34 178 Goedkeuring en uitvoering van het op 2 maart 2015 te Veenhuizen tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake het gebruik van een penitentiaire inrichting in Nederland voor de tenuitvoerlegging van bij Noorse vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen (Trb. 2015, 37)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 25 juni 2015

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inzake dit voorstel van wet. Ik dank de leden van de SP-fractie en de GroenLinks-fractie voor hun vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel. Zij bieden mij de gelegenheid om de werking van het wetsvoorstel en van het onderliggende verdrag van een nadere uitleg te voorzien. De vragen worden in het hierna volgende mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken beantwoord.

De leden van de SP-fractie vergelijken de terbeschikkingstelling van de gevangenis Norgerhaven aan Noorwegen met privatisering van het gevangeniswezen. Zij menen dat bij het onderbrengen van de Noorse gedetineerden vooral wordt gesproken over het voordeel dat de Nederlandse staat behaalt bij het verhuren van een gevangenis aan de Noren en minder over andere aspecten. Zij vragen de regering om haar visie hierop te geven, waarbij zij een vergelijking maken met de privatisering van het gevangeniswezen. In antwoord op de vraag van deze leden wil ik vooropstellen dat het ter beschikking stellen van de gevangenis Norgerhaven geen samenhang heeft met eventuele privatisering van het Nederlands gevangeniswezen. Ook is er geen sprake van een overeenkomst met een commerciële partij. Het gaat om een bijzondere vorm van internationale samenwerking op strafrechtelijk terrein tussen twee staten die elkaar kunnen helpen een oplossing te vinden voor een capaciteitstekort in de ene staat en een capaciteitsoverschot in de andere staat.

Het is zeker geen kabinetsbeleid om Nederlandse detentiecapaciteit als ware het een product internationaal aan te bieden. De samenwerking met België en Noorwegen bij de aanwending van detentiecapaciteit is uitzonderlijk. Het gaat om een samenwerking die haar oorsprong vindt in het samenkomen van wederzijdse belangen, die gebaseerd is op het noodzakelijke vertrouwen in elkaars rechtssysteem, maar vooral ook in de praktijk kan worden gebracht omdat het mogelijk is gebleken om aan een groot aantal randvoorwaarden te voldoen. Dat de bijzondere samenwerking tussen Nederland en België met betrekking tot de PI Tilburg nu wordt gevolgd door een even bijzondere samenwerking tussen Nederland en Noorwegen, doet daarom in mijn ogen geenszins iets af aan het uitzonderlijke karakter.

De leden van de SP-fractie en van de fractie van GroenLinks vragen meer in het algemeen of het wel wenselijk is dat gevangenen hun straf moeten uitzitten op buitenlands grondgebied. Zij vragen of de regering het met hen eens is dat plaatsing in een gevangenis op eigen grondgebied de voorkeur verdient.

Ter beantwoording van deze vragen zou ik graag willen verduidelijken dat ook voor de regering het uitgangspunt is dat staten zelf verantwoordelijk zijn voor een adequate, menswaardige en tijdige tenuitvoerlegging van de in hun eigen land opgelegde gevangenisstraffen. Het nationale beleid dient erop gericht te zijn om te verzekeren dat voldoende detentiecapaciteit beschikbaar is om dit te realiseren. In Nederland gebruiken we hiervoor het prognosemodel justitiële ketens (PMJ) dat de basis vormt voor de meerjarige capaciteitsplanning in het kader van de begrotingsvoorbereiding. Met het gebruik van een dergelijk model kan zo veel mogelijk worden voorkomen dat zich een situatie voordoet waarin sprake is van een tekort aan detentiecapaciteit en kan ook tijdig worden voorzien in buffercapaciteit.

In Noorwegen is geen sprake van overbevolking van gevangenissen. Er is daarentegen sprake van een tekort aan detentiecapaciteit dat (mede) wordt veroorzaakt door de noodzaak om oude penitentiaire inrichtingen te renoveren. Noorwegen beschikt over een relatief groot aantal gevangenissen die echter doorgaans een geringe capaciteit hebben. De Noorse capaciteit van ongeveer 3900 cellen is verspreid over 43 gevangenissen op 61 locaties. Dit maakt dat bij het renoveren van gebouwen al snel de volledige capaciteit op de desbetreffende locatie wegvalt. Naast het vaker toepassen van meerpersoonscelgebruik en het bouwen van tijdelijke voorzieningen, ziet de Noorse regering het huren van een gevangenis in Nederland als een tijdelijke oplossing die kan voorkomen dat lange wachtlijsten ontstaan voor het ondergaan van een opgelegde gevangenisstraf. De Noorse regering heeft in december 2014 een integraal kader aan het Noorse parlement voorgelegd met het oog op de vergroting van de gevangeniscapaciteit, nieuwbouw en onderhoud. De Noorse regering verwacht dat de capaciteitsproblematiek over drie jaar voldoende is opgelost, zodat het gebruik van de gevangenis Norgerhaven daarna niet langer nodig is. Niettemin sluit de Noorse regering een verlenging van het gebruik niet uit. Het Noorse parlement heeft het onderhavige verdrag inmiddels goedgekeurd en heeft daarbij de mogelijkheid van verlenging – na de initiële periode van drie jaar -bepaald op maximaal twee jaar.

De leden van de SP-fractie vragen of overdracht van de executie ook denkbaar zou zijn voor Nederland als er een tekort aan celruimte in Nederland zou zijn.

De door deze leden genoemde situatie van een tekort aan celruimte in Nederland zal zich, gelet op hetgeen ik hierboven heb opgemerkt, naar mijn verwachting niet gemakkelijk voordoen. De capaciteitsplanning voor het gevangeniswezen wordt jaarlijks bij de begrotingsvoorbereiding in meerjarig perspectief herijkt aan de hand van de PMJ. Het beleid is erop gericht om altijd te voorzien in een voldoende hoeveelheid reservecapaciteit om onvoorziene fluctuaties in het aanbod aan te detineren personen op te vangen. Mocht er door onvoorziene ontwikkelingen toch een tekort aan detentiecapaciteit ontstaan, dan zal Nederland dit uiteraard eerst zelf proberen op te lossen.

De opmerking van de leden van de SP-fractie dat de penitentiaire inrichting Veenhuizen leeg staat en zonder het verdrag met Noorwegen gesloten moet worden, moet op een misverstand berusten. De penitentiaire inrichting Veenhuizen bestaat uit verschillende locaties. De gevangenis Norgerhaven is er daar één van. Geen van de locaties van de PI Veenhuizen staat op dit moment op de nominatie om gesloten te worden.

De indruk die bij deze leden leeft dat het bij de plaatsing van Noorse gedetineerden lijkt te gaan om goederen die binnen Europa worden verplaatst, bestaat bij mij in het geheel niet. Mijn beeld van het Noorse gevangeniswezen, vooral waar het de omgang met gedetineerden betreft, wijst op een zeer zorgvuldige en humane omgang met deze mensen. Het Noorse gevangeniswezen staat in de hele wereld hoog aangeschreven – net als het Nederlandse gevangeniswezen overigens – voor wat betreft de wijze waarop gedetineerden worden bejegend. Verslaggeving en rapporten over het Noorse gevangeniswezen wijzen uit dat gedetineerden in het Noorse gevangeniswezen in alle opzichten een menswaardig bestaan wordt geboden. In dit licht ben ik ervan overtuigd dat de Noorse autoriteiten bij gebruik van de gevangenis in Norgerhaven en bij de plaatsing van gedetineerden aldaar onverminderd oog zullen houden voor de belangen van de betrokken gedetineerden.

De leden van de SP-fractie vragen wat de rol is van Nederland ten aanzien van de gevangenis Norgerhaven in Veenhuizen en ten aanzien van de aldaar verblijvende Noorse gedetineerden.

