34 172 Initiatiefnota van de leden Agnes Mulder en Omtzigt over late betalingen: «Leverancierskrediet na 2 maanden niet langer gratis»

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2015

Zoals aangekondigd in mijn brief van 11 maart 2015 (Kamerstuk 22 112, nr. 1948) heb ik naar aanleiding van de motie van het lid Dijkgraaf c.s. (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 55) een onderzoek naar betaaltermijnen tussen ondernemingen laten uitvoeren. In mijn brief van 22 april 2015 (Kamerstuk 34 172, nr. 3) heb ik aangegeven mijn reactie op dit onderzoek te combineren met mijn reactie op de initiatiefnota van de leden Mulder en Omtzigt inzake late betalingen: «Leverancierskrediet na 2 maanden niet langer gratis». Met deze brief kom ik mijn toezegging na om uw Kamer hierover voor de EZ-begrotingsbehandeling te informeren.

Resultaten van het onderzoek naar betaaltermijnen tussen bedrijven

Om meer zicht te krijgen op de betaaltermijnen tussen ondernemers, heb ik opdracht gegeven aan onderzoeksbureau Dun & Bradstreet om daar onderzoek naar te doen. Het daaruit resulterende rapport is bijgevoegd1. Het onderzoek heeft op hoofdlijnen de volgende inzichten opgeleverd.

Betaalgedrag verbeterd, minder overschrijding van termijnen

In de afgelopen 10 jaar is een dalende tendens zichtbaar in de gemiddeld tussen ondernemers onderling gerealiseerde betaaltermijn.

De onderstaande grafiek2 geeft achtereenvolgens de gemiddeld gerealiseerde betaaltermijn weer in dagen (blauwe kolom), de gemiddelde contractuele betaaltermijn (groene kolom) en de gemiddelde overschrijding (gele kolom).

De positieve trend in de afgelopen 10 jaar is grotendeels toe te schrijven aan het beter naleven van de afgesproken betaaltermijnen. De gemiddeld overeengekomen betaaltermijn is met een daling van 28,8 naar 27,5 niet sterk veranderd. De gemiddelde overschrijding is echter met een daling van 14 naar 9 dagen met ruim 1/3 afgenomen. Dit geldt ook voor de meeste individuele sectoren. De verbetering zit dus niet zozeer in de gemaakte afspraken, maar vooral in de naleving ervan.

Binnen het voor 2014 gerealiseerde gemiddelde van 36,5 dagen kan onderscheid worden gemaakt naar de verschillende sectoren. Industrie, transport en bouw betaalden het traagst; overheid, agrarische sector en zakelijke dienstverlening het snelst. Specifiek over de betaaltermijnen van de overheid heb ik uw Kamer ook op 30 april jl. (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 44) geïnformeerd.

Meer spreiding van contractuele betaaltermijnen

De betaaltermijn van 30 dagen blijkt nog steeds de norm voor verreweg de meeste transacties. Wat opvalt is dat sinds 2012 een duidelijke spreiding optreedt naar kortere en, in mindere mate, ook langere contractuele betaaltermijnen. In 2014 blijkt vooral de betaaltermijn van 14 dagen sterk in opkomst (inmiddels toegepast in 15,7% van de transacties) terwijl de opmars van de 7-daagse betaaltermijn na 2012 niet doorzet. Langere betaaltermijnen zijn relatief zeldzaam en sectorspecifiek.

De verdeling van de gehanteerde betaaltermijnen over de verschillende bedrijfstypes suggereert dat kleine bedrijven als debiteur vaker met een korte betaaltermijn geconfronteerd worden dan grote. De termijnen van 14 en 30 dagen zijn overigens samen goed voor 94,3% van het zakelijke betalingsverkeer.

Overige gegevens

Hoe groter het te betalen bedrag, des te groter wordt ook het gat tussen contractuele en werkelijke betaaltermijn. Omdat de contractuele betaaltermijn ook al enigszins toeneemt met de hoogte van het bedrag, worden vooral de kleinste rekeningen (tot € 1.000) vlot betaald. De impact van late betalingen voor de crediteur wordt daardoor versterkt, het zijn immers juist de grootste betalingen die het langst op zich laten wachten.

