34 161 Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens inzake de registratie van stagiairs; 's-Gravenhage, 10 februari 2015

A/ nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 2 april 2015.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 mei 2015.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2015

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 10 februari 2015 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens inzake de registratie van stagiairs (Trb. 2015, nr. 27 en nr. 54).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

De Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (hierna te noemen: «OPCW») gevestigd te Den Haag, maakt met enige regelmaat gebruik van stagiairs uit het buitenland. Deze stagiairs leveren een bijdrage aan het functioneren van de instelling.

Het op 22 mei 1997 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen zetelverdrag met de OPCW – het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OVCW) betreffende de zetel van de OVCW (Trb. 1997, 114) voorziet echter niet in een regeling met betrekking tot de positie van stagiairs. Hierdoor blijkt het problematisch om voor uit het buitenland afkomstige stagiairs de binnenkomst, het verblijf en de stage in Nederland mogelijk te maken via de Nederlandse vreemdelingen- en tewerkstellingsregelgeving. Gezien het belang dat de OPCW heeft bij het inzetten van deze stagiairs, is dan ook op verzoek van OPCW een aanvullend verdrag op het eerdergenoemde zetelverdrag van de OPCW voor die groep gesloten. Dit verdrag is bij notawisseling tot stand gebracht.

Verdrag

Op grond van het nieuwe verdrag worden uit het buitenland afkomstige stagiairs voor de duur van maximaal zes maanden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geregistreerd. Deze termijn kan in uitzonderlijke omstandigheden eenmaal worden verlengd met een maximum periode van zes maanden. Daarnaast dienen de stagiairs voor hun verblijf aan bepaalde voorwaarden te voldoen, zoals een binnenkomst op reguliere wijze op grond van een op voorspraak van het Ministerie van Buiten-landse Zaken te verstrekken visum, het beschikken over een geldige verblijfstitel voor een verblijf in Nederland, het hebben van een afdoende medische verzekering en voldoende financiële middelen. De stagiairs zullen (enkel) van OPCW een stagevergoeding ontvangen, om de kosten van levensonderhoud (deels) te dekken; eventuele overige kosten van levensonderhoud dienen de stagiairs zelf te dekken. Een stagiair zal geen aanspraak kunnen maken op Nederlandse (sociale) voorzieningen. Het is betrokkene niet toegestaan in Nederland anders dan in het kader van de stagevervulling arbeid te verrichten, en zij dienen binnen twee weken na beëindiging van de stage Nederland te verlaten.

Bij aanname van een stagiair verstrekt de OPCW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken een door de stagiair getekende verklaring vergezeld van bewijsstukken dat aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 4 van het onderhavige verdrag ontvangen de uit het buitenland afkomstige stagiairs van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vervolgens een identiteitskaart, welke door de OPCW uiterlijk acht dagen na het vertrek van de stagiair uit Nederland wordt geretourneerd. Deze identiteitskaart is tevens verblijfstitel voor de stagiair.

Overigens doet dit verdrag geen afbreuk aan de rechten die stagiairs kunnen ontlenen aan het recht van de Europese Unie. Ook kunnen stagiairs geen verplichtingen, bijvoorbeeld in de vorm van visa voor Unieburgers, worden opgelegd die strijdig zijn met het recht van de Europese Unie, in het bijzonder met de artikelen 20 en 21 van het op 13 december 2007 in Lissabon tot stand gekomen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Trb. 2008, 51) en met Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.

Het in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen verbod om vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten zal voor zover het de stagevervulling betreft, gelet op artikel 3, eerste lid, onder a en c, van die wet, juncto artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, niet meer op hen van toepassing zijn.

Het aanvullende stagiairverdrag wordt voorlopig toegepast vanaf de dag dat de notawisseling heeft plaatsgevonden, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met de reeds voorziene plaatsing op korte termijn van stagiairs bij OPCW. In dat kader is het van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal, evenals eerdergenoemd zetelverdrag, voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Europees Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven