34 159 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen

Nr. 8 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN NISPEN EN SWINKELS

Ontvangen 24 maart 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel J, wordt artikel 54 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt: of de hulpofficier van justitie.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

II

In artikel VII komt onderdeel A te luiden:

A

In artikel 16 wordt «54, vierde lid» vervangen door «54, vijfde lid» en wordt «61, eerste en derde lid,» vervangen door: 56a, eerste tot en met derde lid,.

III

In artikel IX komt onderdeel A te luiden:

A

In artikel 13a wordt «het vierde lid van artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door «artikel 54, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering» en wordt «61, eerste en derde lid,» vervangen door: 56a, eerste tot en met derde lid,.

Toelichting

Met dit amendement willen de indieners de voorgestelde zelfstandige bevoegdheid van een hulpofficier van justitie om de aanhouding buiten heterdaad te bevelen, schrappen.

De noodzaak van de zelfstandige bevoegdheid voor hulpofficieren is niet aangetoond. Bovendien is er door de moderne communicatiemiddelen snel en direct contact mogelijk tussen de betrokken zaaksrechercheurs of -coördinatoren en de officier van justitie.

Indieners wijzen voorts op de onwenselijkheid dat een hulpofficier in zijn eigen opsporingsonderzoek als toetsende autoriteit optreedt. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State merkte hierover op dat naarmate de hulpofficier van justitie nauwer is betrokken bij de zaak, het lastiger is om objectief de verschillende belangen af te wegen.

Gevolg van de voorgestelde zelfstandige bevoegdheid is volgens indiener tevens dat de eindverantwoordelijke officier van justitie op grotere afstand van de opsporing komt te staan. Wanneer de hulpofficier zelfstandig gaat beslissen over de aanhouding raakt de officier van justitie een eenvoudig en effectief instrument kwijt om het onderzoek bij te sturen, bijvoorbeeld door te gelasten dat eerst nader onderzoek moet plaatsvinden om bewijs te verzamelen. Tot slot wijst indiener in het licht van wat hiervoor is gesteld over de noodzaak op het artikel van Bos, Mul en Schoep, «Aanhouding buiten heterdaad. Een logische bevoegdheid voor de hulp-OvJ?» in het Nederlands Juristenblad (NJB), 26-2-2016, aflevering 8.

Het amendement handhaaft het element uit het geldende artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat de hulpofficier wel bevoegd is de aanhouding buiten heterdaad te bevelen indien het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht.

Door het amendement blijft het voorgestelde artikel 54 Sv in die zin toegevoegde waarde behouden ten opzichte van het geldende artikel 54 Sv dat uit het artikel de suggestie wordt weggenomen als zou de officier van justitie de verdachte in de regel persoonlijk aanhouden. In plaats daarvan wordt er, evenals nu in het wetsvoorstel het geval is, van uitgegaan dat de officier van justitie een bevel geeft tot aanhouding buiten heterdaad.

Van Nispen Swinkels

Naar boven