Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34129 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34129 nr. A |
16 februari 2016
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is tot een nauwere aansluiting van het politieonderwijs en de onderzoeks- en kennisfunctie over de politie en de politietaak op de organisatie van het landelijk politiekorps te komen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Politiewet 2012 wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, tien onderdelen toegevoegd, luidende:
de Politieacademie, bedoeld in artikel 73, eerste lid;
de directeur, bedoeld in artikel 73, derde lid;
de raad van advies, bedoeld in artikel 77;
de politieonderwijsraad, bedoeld in artikel 82, eerste lid;
onderwijs gericht op de uitoefening van de politietaak;
het geheel van bekwaamheden die een persoon kwalificeren voor het functioneren in een beroep of functie of een groep van samenhangende beroepen en in het vervolgonderwijs dat is beschreven in het kwalificatiedossier;
een document waarin onder meer de voor een beroep of functie vereiste kwalificaties zijn beschreven die benodigd zijn voor het verkrijgen van een diploma, deeldiploma of certificaat;
het stelsel van kwalificatiedossiers;
opleidingen gericht op de uitoefening van de politietaak, waarvoor in de kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 87, de kwalificaties zijn vastgesteld en ten bewijze waarvan na een met goed gevolg afgelegd examen wordt uitgereikt:
1°. een diploma ten bewijze van de behaalde kwalificatie op een niveau dat overeenkomt met een niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of op een niveau dat op grond van artikel 7.10a of artikel 7.10b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad Associate degree, Bachelor of Master;
2°. een deeldiploma ten bewijze dat een deel van een opleiding die wordt afgesloten met een diploma als bedoeld onder 1°, is afgerond;
3°. een certificaat;
degene die politieonderwijs volgt aan de Politieacademie.
B
Artikel 2a komt te luiden:
1. De personen die met inachtneming van artikel 96, eerste lid, werkzaam zijn ten behoeve van de Politieacademie, worden gelijkgesteld met ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b, of c, voor zover zij direct daaraan voorafgaand ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b onderscheidenlijk c, waren. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de personen die met inachtneming van artikel 83, eerste lid, werkzaam zijn ten behoeve van de politieonderwijsraad.
2. In afwijking van artikel 16 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn de artikelen 11 en 12 op de personen, bedoeld in het eerste lid, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, van toepassing, voor zover zij optreden ter handhaving van de openbare orde of ter uitvoering van de hulpverleningstaak onderscheidenlijk ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van de justitie.
C
In artikel 25, eerste lid, onderdelen b en c, wordt «bij ministeriële regeling» telkens vervangen door: bij algemene maatregel van bestuur.
D
In artikel 33 wordt na «aan de politie» toegevoegd: , mede met het oog op het feitelijk ter beschikking stellen van de sterkte aan de politieonderwijsraad en de sterkte en middelen aan de Politieacademie.
E
In artikel 36, eerste lid, wordt na de eerste volzin toegevoegd: Hij bepaalt daarbij welk deel van de sterkte op grond van artikel 83, eerste lid, feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de politieonderwijsraad en welk deel van de sterkte en middelen op grond van artikel 96, eerste lid, feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.
F
In artikel 37, tweede lid, wordt «artikel 25, eerste lid» vervangen door: artikel 25, eerste lid, onder a.
G
Aan artikel 56 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 15, derde lid, uitoefent, verstrekt hij aan de korpschef de nodige opdrachten.
H
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na «door de politie» ingevoegd: en de Politieacademie.
2. In het eerste lid, onder c, wordt «de politieopleidingen» vervangen door: het politieonderwijs.
3. In het derde lid wordt «De korpschef verleent» vervangen door: De korpschef en de directeur van de Politieacademie verlenen.
I
Na artikel 68 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt de regels, bedoeld in artikel 68, eerste lid, vast ten aanzien van klachten over gedragingen van:
a. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
b. personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten;
c. personen die werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie.
2. Artikel 68, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij ministeriële regeling worden de functies of de categorieën van personen als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, aangewezen.
J
Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid draagt de directeur van de Politieacademie zorg voor de behandeling van de klacht die is ingediend over een gedraging van een persoon die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de Politieacademie.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt «de korpschef en de krachtens artikel 28, derde lid, aangewezen leden van de leiding van de politie» vervangen door: de korpschef, de krachtens artikel 28, derde lid, aangewezen leden van de leiding van de politie, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
K
Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «is aangesteld» vervangen door: is tewerkgesteld.