Na de ingebruikname van Norgerhaven is Noorwegen verantwoordelijk voor de in de gevangenis ten uitvoer te leggen gevangenisstraffen. Die tenuitvoerlegging geschiedt op basis van het Noorse recht en onder verantwoordelijkheid van een Noorse directeur. Tegelijkertijd staat Norgerhaven nog steeds in Nederland en is er in Norgerhaven Nederlands personeel werkzaam. Dat maakt dat Nederland uiteraard betrokkenheid blijft houden, maar die betrokkenheid ziet niet op de wijze van executie van straffen. Uiteraard is het zo dat de tenuitvoerlegging van Noorse strafvonnissen in Nederland alleen kan worden toegestaan omdat gegarandeerd is dat daarbij fundamentele rechten van de mens worden gerespecteerd en voorts dat is voorzien in toereikende rechtsbescherming. Noorwegen is partij bij alle relevante mensenrechtenverdragen en mensenrechten zijn in Noorwegen ook grondwettelijk beschermd. In het toezicht op de tenuitvoerlegging van Noorse straffen in Norgerhaven zal door Noorwegen worden voorzien en voor gedetineerden is toegang tot de Noorse rechter verzekerd. In die zin kan dan ook de opmerking van het College voor de Rechten van de Mens over een Nederlandse eindverantwoordelijkheid voor het toestaan dat Noorwegen Noorse vrijheidsstraffen ten uitvoer legt op Nederlands grondgebied, waarnaar deze leden verwijzen, worden onderschreven en op passende wijze worden ingevuld.

Over het recht op «family life», waar de leden van de SP-fractie naar vragen, kan ik het volgende opmerken. De Noorse autoriteiten zullen bij de plaatsing van gedetineerden zo veel mogelijk rekening houden met de familie- en gezinssituatie. De Noorse autoriteiten hebben de intentie om gedetineerden zo veel mogelijk op basis van vrijwilligheid in Norgerhaven te plaatsen. De Noorse autoriteiten hebben mij laten weten dat gedetineerden met kinderen die hen ook regelmatig bezoeken in detentie, in beginsel niet in aanmerking komen voor overplaatsing naar Norgerhaven. In het kader van de selectie van gedetineerden voor Norgerhaven zullen de Noorse autoriteiten dus ook in het bijzonder kijken naar gedetineerden die in Noorwegen weinig of geen bezoek ontvangen, bijvoorbeeld omdat ze geen contact onderhouden met familie en vrienden of omdat de familie en vrienden zich niet in Noorwegen bevinden.

In Norgerhaven zal overigens worden voorzien in ruime mogelijkheden voor bezoek van familie- en gezinsleden en vrienden. Daarbij hoort ook de mogelijkheid dat een gedetineerde meerdere dagen achter elkaar bezoek ontvangt van familie en vrienden. Ook zullen in Norgerhaven ruimere mogelijkheden zijn voor video-bellen dan wat gebruikelijk is in Noorse gevangenissen.

In het licht van het voorgaande is naar mijn oordeel voldoende verzekerd dat de Noorse autoriteiten bij het gebruik van Norgerhaven het recht op «family life» in ogenschouw zullen nemen. Het staat Noorse gedetineerden overigens vrij om eventuele bezwaren tegen de plaatsing in Norgerhaven bij de Noorse autoriteiten en de Noorse rechter aan de orde te stellen.

Een ruimere Nederlandse rol ten aanzien van het plaatsingsbeleid dan de toetsing aan de plaatsingscriteria in artikel 8 van het onderhavige verdrag is dan ook niet aan de orde.

Ten aanzien van de vrijwilligheid van de plaatsing van Noorse gedetineerden stellen de leden van de SP-fractie en de GroenLinks-fractie nog enkele vragen.

Het is niet de taak van Nederland om de Noorse autoriteiten te controleren waar het gaat om de vrijwilligheid van de plaatsing in Norgerhaven. Het is mij wel duidelijk geworden dat de Noorse autoriteiten plaatsing in Norgerhaven aantrekkelijk willen maken voor gedetineerden. Daartoe wordt onder andere ingezet op het aanbieden van extra faciliteiten en voorzieningen aan Noorse gevangenen die in Norgerhaven worden geplaatst. Overigens is in algemene zin bij plaatsing en overplaatsing de instemming van gedetineerden geen vereiste. Dat is het in de Nederlandse wet niet het geval en evenmin in de Noorse penitentiaire wetgeving.

Het spreekt echter voor zich dat een ongestoorde tenuitvoerlegging van Noorse vonnissen in Norgerhaven er niet bij is gebaat dat grote aantallen gedetineerden tegen hun wil zouden worden geplaatst. Als deze situatie zich in de praktijk zou voordoen en daardoor een gespannen en onwerkbare situatie in Norgerhaven zou dreigen te ontstaan, dan zullen de Nederlandse autoriteiten dit uiteraard met de hoogste spoed met de Noorse autoriteiten bespreken met het oog op het vinden van een oplossing. Het is dan aan de Noorse autoriteiten om het plaatsingsbeleid bij te stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in dit verband hoe zal worden omgegaan met een verzoek om terugplaatsing naar Noorwegen door een gedetineerde die eerder heeft ingestemd met de overplaatsing, maar die het verblijf in de Nederlandse gevangenis zwaarder valt dan verwacht.

