34 132 Evaluatie Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2015

Hierbij zend ik u het onderzoeksrapport «Deeltjesversneller in het recht? Onderzoek naar de mogelijk versnellende factoren van de gerechtelijke deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade op de buitengerechtelijke onderhandelingen» en de reactie van het kabinet daarop. Het onderzoek is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) uitgevoerd door mevrouw mr. M. Wesselink, programmamanager bij de Academie voor Wetgeving en de Academie voor Overheidsjuristen. Voor het onderzoek heeft mevrouw Wesselink gebruik gemaakt van de dataverzameling die zij reeds had afgerond voor de dissertatie waarmee zij thans bezig is. Mevrouw Wesselink heeft in de periode juli tot en met september 2014 met voorrang aan het onderhavige onderzoeksrapport gewerkt.

Met de toezending van dit rapport doe ik een toezegging gestand die de toenmalige Minister van Justitie tijdens de behandeling van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade1 aan u heeft gedaan. Artikel V van deze wet bepaalt dat binnen vier jaar na inwerkingtreding aan de Staten-Generaal een verslag wordt gezonden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Deze evaluatiebepaling is aldus toegelicht dat zal worden nagegaan of de deelgeschilprocedure daadwerkelijk heeft geleid tot een eenvoudigere en snellere afhandeling van letsel- en overlijdensschade, alsmede of de daarna eventueel nog gevoerde bodemprocedures in eerste aanleg sneller zijn verlopen. Daarbij is aangekondigd dat bijzondere aandacht zal worden besteed aan de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de deelgeschilprocedure. Tevens zullen, indien mogelijk, de effecten voor de rechtsontwikkeling in kaart worden gebracht en worden ook de effecten voor de werkbelasting van de rechterlijke macht nadrukkelijk meegenomen.2

De probleemstelling die voor het onderzoeksverslag is geformuleerd, luidt:

  • Is de wet deelgeschilprocedure doeltreffend, d.w.z. versnelt de wet de afhandeling van letsel- en overlijdensschade? Indien dat niet of onvoldoende het geval is, wat is daar dan de oorzaak van?

  • Wat zijn de positieve en wat de negatieve gevolgen van de wet deelgeschilprocedure? Zijn er ook neveneffecten?

  • Op welke terreinen zou de wet deelgeschilprocedure ook kunnen worden opengesteld op basis van welke argumenten?

In deze kabinetsreactie zal eerst kort worden aangegeven wat de aanleiding is geweest voor de totstandkoming van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade en zal de procedure met zijn bijzondere kenmerken kort worden beschreven. Vervolgens zal worden ingegaan op het onderzoek en op de uitkomsten daarvan. Daarna zullen de suggesties die de onderzoeker in het rapport doet, worden besproken en worden voorzien van een reactie.

De deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade

De afhandeling van letsel- en overlijdensschade (personenschade) na een ongeval kan moeizaam verlopen en lang duren. Dit hangt enerzijds samen met de aard van letselschade, die met zich brengt dat de omvang ervan pas na enige tijd definitief kan worden vastgesteld. Anderzijds wordt de lange duur van de afhandeling van letselschadeclaims veroorzaakt door een grote hoeveelheid aan (rechts)vragen over de feitelijke toedracht van het ongeval, de aansprakelijkheid en de schadecomponenten. In de maatschappij en de politiek ontstond de wens om de buitengerechtelijke afhandeling van personenschade te vereenvoudigen en te versnellen, en daarmee tevens deze afhandeling zo min mogelijk kostbaar, conflictueus en belastend te doen zijn. Toen initiatieven ter verbetering van het schaderegelingsproces, zoals zelfregulering en specifieke mediation, onvoldoende effect bleken te sorteren, is op 1 juli 2010 de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade in werking getreden.

