34 195 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 5 november 2015

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de leden van de fracties van de VVD, GroenLinks, PvdA en SP van de Eerste Kamer hebben gesteld over het personenregister en de meertalige buitenschoolse opvang.

Personenregister

De leden van de VVD-fractie vragen hoe een ingeschrevene kan zien welke gegevens over hem/haar zijn aangelegd in het register en hoe bij evidente fouten de ingeschrevene de gegevens in het register kan laten aanpassen.

Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke gegevens van de ingeschrevene in het personenregister worden opgenomen. Het gaat om persoonsgegevens zoals deze staan in de Basisregistratie Personen (verder: BRP), de gegevens van de Verklaring Omtrent het Gedrag (verder: VOG), een vermelding van de wijze waarop de ingeschrevene bereikbaar is, de gegevens van de houder voor wie de betrokkene werkzaam is en gegevens over de betaling en de status van de inschrijving. Al deze gegevens zijn voor de ingeschrevene zichtbaar in het personenregister en kunnen ofwel door de persoon zelf worden aangepast, ofwel op verzoek door de beheerder van het personenregister. Daar waar het gaat om fouten in de BRP, kan de ingeschrevene zich wenden tot de gemeente.

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen er op dat de gastouderopvang flexibel en vaak kostenaantrekkelijk is en vragen in hoeverre deze vorm van kinderopvang behoed kan worden voor hoge kosten voor registratie.

Het personenregister zal van toepassing zijn op alle personen die op basis van de Wko over een VOG moeten beschikken. Daaronder vallen ook de gastouders en hun huisgenoten voor wie de VOG-plicht reeds geldt. Uit de resultaten van het systeem van continue screening tot nu toe, blijkt dat de meeste signalen de gastouderopvang betreffen. Een volledige en blijvende screening van met name de personen die een rol hebben binnen de gastouderopvang is derhalve van groot belang. Naast het publiek belang heeft ook de sector, waaronder de gastouderopvang, zelf baat bij het verbeteren van de veiligheid hetgeen bijdraagt aan het vertrouwen in de kinderopvang.

SZW dekt, naast de initiële kosten, in beginsel de eerste zes maanden alle uitvoeringskosten voor continue screening op basis van het personenregister. Inschrijving is in die eerste periode voor alle personen gratis, zo ook voor alle gastouders en hun meerderjarige huisgenoten. Een persoon heeft dan enkel één juiste VOG nodig voor inschrijving. Met het personenregister zal het na de inschrijving niet meer nodig zijn om bij wisseling van werkplek een nieuwe VOG aan te vragen en hiervoor kosten te maken. Het inschrijftarief na de eerste periode is eenmalig € 12,– per digitale inschrijving tot 2018. Niet alle kosten worden doorberekend in dit inschrijftarief. Van de begrote € 2 miljoen aan kosten in 2016 en in 2017 wordt € 600.000 in het tarief doorberekend. De overheid neemt de kosten boven de € 600.000 voor haar rekening. Daarnaast worden de kosten die de GGD en de gemeente maken voor het toezicht en de handhaving, naar aanleiding van een ontvangen signaal uit de continue screening, uit de algemene middelen gedekt.

Voorts vragen de leden van GroenLinks voor wie de verplichting tot inschrijving in het personenregister zal gelden. Zij vragen om een duiding over de vraag wanneer aanwezigheid structureel dan wel regelmatig wordt en of de duur van de aanwezigheid daarbij een rol zal spelen. De leden vragen met enkele voorbeelden waar de grens van de registratieplicht ligt.

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat personen die structureel werkzaam zijn op de opvanglocatie tijdens opvanguren een VOG moeten hebben. Voor de gastouderopvang zal gelden dat daarnaast ook personen die structureel aanwezig zijn tijdens de opvang op het woonadres van de gastouder of van de houder van een klein kindercentrum aan huis een VOG moeten hebben. Deze personen zijn vergelijkbaar met de huisgenoot van de gastouder die nu reeds VOG-plichtig is.

