34 168 Initiatiefnota van de leden Oskam en Keijzer «Opgroeien met opa en oma». Omgang in het belang van kleinkind en grootouders

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2016

Naar aanleiding van de initiatiefnota «Opgroeien met opa en oma» van de leden Oskam en Keijzer (CDA)1 heeft uw Kamer verzocht om een kabinetsreactie. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Allereerst dank ik de leden Oskam en Keijzer voor het opstellen van deze nota, waarin zij aandacht vragen voor grootouders die als gevolg van (echt)scheiding niet of nauwelijks meer contact hebben met hun kleinkinderen. Het is zonder meer afschuwelijk als een (echt)scheiding tot gevolg heeft dat de band tussen grootouders en kleinkinderen wordt bemoeilijkt of eindigt. Grootouders kunnen een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen. Ook tijdens een scheiding kunnen zij een stabiele factor zijn waar kinderen terecht kunnen en zij kunnen daarmee van belangrijke waarde zijn voor deze kinderen. Het kan tot schrijnende situaties leiden als dit als gevolg van een (echt)scheiding niet lukt. Verhalen van grootouders die dit is overkomen hebben mij dit eens te meer bevestigd.

Familieaangelegenheden en (echt)scheidingen zijn echter een privékwestie. De verantwoordelijkheid voor kinderen berust uiteraard bij de ouders. Zij hebben de plicht de gevolgen van een (echt)scheiding voor kinderen te minimaliseren. Heel veel ouders lukt dat uitstekend, vaak/soms ook met hulp van grootouders. Overheidsingrijpen kan dan ook alleen gerechtvaardigd zijn indien ouders kinderen inzetten in de strijd en kinderen zo ernstig in de knel raken dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. De ervaring leert dat indien ouders eenmaal een «vecht-modus» bereikt hebben, het heel lastig is om hier weer uit te komen. Vaak lukt het dan ook het sociaal netwerk niet meer om de-escalerend op te treden. Het uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»» van de departementen van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport is daarom gericht op het vroegtijdig signaleren en voorkómen van vechtscheidingen.2 Dit komt alle partijen ten goede en is ook in het belang van kinderen.

De initiatiefnemers stellen voor het omgangsrecht tussen grootouders en hun kleinkinderen expliciet in de wet vast te leggen. Hierdoor worden de juridische mogelijkheden voor grootouders om omgang af te dwingen (ogenschijnlijk) vergroot. Ik heb sympathie voor de gedachte achter dit initiatief en heb uiteraard oog voor de achterliggende problematiek. Het vastleggen van een wettelijk omgangsrecht lijkt een oplossing te bieden maar kan ook als instrument worden gebruikt om de positie van de ene ouder ten opzichte van de andere ouder te versterken. Het wettelijk recht kan ook leiden tot juridisering. Er komt zomaar een mogelijkheid voor een juridische claim bij. Kinderen hebben in algemene zin echter meer baat bij dejuridisering van het conflict. Daarom kom ik, mede op basis van een gesprek met ervaringsdeskundige kinderen, tot de conclusie dat ik de voorkeur geef aan het op een informele manier bevorderen dat grootouders ook na scheiding een rol blijven spelen in het leven van hun kleinkind(eren). Ik denk hierbij onder meer aan de inzet van familiegroepsplannen, waarbij grootouders betrokken kunnen worden. In deze brief ga ik eerst in op het relevante wettelijk kader, alvorens ik mijn overwegingen bij het voorstel schets.

Wettelijk kader

Grootouders dienen, indien zij via de rechter omgang met hun kleinkinderen willen afdwingen, aan te tonen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, ook wel «family life» genoemd. Indien zij dit niet kunnen aantonen zijn zij niet-ontvankelijk in hun verzoek en vindt geen inhoudelijke toetsing van dit verzoek plaats. Indien de rechter toe komt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, zal hij omgang slechts ontzeggen indien dit een ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de verzoeker kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind van 12 jaar of ouder ernstige bezwaren uit of er anderszins zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten (art 1:377a BW). Uit de jurisprudentie blijkt dat bij een gebruikelijke omgang tussen grootouders en kleinkinderen, waarbij er regelmatig contact plaatsvindt en de kleinkinderen af en toe komen logeren, grootouders vaak niet-ontvankelijk worden verklaard (bijv. Hof Amsterdam, 4 november 2014, JPF 2015/29 en HR 25 juni 1993, NJ 1993, 628).

Overwegingen bij de initiatiefnota

Belang van het kind

Gezag dragende ouders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opvoeden van hun kinderen. Ouders bepalen of zij omgang tussen het (jonge) kind en derden mogelijk maken. Naarmate kinderen ouder worden zal de regie van ouders over het sociale leven van het kind afnemen. De regie van ouders zorgt voor betrekkelijke rust in het aantal partijen dat aanspraak kan doen op tijd van het kind en duidelijkheid voor het kind. Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt voor diegenen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan. Hierbij is niet de (juridische) afstammingsrelatie van de relatie tussen kind en derde van belang, maar de kwaliteit van de relatie. Met de Kinderombudsman3 ben ik van mening dat het in het belang van het kind is om het aantal partijen dat aan het kind kan «trekken» beperkt blijft. Evenals de Kinderombudsman, waarschuwden de ervaringsdeskundige kinderen die zijn gesproken voor het volplannen van de agenda van een kind met afgedwongen omgangsregelingen.