De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een deel van het geschil dat hen verdeeld houdt aan de rechter voor te leggen. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen daarna voort te zetten, zodat zij zelf tot een minnelijke oplossing kunnen komen. In tegenstelling tot reguliere procedures is deze procedure derhalve niet gericht op het finaliseren van het gehele geschil, maar op het faciliteren van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Het biedt partijen een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. Het toepassingsgebied is beperkt tot personenschade, omdat vooral op dat terrein de afhandeling van schade lang kan duren en deze vaak buitengerechtelijk plaatsvindt. De deelgeschilprocedure kan zowel op eenzijdig als op gezamenlijk verzoek worden aangespannen en heeft de volgende, specifieke kenmerken:

  • de kosten van de procedure worden gerekend tot de buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waardoor zij in beginsel voor rekening komen van de schadeveroorzaker dan wel degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden. Wanneer alsnog een bodemprocedure wordt aangespannen, komen de kosten van de deelgeschilprocedure niet onder de algemene proceskostenregeling van artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te vallen, maar blijven zij ten laste van de aansprakelijke partij.

  • de deelgeschilrechter heeft zowel een beslissende als een bindende taak: hij dient te oordelen over het deelgeschilverzoek en partijen dusdanig te binden dat zij zelf tot een minnelijke schikking over het gehele geschil kunnen komen.

  • tegen een deelgeschilbeschikking staat geen directe hogere voorziening open. Hoger beroep is alleen mogelijk indien zich (in de jurisprudentie ontwikkelde) doorbrekingsgronden voordoen. Hoger beroep kan ook worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis in een nadien aangespannen bodemprocedure of door het instellen van tussentijds hoger beroep in die bodemprocedure.

  • de deelgeschilbeschikking heeft een specifieke status in een eventueel nadien aangespannen bodemprocedure: deelgeschilbeschikkingen die de materiële rechtsverhouding betreffen, hebben dezelfde bindende kracht als die van een bindende eindbeslissing in een tussenuitspraak. Aan deelgeschilbeschikkingen die een veroordeling inhouden, komt geen verdergaande betekenis toe dan een vonnis in kort geding.

Het onderzoek

In het onderzoek staat de vraag centraal of de deelgeschilprocedure de buitengerechtelijke onderhandelingen versnelt. Het onderzoek is kwalitatief, explorerend van aard. Met behulp van verschillende onderzoeksmethoden is onderzocht hoe de deelgeschilprocedure in de praktijk werkt om een redelijk beeld te kunnen schetsen van de variëteit aan gedragseffecten op de verschillende actoren, in het bijzonder op de mogelijke onderhandelingsrelaties. Daarbij heeft de onderzoeker een onderscheid gemaakt tussen de mogelijk versnellende factoren in de fase voorafgaand aan en in de fasen tijdens en na de deelgeschilprocedure. De onderzoeker concludeert dat de deelgeschilprocedure doeltreffend is in de zin dat daarvan een versnellende werking op de buitengerechtelijke onderhandelingen in het personenschadeveld uitgaat. Volgens de onderzoeker blijkt de deelgeschilprocedure enkele belangrijke onderhandelingsbelemmerende factoren in het personenschadeveld te verminderen en de reeds door de Gedragscode Behandeling Letselschade en andere maatregelen in gang gezette trend om de benadeelde centraal te stellen, te versterken alsook het minnelijk regelen te stimuleren. Het resultaat van dit onderzoek kan volgens de onderzoeker niet meer dan een indicatie geven voor het antwoord op de vraag of de deelgeschilprocedure ook op andere terreinen zinvol ingezet kan worden.

Het instellen van een deelgeschilprocedure

De onderzoeker concludeert dat deelgeschilprocedures in de praktijk vrijwel altijd eenzijdig door de benadeelde worden aangespannen. Van deze procedure maken aansprakelijkheidsverzekeraars bijna geen gebruik vanwege de daaraan verbonden kosten, het risico van negatieve precedentwerking en de drempel om de benadeelde in rechte te betrekken. Uit het onderzoek volgt verder dat het bemiddelingsloket van de Letselschade Raad bij het instellen van een deelgeschilprocedure een beperkte, informatieverstrekkende rol speelt. De onderzoeker constateert voorts dat bij de afhandeling van personenschade vrijwel geen onderhandelingen plaatsvinden tussen twee advocaten. Gedragsregel 13 van de Gedragsregels 1992 voor de advocatuur, die verbiedt informatie over gevoerde onderhandelingen zonder instemming van de andere partij openbaar te maken, vormt derhalve geen belemmering voor het instellen van een deelgeschilprocedure waarbij een «zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering» moet worden vermeld.