Beleidsreactie op het onderzoek, de initiatiefnota en de motie

Op betalingstermijnen is het Burgerlijk Wetboek, waarin de richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties (2011/7/EU) is geïmplementeerd, van toepassing. Hiermee is geregeld dat de betaaltermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen 30 dagen bedraagt tenzij in de overeenkomst anders is bepaald. Ondernemingen hebben dan ook de mogelijkheid om contractueel af te wijken van de betaaltermijn van 30 dagen. Zij behouden hiermee grotendeels hun contractvrijheid. Wel worden grenzen aan de contractvrijheid gesteld door in beginsel een maximumbetaaltermijn van 60 dagen op te nemen. Langere termijnen dan 60 dagen zijn alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat dit voor geen van beide partijen nadelig is. De betaaltermijn is een van de voorwaarden waarover onderhandeld kan worden in een overeenkomst. Tegenover een langere betaaltermijn kunnen bijvoorbeeld andere gunstigere voorwaarden gelden.

Wanneer er sprake is van overschrijding van de afgesproken betaaltermijn dienen bedrijven elkaar aan te spreken op niet-nakoming van een overeenkomst. Als dat niet leidt tot een oplossing, kan gebruik worden gemaakt van de diensten van incassobureaus. Daarna staat de gang naar de civiele rechter open.

Indien het overschrijden van de betaaltermijn voort zou komen uit misbruik van een economische machtspositie kunnen bedrijven ook een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Misbruik van een economische machtspositie is verboden op basis van de Mededingingswet. De ACM kan daartegen optreden als zij op grond van een onderzoek tot het oordeel komt dat sprake is van een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet en van een misbruik daarvan. Zoals de motie Dijkgraaf verzoekt en ik uw Kamer heb toegezegd bij het AO Ondernemen en bedrijfsfinanciering op 30 september jl. wil ik met de ACM in overleg treden om te verkennen of daarnaast nog andere interventies denkbaar zijn.

Ik onderschrijf het belang van het bevorderen van snellere betaling van facturen zoals door de leden Mulder en Omtzigt (CDA) wordt beschreven in hun initiatiefnota. Van de effectiviteit van het invoeren van een verplichte wettelijke rente na 60 dagen zoals door deze leden wordt voorgesteld, ben ik evenwel niet overtuigd. Uit het onderzoek van Dun & Bradstreet komt naar voren dat in 2014 betalingen gemiddeld binnen 36,5 dagen zijn afgehandeld. Een contractuele betaaltermijn van 60 dagen of langer komt in minder dan 1,3% van de contracten voor.

Als gevolg van die feiten en omstandigheden zal het invoeren van een renteverplichting voor betaaltermijnen langer dan 60 dagen slechts beperkt effect kunnen hebben. Daarnaast weeg ik mee dat ook deze rente ingevorderd moet worden. Informatie van ondernemers en ondernemersorganisaties wijst er op dat van de reeds bestaande juridische invorderingsmiddelen niet veel gebruik gemaakt wordt. De reden daarvoor lijkt te zijn dat ondernemers terughoudend zijn met acties waarvan zij vrezen dat die de verhouding met hun afnemer kunnen verstoren. Dat zou dan op dit nieuwe instrument evenzeer van toepassing zijn.

De resultaten van het onderzoek laten een positieve trendmatige ontwikkeling zien. Over de hele linie is de naleving van gemaakte afspraken over betaaltermijnen verbeterd. Tegelijkertijd is ook een ontwikkeling zichtbaar naar kortere contractuele betaaltermijnen. Dit sterkt mij in de overtuiging dat ondernemingen in staat en bereid zijn om hun bedrijfsvoering op dit punt te verbeteren.

Naast deze positieve trend laten de resultaten ook zien dat er ruimte is voor verdere verbetering. De doorlooptijd van betalingen is immers nog steeds 9 dagen langer dan de gemiddeld afgesproken termijn. Ik ben van mening dat het bedrijfsleven hierbij aan zet is. Ondernemers zullen zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen voor het voeren van een adequaat debiteurenbeleid waaronder indien nodig ook het rappelleren, in rekening brengen van kostenvergoedingen en vertragingsrente en het uit handen geven van de vordering aan een incassobureau. Wanneer dit debiteurenbeleid breed wordt toegepast, zal de kans op repercussies op de klantrelatie afnemen, omdat een traag betalende klant dan overal dezelfde aanpak ervaart. Ook kunnen brancheverenigingen meer aandacht besteden aan betaaltermijnen en hun achterban informeren over de hierboven beschreven mogelijkheden die de huidige wetgeving hen biedt.

Aangezien uit de resultaten naar voren komt dat met name de sectoren bouw, industrie en transport wat achterblijven in de positieve trendmatige ontwikkeling zal ik met deze sectoren in gesprek gaan over de mogelijke oorzaken en mogelijkheden tot verdere verbetering.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Alle grafische weergaves zijn overgenomen uit de rapportage van Dun & Bradstreet.

Naar boven