Mocht een dergelijk geval zich voordoen, dan is het aan de Noorse autoriteiten om te beslissen over de terugplaatsing van betrokkene naar een gevangenis in Noorwegen. Het gaat immers over het verblijf van een Noorse gedetineerde in een Noorse gevangenis die op Nederlands grondgebied is gelegen. Dit betekent ook dat het Noorse penitentiaire recht bepalend is waar het gaat om de mogelijkheden voor gedetineerden om overplaatsing te vragen.

De leden van GroenLinks-fractie vragen of er bij de selectie rekening zal worden gehouden met de taalvaardigheid van de gedetineerden, bijvoorbeeld door gedetineerden die enkel Noors spreken, niet over te plaatsen.

De communicatie tussen Nederlandse medewerkers en Noorse gedetineerden is vanzelfsprekend een belangrijk punt van aandacht geweest tijdens de onderhandelingen met Noorwegen en is dat thans evenzeer bij de praktische voorbereidingen op de komst van de Noorse gedetineerden, na de parlementaire goedkeuring van het verdrag. Met een goede communicatie tussen personeel en gedetineerden kan immers in een gevangenis veel worden bereikt en kan het ontstaan van problemen en spanningen worden voorkomen. Nederland en Noorwegen zijn daarom met elkaar overeengekomen dat met gedetineerden wordt gecommuniceerd in een voor hen begrijpelijke taal. Dat kan Engels zijn, maar ook een andere taal. Het personeel van DJI beschikt over ruime ervaring in het werken en communiceren met gedetineerden van allerlei verschillende nationaliteiten.

De Noorse autoriteiten zijn, als eerder in deze nota vermeld, verantwoordelijk voor het plaatsingsbeleid. Het staat de Noorse autoriteiten vrij om gedetineerden te plaatsen in Norgerhaven, mits zij niet op grond van artikel 8 van het verdrag van plaatsing zijn uitgesloten. Het is verder aan de Noorse autoriteiten om te beoordelen of het gebrek aan taalvaardigheid van een individuele gedetineerde in de weg staat aan een verblijf in Norgerhaven.

De leden van de SP-fractie vragen – onder verwijzing naar de studie «Zeg maar Henk tegen de chef» over de ervaringen van Belgische gedetineerden in de PI Tilburg – of er een rol is weggelegd voor Nederland bij het bewerkstelligen dat het Noorse systeem van voorbereiding op de invrijheidsstelling wordt nageleefd. Zij vragen ook of hierover met Noorwegen afspraken zijn gemaakt.

De door deze leden genoemde studie is mij inderdaad bekend. Op basis van het verdrag met Noorwegen wordt de gevangenis Norgerhaven gedurende een periode van ten minste drie jaar aan Noorwegen ter beschikking gesteld om daar Noorse vrijheidsstraffen ten uitvoer te leggen. De Nederlandse penitentiaire wetgeving is mitsdien expliciet buiten toepassing verklaard. Uiteraard berust de keuze om een gevangenis ter beschikking te stellen aan Noorwegen voor de tenuitvoerlegging van Noorse straffen, op vertrouwen in het Noorse recht dienaangaande. Net als in Nederland hecht de Noorse regering grote waarde aan resocialisatie. Daar is het activiteitenprogramma dat aan de Noorse gedetineerden wordt aangeboden dan ook op ingericht. Alleen resocialisatieactiviteiten die vanwege hun aard buiten de muren van de inrichting moeten plaatsvinden, zoals het voeren van een sollicitatiegesprek, kunnen niet vanuit Norgerhaven plaatsvinden. Het gaat hierbij om activiteiten die meestal aan het einde van de detentieperiode dienen plaats te vinden. Dat is een van de redenen waarom in het verdrag is opgenomen dat de Noorse gedetineerden uiterlijk twee maanden voor het einde van hun detentieduur weer naar Noorwegen dienen te worden overgebracht. Naar verwachting zal de praktijk echter uitwijzen dat om doeleinden van resocialisatie gedetineerden eerder worden overgeplaatst naar Noorwegen. Gedetineerden die in Noorwegen reeds op het punt staan om te beginnen met een resocialisatietraject dat mede bestaat uit verblijf buiten de gevangenis, bijvoorbeeld bij wijze van verlof, zullen niet voor plaatsing in Norgerhaven in aanmerking komen. Op grond van de regeling in het verdrag is immers geen verlof in Nederland mogelijk.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of het de bedoeling is dat de gedetineerden contact hebben met hun advocaat en de Noorse reclassering via skype. Ik kan deze leden antwoorden dat het zeker niet de bedoeling is om het contact tot deze modaliteit te beperken. Noorse advocaten en overige rechtsbijstandsverleners zijn volledig bevoegd om in Norgerhaven hun taken uit te oefenen. Zij kunnen dit doen door zich naar Norgerhaven te begeven of door – aanvullend – telefonisch contact te onderhouden met hun cliënt. Van Noorse zijde is ook aangegeven dat gebruik zal kunnen worden gemaakt van videoconferentie. Daarvoor zijn in Norgerhaven voorzieningen aanwezig, die verzekeren dat het gesprek met de advocaat in vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. Software voor video-bellen, zoals skype, kunnen Noorse gedetineerden eventueel gebruiken voor contacten met familie en vrienden.

Op de vraag van de leden van de SP-fractie wie het initiatief heeft genomen voor het onderbrengen van Noorse gevangenen in een Nederlandse gevangenis, kan ik het volgende antwoord geven. In gesprekken met de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben de Noorse bewindslieden van justitie belangstelling getoond voor de Nederlands-Belgische samenwerking in de PI Tilburg. Die belangstelling heeft zich in 2014 geconcretiseerd door een verzoek van Noorwegen aan Nederland om de mogelijkheid van een overeenkomst voor de tijdelijke terbeschikkingstelling van een gevangenis te bezien.

Zij stellen dezelfde vraag ten aanzien van gesprekken met Zwitserland en destijds met België. Door mijn ambtsvoorganger is tijdens informele gesprekken met Zwitserse autoriteiten in verkennende zin gesproken over de mogelijke plaatsing van Zwitserse gedetineerden in Nederland. Het onderwerp is door mijn ambtsvoorganger ter sprake gebracht met het oog op behoud van werkgelegenheid voor het Nederlandse DJI-personeel. Een Zwitsers verzoek om hierover verder te spreken is sindsdien uitgebleven.

Het initiatief voor het overleg over het tijdelijk ter beschikking stellen van een Nederlandse gevangenis aan België, is uitgegaan van de Belgische autoriteiten.

Zij vragen ten slotte of er nog andere landen door Nederland zijn aangeschreven of benaderd om gevangenen voor te herbergen. De mogelijkheid van het onderbrengen van buitenlandse gedetineerden in Nederland is enkel nog aan de orde geweest in het contact met Duitsland. Dit heeft niet geleid tot verdere gesprekken.

Wat betreft de vraag van de leden van de SP-fractie naar waar voor mij de grens ligt en de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie wat de criteria voor samenwerking zijn, zou ik willen antwoorden dat ik eventuele nieuwe verzoeken om in de toekomst Nederlandse detentiecapaciteit ter beschikking te stellen, op individuele basis zal beoordelen. Belangrijk punt van overweging zal voor Nederland uiteraard zijn dat het verzoek om het ter beschikking stellen van detentiecapaciteit, mits vanzelfsprekend daarvoor binnen het gevangeniswezen gegeven de meerjarig verwachte capaciteitsbehoefte de ruimte bestaat, afkomstig is van een staat in wiens rechtssysteem wij vertrouwen hebben en gegarandeerd is dat fundamentele rechten van de mens worden gerespecteerd en voorts dat is voorzien in toereikende rechtsbescherming.

