onderdeel «Toezichthouder: De Nederlandsche Bank», opgenomen toezichtcategorie, met uitzondering van de kosten, bedoeld in onderdeel c;
c. de overige kosten die verband houden met het voorbereiden van de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de zin van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 betreffende de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (PbEU 2014, L 225) en het Deel Bijzondere maatregelen financiële ondernemingen van de Wet op het financieel toezicht.
D
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De door de toezichthouder verkregen opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes worden, voor zover zij ingevolge het tweede lid tot de in het desbetreffende jaar gerealiseerde baten worden gerekend en na aftrek van de ingevolge het derde lid aan de Staat toekomende opbrengsten, aan de in bijlage II, III en IV opgenomen toezichtcategorieën van die toezichthouder toegerekend waarbij de toerekening aan de toezichtcategorieën van de Nederlandsche Bank geschiedt naar rato van de voor dat jaar naar die bijlagen te herleiden verkregen opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. De Nederlandsche Bank legt in de opgave, bedoeld in het eerste lid, tevens vast:
a. het deel van het exploitatiesaldo dat is voortgekomen uit het toezicht op de personen die behoren tot de in bijlage II, onderdeel «Toezichthouder: De Nederlandsche Bank», opgenomen toezichtcategorieën met uitzondering van het exploitatiesaldo, bedoeld in de onderdelen c en d;
b. het deel van het exploitatiesaldo dat is voortgekomen uit het toezicht op de personen die behoren tot de in bijlage III, onderdeel «Toezichthouder: De Nederlandsche Bank», opgenomen toezichtcategorie met uitzondering van het exploitatiesaldo, bedoeld in de onderdelen c en d;
c. het deel van het exploitatiesaldo dat is voortgekomen uit het voorbereiden van de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de zin van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 betreffende de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (PbEU 2014, L 225) en het Deel Bijzondere maatregelen financiële ondernemingen van de Wet op het financieel toezicht;
d. het deel van het exploitatiesaldo dat verband houdt met het afwikkelen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 betreffende de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (PbEU 2014, L 225) en het Deel Bijzondere maatregelen financiële ondernemingen van de Wet op het financieel toezicht.
E
Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. personen die behoren tot een van de toezichtcategorieën, genoemd in bijlage II, III of IV.
F
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toezichthouder brengt jaarlijks een bedrag in rekening aan de personen die behoren tot de in bijlage II, III en IV opgenomen toezichtcategorieën..
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De kosten die aan de in bijlage II, onderdeel «Toezichthouder: de Nederlandsche Bank» opgenomen toezichtcategorieën, worden doorberekend, zijn in enig jaar gelijk aan de som van:
a. het totaal van de overige kosten bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a, zoals opgenomen in de voor het desbetreffende jaar vastgestelde en goedgekeurde begroting van de Nederlandsche Bank, verminderd met
b. het deel van de opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes dat overeenkomstig artikel 7, vierde lid, is toegerekend aan de in bijlage II opgenomen toezichtcategorie, en verminderd of verhoogd met
c. het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel a.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. De kosten die aan de in bijlage III, onderdeel «Toezichthouder: de Nederlandsche Bank» opgenomen toezichtcategorieën, worden doorberekend, zijn in enig jaar gelijk aan de som van:
a. het totaal van de overige kosten bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, zoals opgenomen in de voor het desbetreffende jaar vastgestelde en goedgekeurde begroting van de Nederlandsche Bank, verminderd met
b. het deel van de opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes dat overeenkomstig artikel 7, vierde lid, is toegerekend aan de in bijlage III opgenomen toezichtcategorie, en verminderd of verhoogd met
c. het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel b.
4. Onder vernummering van het vijfde tot en met het achtste lid tot het zevende tot en met het tiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. De kosten die aan de in bijlage IV, onderdeel «Toezichthouder: de Nederlandsche Bank» opgenomen toezichtcategorieën, worden doorberekend, zijn in enig jaar gelijk aan de som van:
a. het totaal van de overige kosten, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, zoals opgenomen in de voor het desbetreffende jaar vastgestelde en goedgekeurde begroting van de Nederlandsche Bank, verminderd met
b. het deel van de opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes dat overeenkomstig artikel 7, vierde lid, is toegerekend aan de in bijlage IV opgenomen toezichtcategorie, en verminderd of verhoogd met
c. het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel c.