Zoals aan de leden van de Tweede Kamer is toegezegd, zal er in het voorjaar van 2016 een nadere duiding komen van wat wordt verstaan onder het begrip structureel. Hierover hebben inmiddels eerste gesprekken met de toezichthouder, GGD GHOR en met de brancheorganisatie plaatsgevonden. Uitgangspunt is dat de duiding zal bestaan uit een combinatie van een frequentie en een minimale duur van het werkzaam of aanwezig zijn. De denkrichting gaat uit naar een frequentie van minimaal één maal per drie maanden, minimaal een half uur werkzaam of aanwezig zijn. Dit betekent dat ouders die alleen halen en brengen en personen die alleen iets leveren, zoals de groenteboer, geen VOG hoeven te hebben. Een vriend van de gastouder die wekelijks een ochtend tijdens de opvang aanwezig is, zal wel VOG-plichtig zijn. Zodra sprake is van een toereikende duiding, zal – zoals reeds aangegeven – de Tweede Kamer worden geïnformeerd. Ook uw Kamer zal ik daarover informeren. In de communicatie zal uitgebreid aandacht worden besteed aan de duiding, zodat zowel de sector als de toezichthouder voldoende is voorbereid voor de toepassing in de praktijk.

Meertalige opvang en meertalig basisonderwijs

De leden van de VVD-fractie en de leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de kwaliteit van het gesproken en geschreven Frans, Duits of Engels dat aangeboden wordt, gegarandeerd en getoetst wordt.

De opleidingseisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang vallen uiteen in beroepskwalificatie-eisen en taaleisen. Ik ben voornemens om in de onderliggende lagere wet- en regelgeving op te nemen dat voor de beroepskwalificatie-eisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang wordt aangesloten bij de eisen die gelden voor reguliere beroepskrachten middels verwijzing naar de CAO kinderopvang. Daarnaast zullen ook eisen gelden ten aanzien van de taal. Ik heb het voornemen om ook deze taaleisen in lagere wet- en regelgeving op te nemen. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de handleiding vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto), welke is ontwikkeld door het Europees platform ten behoeve van vvto Engels in het primair onderwijs. Voor wat betreft de meertalige beroepskracht wordt daarbij gedacht aan een kennisniveau van het Engels, Frans of Duits op minimaal B2-niveau voor de deelvaardigheden spreken, verstaan en lezen. De systematiek waarop de opleidingseisen worden vastgesteld is gelijk aan die voor beroepskrachten in de kinderopvang en peuterspeelzalen.

Jaarlijks onderzoekt de GGD bij ieder geregistreerd kindercentrum of de exploitatie voldoet aan de kwaliteitseisen (waaronder de beroepskwalificatie-eisen) uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de lagere regelgeving. Een reguliere beroepskracht kinderopvang dient te beschikken over een diploma mbo-3 SPW, of een diploma dat daaraan is gelijkgesteld. De volledige lijst met gelijkgestelde diploma’s staat in de CAO kinderopvang. De GGD onderzoekt tijdens de jaarlijkse inspectie of voldaan wordt aan de beroepskwalificatie-eisen of aan de lijst met gelijkgestelde diploma’s. De GGD zal na de inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel ook overeenkomstig toetsen op de opleidingseisen (de beroepskwalificatie-eisen en de taaleisen) van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is een breed onderzoek te starten naar de gevolgen van meertalig onderwijs en meertalige opvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. Zij verzoeken daarbij ook de effecten van meertalig onderwijs en meertalige opvang op zorgkinderen, zoals kinderen met een autisme, te onderzoeken.

Basisscholen (4–12 jaar) hebben van 2010–2012 geëxperimenteerd met het aanbieden van 15% van de onderwijstijd in een vreemde taal. Daarbij zijn twee onderzoeken gedaan, zowel naar de ervaringen met als de effecten van dit type onderwijs op de leerlingen1.

Internationaal zijn er veel onderzoeken gedaan, die eveneens positieve effecten laten zien van tweetalige onderwijsprogramma’s2. In de pilot tweetalig primair onderwijs (pilot TTO), in opdracht van Staatssecretaris Dekker van het Ministerie van OCW, wordt onderzocht wat de effecten zijn van 30–50% van de onderwijstijd in een vreemde taal, ook op leerlingen met (leer)achterstanden. Dit onderzoek zal – conform de motie Rog3 – daarnaast ook ingaan op de effecten van 15% van de onderwijstijd in een vreemde taal op leerlingen met (leer)achterstanden.

Bij de leeftijdsgroep van de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk (0–4 jaar) is vaak nog geen diagnose gesteld welke kinderen, zorgkinderen zijn. Met name geldt dit voor kinderen die dyslectisch zijn en voor kinderen met een autisme4. Kinderen in de kinderopvang leren spelenderwijs een taal (er worden doorgaans geen taal (cito) toetsen en dergelijke afgenomen). Monitoring van de effecten zal voor deze leeftijdsgroep op een andere wijze geschieden dan bij kinderen in de basisschoolleeftijd (en in de pilot TTO van OCW). Bij jonge kinderen wordt gekeken of de ontwikkeling van de taalvaardigheid van de vreemde taal en van de Nederlandse taal passen bij de ontwikkelingen bij de leeftijd van het kind.