Het uitgangspunt moet zijn, zoals ik hierboven al aangaf, dat staten zelf de in hun land opgelegde straffen ten uitvoer leggen. Maar tegelijkertijd is er geen rechtsbeginsel of verdrag (zoals het EVRM) dat staten zou verbieden om op verantwoorde wijze met elkaar samen te werken bij de tenuitvoerlegging van nationale strafvonnissen. Verder kunnen er in op het vlak van de (praktische) haalbaarheid belemmeringen zijn, bijvoorbeeld als de afstanden te groot worden en het vervoer van gedetineerden te duur of als er geen enkele mogelijkheid meer bestaat voor familiebezoek. Ook zou sprake kunnen zijn van dermate grote verschillen in de penitentiaire regelgeving en de penitentiaire praktijk dat dit voor Nederlands personeel niet uitvoerbaar is.

De vraag van de leden van de SP-fractie of er nog meer landen zijn die gevangenisruimte beschikbaar stellen, beantwoord ik ontkennend. De bestaande Nederlands-Belgische samenwerking en de thans aan de orde zijnde Nederlands-Noorse samenwerking zijn naar mijn indruk uniek in de wereld. Een soortgelijke samenwerking tussen andere landen is mij niet bekend.

De leden van de SP-fractie vragen of de gedetineerdenpopulatie in Norgerhaven – net als in de PI Tilburg – voor het grootste deel uit illegalen zal bestaan.

Na de goedkeuring van het verdrag door het Noorse parlement, is Noorwegen begonnen met de voorbereidingen voor de selectie van de gedetineerden die in Norgerhaven zullen worden geplaatst nadat ook Nederland heeft ingestemd met het verdrag. Op dit moment kan ik uw Kamer daarom nog niet informeren welke gedetineerden naar Norgerhaven zouden kunnen komen. Artikel 8 van het verdrag bevat de criteria op grond waarvan Noorse gedetineerden uitgesloten zijn van plaatsing in Norgerhaven. Het gaat hierbij onder meer om in Nederland ongewenst verklaarde vreemdelingen, gedetineerden die in Nederland worden gezocht in verband met een strafrechtelijk onderzoek en gedetineerden met een te groot vluchtgevaar of een te groot maatschappelijk risico voor het veiligheidsniveau dat in Norgerhaven wordt geboden. Het is niet ondenkbaar dat zowel Noorse onderdanen, onderdanen uit landen van de Europese Unie als personen afkomstig uit landen in Azië en Afrika, in Norgerhaven zullen worden geplaatst. Over de getalsmatige verhouding tussen deze categorieën gedetineerden kan ik pas mededelingen doen wanneer de selectie van Noorse gedetineerden feitelijk heeft plaatsgevonden. Aan de Tweede Kamer heb ik in dit verband toegezegd te monitoren wat de verblijfsstatus en nationaliteit is van gedetineerden die in Norgerhaven zijn geplaatst en het parlement hierover te informeren. Die toezegging zal ik uiteraard gestand doen.

De leden van de SP-fractie vragen wat wordt gedaan om de vele Nederlanders die in een buitenlandse cel zitten, naar Nederland te krijgen. Zij vragen in dit verband of leegstaande cellen in Nederland niet voor deze groep gedetineerden gebruikt kunnen worden.

De wijze van toepassing van het instrument van overname van tenuitvoerlegging van straffen van in het buitenland veroordeelde Nederlandse ingezetenen, is in samenspraak met het parlement bepaald in het beleidskader WOTS (brief van 5 november 2007, Kamerstuk 31 200 VI, nr. 30). Indien aan de daarin vermelde voorwaarden wordt voldaan, is Nederland in beginsel bereid om op verzoek van een gedetineerde die wenst terug te keren naar Nederland en daartoe volgens het toepasselijk verdrag in aanmerking komt, in samenspraak met de staat van veroordeling, een WOTS-procedure in gang te zetten. Of een procedure vervolgens slaagt hangt uiteraard af van de bereidheid tot medewerking van de staat van veroordeling, maar ook van een aantal praktische en formele voorwaarden, zoals het bestaan van een strafrestant. Dit alles heeft tot gevolg dat, ondanks bereidheid van de zijde van de Nederlandse Staat, het aantal overnames van tenuitvoerlegging jaarlijks ongeveer 250 personen bedraagt (zie hiervoor de jaarlijkse rapportage over gedetineerden in het buitenland, Kamerstuk 30 010, nr. 20). Deze personen kunnen worden geplaatst binnen de beschikbare detentiecapaciteit.