Versnellende factoren voorafgaand aan een mogelijke deelgeschilprocedure

De onderzoeker concludeert dat de deelgeschilprocedure de buitengerechtelijke onderhandelingen versnelt voordat deze procedure eventueel wordt aangespannen, omdat het bijdraagt aan het herstel van de onevenwichtige machtsverhouding tussen de benadeelde enerzijds en de aansprakelijkheidsverzekeraar anderzijds. De laagdrempelige toegang van de procedure stelt de benadeelde in staat om onafhankelijk van de vaak machtige en ervaren wederpartij en zonder een groot financieel risico te lopen, de rechter te raadplegen over een ontstane impasse in de onderhandelingen. Hierdoor ontstaat een gelijkwaardigere machtsverdeling, wat ertoe leidt dat partijen scherper en beter met elkaar kunnen onderhandelen. Daarnaast constateert de onderzoeker dat van de deelgeschilprocedure «schaduwwerking» uitgaat op de onderhandelaars. Het serieus dreigen met het instellen van deze procedure volstaat soms al om de onderhandelingen vlot te trekken. Aansprakelijkheidsverzekeraars passen volgens de onderzoeker preventief hun beleid aan, stellen zich communicatiever en coöperatiever op en blijven langer aan tafel zitten om deelgeschilprocedures te voorkomen.

Versnellende factoren tijdens en na een deelgeschilprocedure

De onderzoeker concludeert dat tijdens en na een deelgeschilprocedure vooral een versnellend effect uitgaat van de manier van geschilbeslechting en van de juridische beslisfunctie. Het onder regie van de rechter bespreken van een deel van het geschil (door het uitlichten van een «springend» punt) zonder een volledige procedure op te tuigen, voorkomt dat allerlei andere punten die mogelijk ook een probleem kunnen vormen, daadwerkelijk tot probleem worden gemaakt. De (juridische) beslisfunctie biedt volgens de onderzoeker de mogelijkheid om duidelijkheid te krijgen binnen het open juridisch kader waarin partijen onderhandelen, waardoor zij een vervolgstap kunnen zetten. Van deze rechtsvorming kan in andere zaken worden geprofiteerd mits deze eenduidig is.

De onderzoeker concludeert dat de gemiddelde doorlooptijd van deelgeschilprocedures relatief snel is vergeleken met de doorlooptijden van andere gerechtelijke procedures, voor zover een vergelijking mogelijk is. De gemiddelde doorlooptijd van een deelgeschilprocedure bedraagt 3,7 maanden bij de sector civiel en 4 maanden bij de sector kanton. In deze periode liggen de onderhandelingen wel meestal stil. Het hangt vervolgens mede van de uitkomst van de procedure af of de onderhandelingen daarna zonder verdere vertraging kunnen worden opgepakt en kunnen worden afgerond.

De onderzoeker heeft geen antwoord gevonden op de vraag of door de deelgeschilprocedure minder bodemprocedures worden aangespannen en of zij sneller verlopen als die procedures na een deelgeschilprocedure worden ingesteld. De deelgeschilprocedure lijkt voor de rechterlijke macht wel een efficiënt instrument te zijn dat tijdswinst oplevert, omdat het minder voorbereidingstijd in beslag neemt dan een bodemprocedure waarin over alle aspecten van de zaak een beslissing dient te worden genomen.