Escalatie voorkomen

Gevallen waarbij grootouders via de rechter omgang trachten af te dwingen met kleinkinderen zijn over het algemeen zeer complex. Verhoudingen zijn kennelijk dusdanig verstoord geraakt dat de rechter nodig is om een regeling te treffen. Er bestaat een zeer reëel risico dat kinderen in een dergelijke situatie kampen met grote loyaliteitsconflicten. Verdere escalatie en juridisering van deze geschillen in familieverband is onwenselijk. In gevallen van «vechtscheidingen» lopen er vaak meerdere juridische procedures tussen ouders. Het toevoegen van een procespartij maakt de situatie nog gecompliceerder. Hierbij kan een situatie ontstaan waarbij ouders via de grootouders een ingang vinden om nog meer procedures aan te spannen en grootouders een «aanmoediging» zien om de gang naar de rechter te maken. De ervaringsdeskundige kinderen die zijn gesproken gaven eveneens aan dit als een risico te zien.

Bijzondere positie grootouders

De initiatiefnemers richten zich in het bijzonder op de positie van grootouders die een juridische afstammingsband kunnen aantonen. Dit roept de vraag op waarom deze groep een uitzonderingspositie krijgt en andere personen die (in potentie) dicht bij het kind staan niet. De keuze voor deze groep grootouders heeft iets willekeurigs. De huidige regeling kent daarom een algemene rechtsingang voor alle personen die «in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan». Een algemene regeling biedt de rechter beoordelingsvrijheid in het individuele geval. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich bijvoorbeeld in het verleden tevens uitgelaten over het recht op omgang van broers en zussen (EHRM 6 april 2010, NJ 2010/539).

Versterking positie

Vanaf 1 maart 2009 zijn de mogelijkheden voor het afwijzen van de omgang beperkt, doordat in artikel 1:377a BW de rechten van ouders en personen die in een nauwe persoonlijke betrekking staan meer gelijk zijn getrokken. De huidige wettelijke regeling van het omgangsrecht in artikel 1:377a lid 3 BW maakt geen onderscheid meer tussen ontzeggingsgronden voor omgang van ouders en van anderen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan, zoals onder omstandigheden grootouders. Daarmee is de rechtspositie van personen met een nauwe persoonlijke betrekking versterkt.

Bewijslast grootouders

In de huidige wet dient de strijdigheid van omgang met het belang van het kind te worden aangetoond. In de initiatiefnota wordt het voorstel gedaan om alle grootouders toegang te geven tot de rechter en bij hen de bewijslast te beleggen om aan te tonen dat omgang in het belang van het kind is. Voor grootouders die geen of weinig contact hebben gehad met hun kleinkinderen zal het waarschijnlijk niet eenvoudig zijn om aan te tonen dat afgedwongen omgang in het belang van het kind is.

Informatieregeling

Grootouders hebben geen wettelijk recht om door de gezagsouder geïnformeerd te worden over hun kleinkinderen; artikel 1:377b BW kent dit recht alleen toe aan de niet-gezagsouder. In de lagere rechtspraak zijn enkele voorbeelden waarbij dit recht op informatie op grond van art. 8 EVRM wordt toegekend aan grootouders die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hun kleinkinderen stonden (Rb. Haarlem 15 augustus 2005, ECLI:NL:RBHAA:2005:AU2680 en Rb. Leeuwarden 5 september 2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:BB2384).

Voor het introduceren van een informatieregeling gelden mutatis mutandis dezelfde bezwaren als voor het expliciet vastleggen van een omgangsrecht tussen grootouders en hun kleinkinderen. Informatie over het kind kan, indien dit niet op natuurlijke wijze wordt uitgewisseld, door de andere ouder worden afgedwongen. Deze ouder kan vervolgens deze informatie delen met de grootouders. Indien grootouders ook informatierechten zouden krijgen, ontstaat de situatie dat de ene ouder niet alleen de ex-partner maar mogelijk ook ouders van ex-partner op de hoogte dient te brengen. Dit acht ik een onnodig gecompliceerde situatie, die juridisering en escalatie van conflicten in de hand kan werken.

Ouderschapsplan

De initiatiefnemers stellen voor om in het ouderschapsplan afspraken te maken over een eventuele omgangsregeling van het kind met grootouders. Sommige ouders nemen in het ouderschapsplan afspraken op over contacten met wederzijdse familie. Grootouders zijn geen partij in het tekenen van het ouderschapsplan en zouden dit ook niet moeten zijn: in het ouderschapsplan geven ouders immers weer hoe zij hun ouderschap voortzetten na scheiding.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 34 168, nr. 2.

X Noot
2

Kamerstuk 33 836, nr. 7.

X Noot
3

De Kinderombudsman, Position paper kleinkinderen en omgang na scheiding, 1 april 2015

Naar boven