Volgens de gegevens van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waren er op de peildatum 1 april van het vorige jaar 29 Nederlanders gedetineerd in Noorwegen, dat wil zeggen in voorlopige hechtenis of afgestraft. In 2013 hebben acht Nederlanders die in Noorwegen vastzaten een WOTS-verzoek gedaan. In 2014 waren dat er twee. De samenwerking met Noorwegen in WOTS-dossiers verloopt soepel.

De leden van de SP-fractie vragen om aan te geven hoeveel Nederlanders er op dit moment moeten wachten op de tenuitvoerlegging van hun straf en hoe lang zij moeten wachten.

Uit het rapport «Prestaties in de strafrechtketen» van de Algemene Rekenkamer uit 2012 blijkt dat het in 2010 ging om 10.000 zaken waarbij de executie werd afgewacht. Dit aantal betrof het totaal van de in 2010 openstaande vrijheidsstraffen, geregistreerd in het opsporingsregister (OPS). Op peildatum 1 mei 2015 betrof het 12.059 zaken. Het overgrote deel (ongeveer 10.000) van deze zaken betreffen personen met een buitenlands of onbekend verblijfadres in het OPS en veelal met een kort netto strafrestant. Actieve en gerichte opsporing is dan niet mogelijk, onder andere omdat de buitenlandse autoriteiten geen actieve medewerking verlenen (in verband met te kort strafrestant). De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de Kamer hierover geïnformeerd in zijn brief over openstaande vrijheidsstraffen van 2 juli 2014 (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 90).

De uitvoering van de gevangenisstraf voor Nederlanders vangt zo snel als mogelijk aan na het onherroepelijk worden van het vonnis, omdat de detentiecapaciteit daarvoor toereikend is.

Ook vragen zij hoe kan worden voorkomen dat het plaatsen van Noorse gevangenen in Norgerhaven betekent dat Nederlanders langer moeten wachten op de tenuitvoerlegging van hun straf in Nederland.

Het plaatsen van Noorse gedetineerden heeft geen hogere prioriteit dan het executeren van de in Nederland opgelegde gevangenisstraffen. De detentiecapaciteit voor het zo spoedig mogelijk ten uitvoer leggen van in Nederland opgelegde vrijheidsstraffen is ruim voldoende. Dat is ook het geval als uw Kamer akkoord gaat met het plaatsen van maximaal 242 Noorse gedetineerden in Norgerhaven.

Voor het antwoord op de vraag van deze leden naar het aantal opgelegde vrijheidsstraffen dat door executieverjaring uiteindelijk niet ten uitvoer wordt gelegd, verwijs ik naar onderstaande tabel. In deze tabel zijn de totale uitstroom in de jaren 2010 tot en met 2014 uit het OPS aangegeven, het aantal geëxpireerde vrijheidsstraffen en het percentage geëxpireerde vrijheidsstraffen.

 

Uitstroom OPS

Expiratie

%

2010

15.796

2.659

16,83%

2011

15.668

2.862

18,27%

2012

13.055

1.608

12,32%

2013

11.756

1.327

11,29%

2014

13.614

1.206

8,86%

Ten slotte vragen deze leden naar de inzet van het ministerie op het terugdringen van het aantal zaken waarin de straf niet meer ten uitvoer kan worden gelegd door verjaring.

Anders dan deze leden lijken te veronderstellen, is de inzet van het ministerie, openbaar ministerie en de politie er wel degelijk op gericht om de executieverjaring terug te dringen. Uit de voorgaande tabel blijkt ook dat er sprake is van een vermindering van het aantal verjaarde zaken. Daarmee worden de eerste effecten van een aantal verbetermaatregelen zichtbaar, zoals een aangescherpt werkproces tussen het CJIB en de politie en de borging van de executietaken binnen de basisteams van de politie. Ook het versterken van de positie van het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE), onder andere door het inrichten van een team «uitvalanalyse», draagt bij aan het reduceren van de uitval van vrijheidsstraffen door verjaring.

Het ministerie werkt aan het verzamelen van aanvullende informatie over de gezochte veroordeelden van wie de expiratiedatum van de opgelegde vrijheidsstraf binnen zes maanden verloopt, bijvoorbeeld door het uitvoeren van nader onderzoek naar de (gewijzigde) verblijfplaats. Dit leidt naar verwachting tot een verdere vermindering van het aantal openstaande vrijheidsstraffen dat dreigt te verjaren.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Naar boven