Niet uitgekomen verwachtingen

De onderzoeker heeft geen bewijs gevonden dat van de deelgeschilprocedure vroegtijdig gebruik wordt gemaakt en daarmee een versnelling van de onderhandelingen optreedt. In de praktijk blijkt de deelgeschilprocedure pas te worden ingezet indien de onderhandelingen zijn vastgelopen. De onderzoeker constateert voorts dat een deelgeschilverzoek vrijwel niet gezamenlijk door de onderhandelende partijen wordt gedaan. Ook blijkt de procedure in de praktijk zelf even conflictueus te zijn als andere civielrechtelijke procedures, waarbij polarisering en juridisering plaatsvindt. De hypothese dat de deelgeschilprocedure de wederzijdse afhankelijkheid van het onderhandelingsproces benadrukt en partijen zich daardoor constructiever ten opzichte van elkaar opstellen dan in andere gerechtelijke procedures, is volgens de onderzoeker dus niet uitgekomen.

Uitbreiding van het toepassingsgebied

De onderzoeker concludeert dat indien wordt overwogen om (delen van) de deelgeschilprocedure ook op andere gebieden dan personenschade open te stellen ter versnelling van de onderhandelingen, het van belang is om eerst te bezien welke onderhandelingsrelaties en onderhandelingsbelemmerende factoren zich in het desbetreffende veld voordoen. Om die reden geeft de onderzoeker geen uitputtende lijst met terreinen waarin de deelgeschilprocedure kan worden opengesteld.

Een analyse van de onderhandelingsrelaties is volgens de onderzoeker van belang, omdat uit het onderzoek blijkt dat de manier waarop de deelgeschilprocedure de onderhandelingen versnelt, afhankelijk is van de verschillende mogelijke onderhandelingsrelaties. Een analyse van de onderhandelingsbelemmerende factoren is van belang om te kunnen bepalen of behoefte bestaat aan toepassing van de gehele procedure, zoals die voor de afhandeling van personenschade geldt, dan wel aan specifieke onderdelen daarvan. De onderzoeker licht toe dat de specifieke kostenbepaling in het personenschadeveld heel goed werkt, omdat het de in dat veld bestaande scheve machtsverdeling helpt te herstellen. Die bepaling is in dat veld ook mogelijk omdat de kosten vrijwel altijd voor rekening van een aansprakelijkheidsverzekeraar komen die over de nodige financiële middelen beschikt. De onderzoeker merkt op dat dit op andere gebieden anders kan liggen.

De onderzoeker stelt verder dat kan worden overwogen om het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure, dat is beperkt tot «third-party» verzekeringen (de aansprakelijkheidsverzekering), op het terrein van personenschade uit te breiden naar «first-party» verzekeringen (de directe schadeverzekering). De onderzoeker licht toe dat bij «first-party» verzekeringen, zoals de (particuliere) arbeidsongeschiktheidsverzekering of verzekeringen voor letsel, ontstaan door deelname aan medisch wetenschappelijk onderzoek («proefpersonenverzekeringen»), zich vergelijkbare discussies over personenschade kunnen voordoen als bij «third-party» verzekeringen.

Reactie op het onderzoeksrapport

Het uitbreiden van het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure naar «first-party» verzekeringen vergt een wetswijziging die op zichzelf beschouwd goed denkbaar is. Uit het rapport blijkt echter niet van een duidelijke behoefte aan het openstellen van de deelgeschilprocedure voor onderhandelingen met de eigen schadeverzekeraar. Daarbij is van belang dat op dit moment enkele hierna te noemen wetsvoorstellen aanhangig zijn die, evenals de deelgeschilprocedure, een vereenvoudiging en versnelling van civielrechtelijke procedures beogen. Mede gelet op de beperkte wetgevingscapaciteit kies ik er voor om nu voorrang te geven aan de afhandeling van deze lopende wetsvoorstellen.

