34 198 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2016)

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 juli 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt na onderdeel G een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ga

Artikel 2:11, tweede lid, komt te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen op wie het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen ingevolge artikel 3:2 niet van toepassing is.

B

In artikel I wordt na onderdeel K een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ka

Artikel 3:5, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met hetgeen in hoofdstuk 5.1 is bepaald; en.

Toelichting

A

Deze wijziging heeft betrekking op artikel 2:11 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Bij de Wijzigingswet financiële markten 2015 is artikel 2:11, tweede lid, aangepast: de voorwaarden waaraan een concernfinancieringsmaatschappij moet voldoen om in aanmerking te komen voor een uitzondering op de vergunningplicht voor banken en het verplicht onder toezicht staan zijn sinds 1 januari 2015 aangescherpt.1

Tevens is bij die gelegenheid een onderdeel b aan artikel 2:11, tweede lid, toegevoegd. Als gevolg van dat onderdeel is de vergunningplicht niet langer van toepassing op personen op wie artikel 3:5, eerste lid, niet van toepassing is. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat het verboden is om in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben. Onderdeel b is abusievelijk opgenomen. Het is niet de bedoeling geweest om deze uitzondering te maken op de vergunningplicht voor het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek en het weer uitlenen daarvan. Daarom vervalt dit onderdeel, en heeft artikel 2:11, tweede lid, weer uitsluitend betrekking op concernfinancieringsmaatschappijen.

B

Deze wijziging heeft betrekking op artikel 3:5, tweede lid, Wft. In dat artikel wordt op het verbod om in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, een aantal uitzonderingen gemaakt. Een daarvan betreft degenen die de opvorderbare gelden hebben als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met hetgeen in hoofdstuk 5.1 van de Wft is bepaald. Naar de letter van de tekst genomen, heeft deze formulering als consequentie dat het aan degene die gelden aantrekt door effecten aan te bieden in overeenstemming met hoofdstuk 5.1, niet is verboden om tevens op andere wijzen gelden aan te trekken. Het spreekt vanzelf dat dat niet is beoogd. Beoogd is de uitzondering op het verbod te beperken tot het aantrekken van gelden door effecten aan te bieden in overeenstemming met hoofdstuk 5.1. Met de wijziging van artikel 3:5, tweede lid, wordt dit geredresseerd.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Stb. 2014, 472.

Naar boven