2. In het vierde lid wordt «de korpschef en de krachtens artikel 28, derde lid, aangewezen leden van de leiding van de politie» vervangen door: de korpschef, de krachtens artikel 28, derde lid, aangewezen leden van de leiding van de politie, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
3. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Een klacht over een gedraging van een persoon die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de Politieacademie, wordt, in afwijking van het tweede lid, ingediend bij de directeur van de Politieacademie.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt na de tweede volzin toegevoegd: De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op de klacht die is ingediend over een gedraging van een persoon die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de Politieacademie.
L
Na hoofdstuk 7 wordt ingevoegd een hoofdstuk, luidende:
1. Er is een Politieacademie.
2. De Politieacademie heeft rechtspersoonlijkheid.
3. De directeur van de Politieacademie is belast met de leiding en het beheer van de Politieacademie. Hij vertegenwoordigt de Politieacademie in en buiten rechte.
4. De artikelen 12, eerste lid, en 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn niet van toepassing.
1. De Politieacademie heeft tot taak:
a. het ontwikkelen en verzorgen van politieonderwijs, bestaande uit het ontwikkelen en het verzorgen van:
1°. politieopleidingen;
2°. overige opleidingen, anders dan bedoeld onder 1°;
3°. het examineren van de studenten die de opleidingen, bedoeld onder 1° of 2°, hebben gevolgd;
b. het ontwikkelen van kennis over de politie of de politietaak en het bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak waarop het politieonderwijs is gericht, onder meer door het verrichten van onderzoek.
2. De Politieacademie verricht de in het eerste lid bedoelde taken ten behoeve van de politie. De politie neemt de in het eerste lid, onder a, bedoelde taken uitsluitend af bij de Politieacademie, onverminderd de taken van de Europese Politieacademie.
3. De Politieacademie kan de in het eerste lid, bedoelde taken tevens uitvoeren ten behoeve van:
a. de Koninklijke marechaussee, voor zover het betreft de uitvoering van de politietaak, en de rijksrecherche;
b. door Onze Minister aangewezen categorieën van personen, andere openbare diensten of rechtspersonen, die een publiekrechtelijke taak uitoefenen op het terrein van politie, justitie of veiligheid.
1. De Politieacademie kan, na instemming van Onze Minister, andere werkzaamheden uitvoeren, dan de in artikel 74, eerste lid, bedoelde taken, mits die werkzaamheden samenhangen met de in dat lid bedoelde taken.
2. De vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, door de afnemers van deze werkzaamheden zijn verschuldigd aan Onze Minister.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uit te voeren werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.
1. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger worden benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. De artikelen 9 en 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervanger.
2. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger kunnen niet tevens lid zijn van de raad van advies van de Politieacademie.
3. Bij de benoeming van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger wordt ervoor zorg gedragen dat expertise op het terrein van de politie, het onderwijs en onderzoek wordt gewaarborgd.
4. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger worden benoemd voor een periode van ten hoogste zes jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.
1. De Politieacademie heeft een raad van advies van de Politieacademie.
2. De raad van advies van de Politieacademie adviseert de directeur van de Politieacademie desgevraagd of uit eigen beweging over de taakuitvoering door de Politieacademie.
3. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger verstrekken de raad van advies van de Politieacademie desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die deze voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.
1. De raad van advies van de Politieacademie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, waaronder een voorzitter.
2. De artikelen 9, 11, 12, tweede lid, 13, 18, 39, eerste lid, en 41 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van overeenkomstige toepassing op de raad van advies van de Politieacademie, met dien verstande dat hij het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen tezamen met het jaarverslag van de directeur van de Politieacademie kan uitbrengen.
3. De raad van advies van de Politieacademie stelt bij reglement in ieder geval regels vast omtrent zijn werkwijze.
4. Onze Minister kent de leden van de raad van advies van de Politieacademie, ten laste van de Politieacademie, een vergoeding toe voor hun werkzaamheden. De leden hebben aanspraak op vergoeding door de Politieacademie van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.
1. De voorzitter en de overige leden van de raad van advies van de Politieacademie worden benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit.
2. Bij de samenstelling van de raad van advies van de Politieacademie wordt ervoor zorg gedragen dat deskundigheid op het terrein van de politie, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gewaarborgd.
3. De leden hebben geen directe belangen bij de Politieacademie. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.
4. De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.
Ter ondersteuning van de raad van advies van de Politieacademie stelt de directeur van de Politieacademie sterkte feitelijk ter beschikking. De personen die werkzaam zijn ten behoeve van de raad van advies van de Politieacademie staan onder gezag van de raad van advies van de Politieacademie en leggen over hun werkzaamheden uitsluitend daaraan verantwoording af.
1. Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet anders is bepaald, worden bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 47, eerste lid, voor de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger regels gesteld over de in dat lid bedoelde onderwerpen.
2. Artikel 47, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
3. Artikel 47, vierde lid,is van overeenkomstige toepassing op de Politieacademie.
4. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, worden regels gesteld omtrent de titulaire rang van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 22, worden regels gesteld omtrent de kleding van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
1. Er is een politieonderwijsraad.
2. De politieonderwijsraad bestaat uit een oneven aantal van ten hoogste vijftien leden, onder wie de onafhankelijke voorzitter. De leden wijzen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.
3. In de politieonderwijsraad hebben, naast de voorzitter, in ieder geval als lid zitting:
a. een burgemeester;
b. een lid van de leiding van de politie en twee politiechefs;
c. een lid van het openbaar ministerie;
d. twee vertegenwoordigers vanuit de politievakorganisaties;
e. een vertegenwoordiger van het beroepsonderwijs;
f. een vertegenwoordiger van het hoger onderwijs;
g. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
h. een onafhankelijk lid dat deskundig is op het terrein van het toegepast wetenschappelijk onderzoek.
4. De leden van de politieonderwijsraad worden bij koninklijk besluit benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen.
5. De leden van de politieonderwijsraad worden benoemd voor een periode van zes jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.
6. Onze Minister kan adviserende leden of waarnemers benoemen.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de organisatie en de werkwijze van de politieonderwijsraad.
1. De korpschef stelt het door Onze Minister vastgestelde deel van de sterkte als bedoeld in artikel 36, eerste lid, tweede volzin, feitelijk ter beschikking aan de politieonderwijsraad voor de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 84, 87, eerste lid, en 94, eerste lid.
2. Bij ministeriële regeling worden de functies of categorieën aangewezen van personen die op grond van het eerste lid feitelijk ter beschikking kunnen worden gesteld. Artikel 97, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van de politieonderwijsraad ten aanzien van de personen, bedoeld in de eerste volzin.
3. De personen die werkzaam zijn ten behoeve van de politieonderwijsraad staan onder gezag van de voorzitter van de politieonderwijsraad en leggen over hun werkzaamheden uitsluitend aan hem verantwoording af. Artikel 97, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De politieonderwijsraad draagt bij aan het ontwikkelen en onderhouden van een kwalificatiestructuur als bedoeld in artikel 87, gericht op de aansluiting en afstemming tussen het aanbod van politieopleidingen en de behoefte van de politie daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband.
2. De politieonderwijsraad adviseert Onze Minister omtrent de eisen die worden gesteld aan de plaatsen waar de beroepspraktijkvorming wordt uitgevoerd.
3. De politieonderwijsraad ziet toe op de aansluiting van de politieopleidingen op de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
4. De politieonderwijsraad adviseert Onze Minister over de strategische onderzoeksagenda, bedoeld in artikel 94.
5. De politieonderwijsraad verzorgt de uitbesteding van het toegepast wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 95, tweede lid, en de begeleiding van dat onderzoek, die plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de directeur van de Politieacademie.
6. De politieonderwijsraad geeft Onze Minister desgevraagd of uit eigen beweging zijn zienswijze.
1. Het politieonderwijs is gericht op de verwerving van kennis, inzicht, vaardigheden en houding, nodig voor de uitoefening van de politietaak. Het politieonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing van de studenten en draagt bij tot hun maatschappelijk functioneren.
2. Het politieonderwijs sluit aan bij de door de politie aangegeven behoefte.
1. De Politieacademie biedt in samenwerking met de politie het politieonderwijs aan.
2. Bij ministeriële regeling worden de opleidingen, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, onder 2°, aangewezen, gehoord de korpschef en de directeur van de Politieacademie.
1. Onze Minister draagt met het oog op de totstandkoming van een kwalificatiestructuur en de vaststelling van de daarop gebaseerde politieopleidingen zorg voor het vaststellen en onderhouden van een samenhangend en gedifferentieerd geheel van kwalificatiedossiers en bijbehorende kwalificaties. De politieonderwijsraad doet daartoe een voorstel. Artikel 7.2.4, tweede, derde en vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van de kwalificatiestructuur.
2. Uit het voorstel, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dient te blijken dat de politieonderwijsraad voldoende acht heeft geslagen op de aansluiting van de politieopleidingen bij de beroepspraktijk alsmede de opleidingen voortgezet onderwijs, de opleidingen voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs.