Ten aanzien van de eventuele uitbreiding van het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure of van onderdelen daarvan op andere terreinen dan personenschade, neem ik de conclusie van de onderzoeker over dat daarvoor eerst nader onderzoek nodig is. In het kader van dat onderzoek dienen, zoals de onderzoeker ook suggereert, een aantal lopende wetsvoorstellen te worden betrokken. Zoals hiervoor al kort is aangegeven, strekken deze wetsvoorstellen mede tot een snellere en effectievere afhandeling van (deel)geschillen door de rechter. De wetsvoorstellen bevatten zelfs ook enkele onderdelen van de deelgeschilprocedure. In verband met deze wetsvoorstellen moet derhalve eerst nader worden afgewacht wat het effect daarvan is op de onderhandelingen en of en in hoeverre buiten het personenschadeveld behoefte bestaat aan toepassing van (onderdelen van) de deelgeschilprocedure.

Een eerste wetsvoorstel, waarnaar de onderzoeker in dit verband ook verwijst, is het initiatiefwetsvoorstel van het Tweede Kamerlid Van der Steur betreffende de bevordering van mediation in het burgerlijk recht.3 Voor partijen die zich door een registermediator laten bijstaan, wordt het mogelijk dat de mediator op gezamenlijk verzoek van partijen een deel van het geschil aan de rechter voorlegt met het oogmerk om na de verkregen beslissing van de rechter de mediation voort te zetten dan wel deze te kunnen voltooien.

Een ander wetsvoorstel dat de onderzoeker ook noemt, betreft het voorontwerp van wet teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken.4 Krachtens dit voorontwerp krijgen partijen op verschillende momenten de gelegenheid om de rechter te verzoeken zich over rechtsvragen of andere feitelijke vragen uit te laten. De rechter zal daartoe overgaan indien dat naar zijn oordeel kan bijdragen aan de totstandkoming van een overeenkomst strekkende tot vergoeding van schade. De rechter kan ook uiteindelijk zelf een overeenkomst vaststellen indien partijen daar niet zelf uitkomen.

Met betrekking tot de afwikkeling van massaschade valt verder te wijzen op de preprocessuele comparitie die bij de wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade is ingevoerd.5 Deze comparitie biedt partijen en de rechter de gelegenheid om te bezien of een collectieve schikking kan worden getroffen dan wel om de verdere afhandeling van de zaak te bespreken. Het doel ervan is om partijen te ondersteunen in de buitengerechtelijke onderhandelingen, zodat zij zelf een vaststellingsovereenkomst kunnen sluiten. De rechter heeft in deze procedure een meer faciliterende en begeleidende functie.

Een andere processuele vernieuwing die ik hier noem, betreft het wetsvoorstel tot vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in het kader van het Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI).6 Dit wetsvoorstel heeft onder meer tot doel civielrechtelijke procedures te vereenvoudigen en te versnellen. Daarbij wordt de regiefunctie van de rechter versterkt. De rechter krijgt meer ruimte om sturing te geven aan het verloop van de procedure door vroegtijdig in overleg met partijen te treden en de mondelinge behandeling af te stemmen op de bijzonderheden van de zaak. Door specifiek invulling te geven aan de mondelinge behandeling, kan de rechter partijen maatwerk bieden. Dit kan bijdragen aan kortere doorlooptijden, omdat procedures beter aansluiten bij de behoeften in een specifieke zaak. De uitgebreide regiefunctie die de deelgeschilrechter in verband met zijn zowel beslissende als bindende taak blijkens het onderzoek ervaart, wordt derhalve een belangrijk onderdeel van de rechterlijke functie.

Andere suggesties

De onderzoeker doet in haar rapport nog enkele suggesties. Twee suggesties richten zich tot de rechterlijke macht, twee suggesties zijn bestemd voor belangenbehartigers en aansprakelijkheidsverzekeraars en twee suggesties worden gedaan aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ik bespreek hieronder de twee suggesties die tot mijn ministerie zijn gericht.