6. Het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel d, brengt de toezichthouder in rekening op een of meer van de wijzen die zijn vastgelegd in artikel 22, zesde lid, van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 betreffende de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen (PbEU 2014, L 225).
5. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. De kosten, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, worden aan de hand van de procentuele aandelen, zoals vastgesteld in bijlage II, III en IV, toegerekend aan de toezichtcategorieën, bedoeld in het eerste lid.
6. In het achtste lid (nieuw) wordt de zinsnede «zoals vastgelegd in bijlage II en III» vervangen door: zoals vastgelegd in bijlage II, III en IV.
7. In het negende lid (nieuw) wordt de zinsnede «tweede tot en met het vierde lid» vervangen door: tweede tot en met het vijfde en zevende lid.
G
In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «van de in bijlage II of III opgenomen toezichtcategorieën» vervangen door: van de in bijlage II, III of IV opgenomen toezichtcategorieën.
H
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een persoon als bedoeld in bijlage IV in afwikkeling wordt geplaatst en in dat kader vermogen overgaat, zal de toezichthouder een ingevolge artikel 13 oorspronkelijk in rekening te brengen dan wel gebracht bedrag bij die persoon naar rato van de omvang van het vermogen dat is overgegaan, en rekening houdend met het tijdstip per wanneer de overgang van het vermogen heeft plaatsgevonden, verrekenen met de persoon die dat vermogen heeft verkregen.
I
In artikel 16, eerste lid, wordt de zinsnede «voor de toepassing van artikel 1:76» vervangen door: voor de toepassing van de artikelen 1:76 en 1:76a.
J
Na bijlage III wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
Toezichthouder: de Nederlandsche Bank
Toezicht-categorie |
Procentueel aandeel |
Personen |
Wetsverwijzing |
Maatstaf |
---|---|---|---|---|
Banken en beleggingsondernemingen |
100% |
a. Banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 Wft. b. Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3A:2 Wft, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft. |
Artikel 2:11 Wft Artikel 2:96 Wft juncto artikel 3A:2 Wft |
Total assets: Het totaal van activa op de balans zoals door banken en beleggingsondernemingen gerapporteerd aan de Nederlandsche Bank1 |
Het betreft de rapportages op grond van de Regeling staten financiële ondernemingen Wft 2011 of de Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (CRR).
De Faillissementswet wordt gewijzigd als volgt:
A
Aan artikel 212g, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
deposito dat valt onder de werking van het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;
kleine, middelgrote en mirco-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet gedefinieerd in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, (PbEU 2003, L 124/16);
verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225).
B
Artikel 212ha wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De Nederlandsche Bank kan de rechtbank Amsterdam verzoeken ten aanzien van een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht het faillissement uit te spreken indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdelen a en b, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2. In het tweede lid vervalt «of een in een noodregeling benoemde bewindvoerder».
C
Artikel 212hf wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De bank onderscheidenlijk de beleggingsonderneming kan, na in gelegenheid te zijn gesteld te worden gehoord, zich verweren tegen het oordeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 212ha, eerste lid.
2. In het tweede lid wordt «een beslissing of oordeel» vervangen door «een oordeel» en wordt «die beslissing of dat oordeel» vervangen door: dat oordeel.
D
Na artikel 212r wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De volgende vorderingen worden verhaald op de boedel na de vorderingen, genoemd in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en voor de vorderingen van concurrente schuldeisers, in de volgende volgorde:
a. vorderingen ter zake van gegarandeerde deposito’s en vorderingen van de Nederlandsche Bank die op grond van artikel 3:261, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht in de rechten van de depositohouder ter zake van een vordering op de betalingsonmachtige kredietinstelling is getreden;
b. vorderingen ter zake van het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat groter is dan het bedrag van de vergoeding dat krachtens artikel 3:259, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht is vastgesteld, welke deposito’s worden aangehouden door natuurlijke personen en door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van deposito’s, aangehouden door natuurlijke personen en door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s zouden zijn indien zij niet waren aangehouden in buiten de Europese Unie gelegen bijkantoren van banken met zetel in de Europese Unie.
