De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft na ontvangst van de Nota naar aanleiding van het Verslag
en de nota van wijziging de behoefte tot het uitbrengen van een nader verslag. Onder
het voorbehoud dat de initiatiefnemer de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben
beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie danken de indiener voor zijn reactie op de gestelde vragen
en gemaakte opmerkingen. Zij herhalen dat ze de opvatting van de indiener delen dat
de volksvertegenwoordiging een actieve rol moet spelen bij de toetsing en goedkeuring
van internationale verdragen met rechtstreekse werking. In dit kader waarderen ze
daarom de inzet van de indiener.
De leden van de PvdA-fractie constateren echter dat een aantal van hun vragen onvoldoende
overtuigend dan wel niet beantwoord is. Zo vinden zij de argumentatie waarom de reeds
bestaande bevoegdheden van het parlement tekort zouden schieten, onvoldoende en blijven
zij bij het standpunt van de Raad van State dat de meerwaarde van de initiatiefwet
op dit punt onvoldoende onderbouwd is. Zij constateren met de Raad van State dat de
relevantie en aard van een verdrag reeds bepalend zijn voor de wijze van goedkeuring,
waarbij een goede balans wordt gehanteerd tussen de wenselijke parlementaire betrokkenheid
en efficiëntie.
De leden van de PvdA-fractie blijven tevens bij hun standpunt dat ook rechters reeds
zeer wel in staat zijn, als daar behoefte aan is, te toetsen of een verdragsbepaling
geschikt is een ieder te verbinden. Zij betreuren het dan ook dat de vraag onbeantwoord
is gebleven of er voorbeelden zijn van gevallen waar rechters nadrukkelijk hinder
ondervonden bij het vormen van een oordeel als gevolg van een ontbrekend of onvolledig
oordeel van de wetgever omtrent een ieder verbindende bepalingen van internationale
verdragen.
Tevens lijkt ook de praktijk, aldus de leden van de PvdA-fractie, geen aanleiding
te geven voor aanvullende wetgeving aangezien geen antwoord is gegeven op de vraag
welke fracties met betrekking tot welke voorliggende verdragen hebben verzocht om
in plaats van stilzwijgende goedkeuring een verdrag ter uitdrukkelijke goedkeuring
voor te leggen aan de Staten-Generaal en hoe vaak een poging hiertoe tevergeefs bleek
vanwege onvoldoende politiek draagvlak.
Concluderend delen de leden van de PvdA-fractie de overtuiging van de indiener dat
de wetgever proactief betrokken dient te zijn bij de beoordeling van internationale
verdragen met een ieder verbindende bepalingen. Zij zijn echter met de Raad van State
van mening dat het parlement daartoe reeds voldoende instrumenten in handen heeft
en zien ook in de praktijk geen aanleiding dit instrumentarium uit te breiden met
het risico de efficiëntie van bestaande processen aan te tasten.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn niet overtuigd door de beantwoording van het verslag
door de initiatiefnemer. Deze leden zullen de vragen niet opnieuw stellen, maar zich
beperken tot een enkele nieuwe vraag. Waarin komt de – bij nota van wijziging opgenomen –
evaluatiebepaling tegemoet aan de vraag of er überhaupt noodzaak is tot een wetswijziging
en waarom zou dit enige verandering te weeg brengen in de vraag hoe proportioneel
het wetsvoorstel is ten aanzien van het gewenste doel, namelijk het verstevigen van
de democratische controle op de goedkeuring van verdragen?