In de onderzoeken van OCW wordt de basisschoolleeftijdsgroep meegenomen. De meertalige buitenschoolse opvang wordt niet apart onderzocht, omdat het hier gaat om dezelfde doelgroep als het primair onderwijs. In het onderzoek van dagopvang en peuterspeelzaalwerk zal de kinderopvangleeftijdsgroep 0–4 jaar worden meegenomen. Gezamenlijk beslaat dit beide leeftijdsgroepen. De regering heeft reeds toegezegd om de gevolgen van het op experimenteerbasis aanbieden van meertalige dagopvang (leeftijdsgroep 0–4 jaar) en meertalig peuterspeelzaalwerk (leeftijdsgroep 2–4 jaar), te monitoren. Op basis van de experimenteerbepalingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zal een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden opgesteld om het aanbieden van experimentele meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk mogelijk te maken. Deze AMvB zal bij beide Kamers worden voorgehangen. Deze experimenten zullen aan voorwaarden worden gebonden en alleen daartoe geselecteerde instellingen zullen kunnen deelnemen. Uit de experimenten zal afdoende moeten blijken dat het aanbieden van meertalige opvang niet ten koste gaat van de taalverwerving van het Nederlands voor deze leeftijdsgroep (ook voor kinderen met een taalachterstand).

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de regering de daadwerkelijke toegankelijkheid van meertalige buitenschoolse opvang voor alle kinderen zal bewerkstelligen. Tevens vragen zij of de regering bereid is de invloed van meertalige buitenschoolse opvang op de hoogte van de ouderbijdrage te monitoren en in te grijpen als hiervan een uitsluitend effect voor kinderen uit financieel minder daadkrachtige gezinnen uit zal gaan.

Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt voor opvanginstellingen om meertalige buitenschoolse opvang aan te bieden. Het is aan de buitenschoolse opvang instelling of deze overgaat tot het aanbieden van meertalige buitenschoolse opvang. Elke buitenschoolse opvang, ook een buitenschoolse opvang in een achterstandswijk, kan meertalige opvang aanbieden. Dit is echter niet verplicht. Ouders kiezen zelf of zij hun kinderen naar een meertalige buitenschoolse opvang laten gaan. Kinderopvangtoeslag is inkomensafhankelijk, met een lager inkomen is de toeslag hoger. Hierdoor blijft opvang ook voor werkende ouders met een lager inkomen toegankelijk, ook wanneer meertalige buitenschoolse opvang wordt afgenomen. Kinderopvangtoeslag is een bijdrage in de kosten van kinderopvang. Ouders moeten kosten voor kinderopvang hebben gemaakt en zijn daarnaast verplicht om een zogenoemde eigen bijdrage kinderopvangtoeslag te betalen. De eigen bijdrage kinderopvangtoeslag is daarom in de vorm anders dan de (niet verplichte) ouderbijdragen van basisscholen. Ongeacht of er sprake is van reguliere opvang of meertalige opvang, alle ouders moeten voldoen aan de verplichte eigen bijdrage kinderopvangtoeslag. De eigenbijdrage kinderopvangtoeslag heeft hierdoor geen uitsluitend effect voor kinderen uit financieel minder daadkrachtige gezinnen.

De buitenschoolse opvang ondernemer zal de extra kosten voor meertalige buitenschoolse opvang, die doorgaans zullen bestaan uit kosten voor het afleggen van een taalexamen (zo rond de € 250,– euro per examen), mogelijk verdisconteren in de uurprijs. Dit zijn doorgaans eenmalige kosten bij indiensttreding van de meertalige beroepskracht. Het afleggen van een taalexamen is noodzakelijk, opdat de toezichthouder het taalniveau van de (near) native speaker kan toetsen bij de jaarlijkse inspectie.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie een toelichting op hoe het voorliggende wetsvoorstel (maximaal 50% van de opvangtijd) zich verhoudt tot het wetsvoorstel dat basisscholen de mogelijkheid biedt om maximaal 15% van de onderwijstijd in de Engelse, Duitse of Franse taal aan te bieden (verkort aangeduid als «Meertalig basisonderwijs»)5.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in het primair onderwijs. Het wetsvoorstel maakt het uitsluitend voor de buitenschoolse opvang mogelijk om kinderopvang aan te bieden in de Engelse, Duitse of Franse taal. Continue taalrijke input in een andere taal (aantal uur blootstelling) en bewuste aandacht voor taal door mensen met een goede taalbeheersing zijn de meest cruciale voorwaarden om meertaligheid te ontwikkelen. De kern is dat een kind voldoende uren aan een vreemde taal moet worden blootgesteld om de taal te verwerven. Kinderen gaan gemiddeld per maand maar 38 uur naar de buitenschoolse opvang. Het aantal uren blootstelling aan een vreemde taal in de buitenschoolse opvang is hierdoor veel lager dan in het onderwijs (gemiddeld wordt 90 uur onderwijstijd per maand afgenomen). Wanneer uitgegaan zou zijn van 15% van de gemiddelde opvangtijd, zou dit betekenen dat kinderen gemiddeld 5,7 uur per maand in de buitenschoolse opvang in aanraking komen met een vreemde taal, waardoor geen voldoende taalwerving ontstaat. Gelet hierop is een percentage van 50% in de buitenschoolse opvang gerechtvaardigd.

Kwaliteit van de kinderopvang

De leden van de PvdA-fractie geven aan te begrijpen dat de regering met het voorliggende wetsvoorstel een verdere impuls wil geven aan de kwaliteit van de kinderopvang. De kwaliteit van de kinderopvang in Nederland laat volgens allerlei rapporten behoorlijk te wensen over. En dat terwijl goede kinderopvang zulke grote betekenis kan hebben. De leden vragen welke verdere stappen de regering voornemens is te zetten ter verdere bevordering van de kwaliteit van de kinderopvang.

Goede kinderopvang draagt bij aan een goede start voor kinderen in de maatschappij. In het belang van kwalitatief goede kinderopvang zijn er in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen eisen vastgelegd en houden gemeenten toezicht op de naleving van de eisen. De eisen en het toezicht moeten instellingen prikkelen om goede kwaliteit te leveren en moeten hen daarbij niet in de weg zitten. De kwaliteitsmetingen van afgelopen jaren laten zien dat de kwaliteit van de opvang in de basis op orde is, maar dat er wel meer aandacht moet komen voor de ontwikkeling van de kinderen6. Met het oog daarop zal per 2017 met het nog in te dienen wetsvoorstel Het Nieuwe Toezicht de huidige set kwaliteitseisen voor dagopvang en buitenschoolse opvang (BSO) wijzigen. Doel van deze aanpassing is allereerst een kwaliteitsverhoging. Er zal een reeks kwaliteitsverhogende maatregelen verankerd worden in de wet- en regelgeving. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een betere mix van mbo- en hbo-functies op de werkvloer, permanente educatie voor de medewerkers en verhoging van het taalniveau van medewerkers. Bovendien worden de eisen aan kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk gelijk geschakeld en worden de eisen aan BSO en school meer op elkaar afgestemd. Daarmee wordt de samenwerking tussen instellingen vergemakkelijkt. Daarnaast zullen er concrete pedagogische doelen voor de kinderopvang opgenomen worden in de wet- en regelgeving. Instellingen kunnen daardoor beter hun pedagogisch beleid invullen en kunnen zich daarmee onderscheiden. Voorts bieden de doelen houvast voor toezicht op de pedagogische kwaliteit, waarbij toezichthouder en instelling met elkaar in gesprek gaan over de kwaliteit. Tot slot zal het toezicht aangepast worden, zodat de toezichthouder zich meer kan focussen op de kwaliteit van de opvang in de praktijk, in plaats van op structurele randvoorwaarden.

De kinderopvangsector heeft het de afgelopen jaren moeilijk gehad. Desondanks heeft de sector zich ook in deze periode initiatiefrijk getoond in het verbeteren van de kwaliteit. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de opzet van een landelijk systeem voor permanente educatie van pedagogisch medewerkers en de tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang, waar veel instellingen zich voor hebben ingeschreven. Dit toont aan dat de sector kwaliteit, ook in moeilijke tijden, hoog in het vaandel heeft staan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
5

Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de mogelijkheid een deel van het onderwijs te geven in de Engelse, Duitse of Franse taal (Kamerstukken 34 031).

X Noot
6

Kohnstamm Instituut, Pedagogische kwaliteit gemeten in peuterspeelzalen. Uitkomsten uit het pre-Cool cohortonderzoek en het NCKO-onderzoek naast elkaar gezet, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, directie Kinderopvang, november 2014.

Naar boven