2. Zowel binnen onderdeel a als binnen onderdeel b van het eerste lid hebben de vorderingen onderling een gelijke rang.
E
Na afdeling 11AA wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
De artikelen 212h, eerste lid, 212ha tot en met 212hq, 212i, 212j, en 212l tot en met 212nn zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen, bedoeld in artikel 3A:2, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht, met dien verstande dat in artikel 212ha voor «artikel 2:11» wordt gelezen: 2:96.
Het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 80, tweede lid, van Boek 3 wordt «en door de goedkeuring van een overdrachtsplan als bedoeld in de artikelen 3:159l, 3:159p en 3:159s van de Wet op het financieel toezicht» vervangen door: , door de goedkeuring van een overdrachtsplan als bedoeld in de artikelen 3:159l, 3:159p en 3:159s van de Wet op het financieel toezicht, en door toepassing van een afwikkelingsinstrument als bedoeld in de artikel 3A:1, onderdelen a, b en c, van die wet, indien bij dat overgangsplan of bij de toepassing van dat afwikkelingsinstrument alle eigendomsinstrumenten of alle activa en passiva overgaan.
B
Artikel 666, eerste lid, van Boek 7 komt te luiden:
1. De artikelen 662 tot en met 665 en 670 lid 8 zijn niet van toepassing op de overgang van een onderneming indien:
a. de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort;
b. de werkgever een entiteit is als bedoeld in artikel 3A:2 van de Wet op het financieel toezicht en ten aanzien van die werkgever het instrument van overgang van de onderneming, het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa, bedoeld in artikel 3A:28, 3A:37 onderscheidenlijk 3A:41 van de Wet op het financieel toezicht wordt toegepast; of
c. de werkgever een bank of verzekeraar is in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, en ten aanzien van die werkgever de noodregeling, bedoeld in afdeling 3.5.5 van die wet is uitgesproken, de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b, heeft verleend, of indien de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163m, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van die wet heeft verleend en de bewindvoerders overgaan tot liquidatie.
De Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:
A
Bijlage 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225): de artikelen 16, 18 en 21.
2. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht wordt, onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot onderdelen b tot en met d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19
B
Bijlage 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 1 wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d, na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. artikel 3A:56
2. Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225): de artikelen 16, 18 en 21
b. In onderdeel a van de zinsnede met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht wordt na «artikel 1:26, eerste en tweede lid,» ingevoegd: de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19,
3. In artikel 7 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225), met uitzondering van de artikelen 16, 18 en 21
4. Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225), met uitzondering van de artikelen 16, 18 en 21
b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht, wordt onder vernummering van de onderdelen a tot en met c tot onderdelen b tot en met d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19
1. De artikelen 3A:17, 3A:18, 3A:20, 3A:21, 3A:44, 3A:48, 3A:69, 3A:70, 3A:73, 3A:74 en 3A:75 van de Wet op het financieel toezicht zijn tot het tijdstip waarop verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PbEU 2014, L 225), met uitzondering van de onderdelen, bedoeld in artikel 99, derde tot en met vijfde lid, van die verordening, van toepassing wordt, van overeenkomstige toepassing op entiteiten die vallen onder de werking van die verordening.
2. Het afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 3A:68, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht heeft tot het in het eerste lid bedoelde tijdstip tevens tot taak het beheer van financiële middelen voor de financiering van afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van banken en beleggingsondernemingen die vallen onder de werking van de verordening, bedoeld in het eerste lid.
3. Ten behoeve van het afwikkelingsfonds wordt ten minste eenmalig een bijdrage geheven van banken en beleggingsondernemingen die vallen onder de werking van de verordening, bedoeld in het eerste lid. De artikelen 3A:71 en 3A:72 van de Wet op het financieel toezicht zijn van overeenkomstige toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34208-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.