De eerste suggestie is om nadere aandacht te besteden aan de manier van financiering van deelgeschilprocedures, omdat de uitgebreide regiefunctie van de deelgeschilrechter zich niet altijd verhoudt tot de financiële vergoeding die een gerecht per deelgeschilverzoek ontvangt. Dat is vooral van belang vanwege het aantal tot op heden aangespannen deelgeschilprocedures, de zwaarte van de zaken die daarin aan de orde komt en de verwachting dat van deze procedure gebruik zal blijven worden gemaakt, zeker indien het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure wordt uitgebreid.

De financiering van de gerechten loopt via de Raad voor de rechtspraak en de wijze van financiering van deelgeschilprocedures maakt onderdeel uit van de met de Raad voor de rechtspraak gemaakte prijsafspraken. De prijzen worden eens in de drie jaar opnieuw vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen die van invloed zijn op de prijzen kunnen in de driejaarlijkse prijsonderhandelingen worden meegenomen. De aantallen (productieafspraken) worden jaarlijks bijgesteld. De werklast van de deelgeschilrechter ligt derhalve besloten in de afgesproken gemiddelde prijs per zaak. Gelet op de wijze waarop het financieringssysteem van de rechtspraak is ingericht, ligt het niet in de rede om deelgeschilprocedures apart of anders te financieren.

De tweede suggestie van de onderzoeker is om nader onderzoek te doen naar het al dan niet bevorderende effect op de onderhandelingsbereidheid van partijen van enkele specifieke kenmerken van de deelgeschilprocedure, zoals het niet openstaan van een directe voorziening tegen een deelgeschilbeschikking en het onderscheid in status van een deelgeschilbeschikking in een bodemprocedure.

In het onderzoek is een analyse van de bodemprocedures die na een deelgeschilprocedure worden aangespannen niet mogelijk gebleken. De vraag hoe de deelgeschilprocedure met haar specifieke kenmerken doorwerkt in een eventueel nadien aangespannen bodemprocedure en in een eventueel hoger beroep daarvan, zal dus nog nader moeten worden onderzocht. De onderzoeker noemt in haar rapport een uitspraak waarin het maken van het onderscheid tussen deelgeschilbeschikkingen die de materiële rechtsverhouding betreffen en deelgeschilbeschikkingen die een veroordeling inhouden, en het niet openstaan van een directe voorziening tegen de deelgeschilbeschikking, problemen opleverde. Ik onderschrijf de conclusie van de onderzoeker dat op basis van dit ene geval niet kan worden beoordeeld of en zo ja, in hoeverre het verschil in status tussen de verschillende deelgeschilbeschikkingen in een bodemprocedure bezwaarlijk is.

Afronding

Het rapport van mevrouw Wesselink levert, vooruitlopend op haar dissertatie, een belangrijke bijdrage aan kennis over de effecten van de deelgeschilprocedure op de buitengerechtelijke onderhandelingen over personenschade. Voor uitbreiding van het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure naar andere terreinen van het personenschadeveld of daarbuiten brengt het rapport geen klemmende reden naar voren of geeft het anderszins blijk van een prangende behoefte daaraan. Mede gelet op de vele genoemde lopende wetsvoorstellen die, evenals de deelgeschilprocedure, voorzien in een snellere en effectievere afhandeling van (deel)geschillen door de rechter, noodzaakt het rapport dus niet tot wetswijziging op korte termijn. De totstandkoming van de genoemde wetsvoorstellen alsmede de ervaringen die in de praktijk daarmee worden opgedaan, dienen eerst te worden afgewacht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Wet van 17 december 2009 tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot invoering van een procedure voor deelgeschillen ter bevordering van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade (Stb 2010, 221).

X Noot
2

Kamerstuk 31 518, nr. 3, p. 26–27.

X Noot
3

Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht, Kamerstuk 33 723, nrs. 1–3.

X Noot
4

Voorontwerp van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken. Dit voorontwerp is medio 2014 in (internet)consultatie geweest.

X Noot
5

Wet van 26 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder de vergemakkelijken (Wet tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade), Stb. 2013, 255.

X Noot
6

Voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht, Kamerstuk 34 059, nrs. 1–3.

Naar boven