3. Bij ministeriële regeling worden op basis van de kwalificatiestructuur de politieopleidingen aangewezen.
4. In de regeling, bedoeld in het derde lid, wijst Onze Minister politieopleidingen aan waarvan een beroepspraktijkvorming deel uitmaakt. De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten door de Politieacademie, de student en de politie. Artikel 7.7, vijfde lid, tweede volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing op deze overeenkomst.
5. Indien ten aanzien van bepaalde uitvoerende functies of taken bij of krachtens de wet vereisten zijn vastgesteld met betrekking tot de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden, houding, ervaring of persoonlijke eigenschappen waarover degenen die die functie of taak gaan vervullen, moeten beschikken, neemt Onze Minister deze vereisten in acht bij de vaststelling van de kwalificatiestructuur.
6. De directeur van de Politieacademie draagt zorg voor de aanleg, het beheer en de bekendmaking van een centraal register politieopleidingen waarin de relatie met de kwalificatiestructuur en de onderliggende kwalificatiedossiers van de onderscheiden politieopleidingen zijn opgenomen.
De directeur van de Politieacademie stelt de studieduur van de politieopleiding waarbij het niveau overeenkomt met een niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs vast met inachtneming van de regels in artikel 7.2.4a, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat de politieopleidingen zodanig zijn ingericht dat de studenten de kwalificaties binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming omvat.
1. De directeur van de Politieacademie stelt tijdig, ten behoeve van de studenten, voor elke politieopleiding en voor elke overige opleiding als bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, onder 2°, die wordt afgesloten met een examen een onderwijs- en examenregeling vast. De artikelen 7.13 en 7.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn van overeenkomstige toepassing op de onderwijs- en examenregeling.
2. De onderwijs- en examenregeling wordt door de directeur van de Politieacademie tijdig bekendgemaakt, zodanig dat de aanstaande student zich een adequaat beeld kan vormen van de inhoud en inrichting van het politieonderwijs en de examens.
1. Elke politieopleiding wordt afgesloten met een examen. Overige door de Politieacademie verzorgde opleidingen kunnen worden afgesloten met een examen.
2. Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en de beroepshouding van de examinandus alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek aan de hand van de vereisten in het kwalificatiedossier.
3. De directeur van de Politieacademie geeft de studenten de gelegenheid een examen af te leggen.
4. Het examen van een politieopleiding of overige opleiding waarvan een beroepspraktijkvorming deel uitmaakt, is eerst dan met goed gevolg afgesloten indien zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de politieopleiding met goed gevolg is afgesloten.
5. Ten bewijze dat een examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een diploma, deeldiploma of certificaat uitgereikt, nadat de directeur van de Politieacademie heeft verklaard dat aan de procedurele eisen voor de afgifte is voldaan.
1. Elke politieopleiding of groep van politieopleidingen en elke opleiding als bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, onder 2°, die wordt afgesloten met een examen, of groep van dergelijke opleidingen aan de Politieacademie heeft een examencommissie. Artikel 7.12, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs is op de examencommissie van toepassing.
2. De directeur van de Politieacademie stelt de examencommissie in en benoemt de leden van de examencommissie. Op de benoeming, samenstelling, taken en bevoegdheden van de examencommissie zijn de artikelen 7.12a en 7.12b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van overeenkomstige toepassing.
3. De leden van de examencommissie oefenen hun taak uit zonder last of ruggespraak.
4. Voor het afnemen van examens en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan. De examinatoren verstrekken de examencommissie de gevraagde inlichtingen.
1. De directeur van de Politieacademie stelt een commissie van beroep voor de examens in. Artikel 7.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs is van overeenkomstige toepassing op de leden van de commissie.
2. De commissie oordeelt over beslissingen van de directeur van de Politieacademie ter uitvoering van de artikelen 87, vierde lid, en 91, de examencommissie of de examinatoren. De artikelen 7.5.2, tweede tot en met zesde lid, en 7.5.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn van toepassing op de commissie.
3. De leden van de commissie van beroep voor de examens oefenen hun taak uit zonder last of ruggespraak.
4. De leden van de examencommissie en examinatoren verstrekken aan de commissie de inlichtingen die zij voor de uitvoering van haar taak nodig oordeelt.
1. Onze Minister stelt minimaal eenmaal in de vier jaar de strategische onderzoeksagenda vast. De strategische onderzoeksagenda omvat de strategische thema’s voor het toegepast wetenschappelijk onderzoek dat door de Politieacademie wordt uitgevoerd en voor het toegepast wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitbesteed.
2. De strategische onderzoeksagenda sluit aan op de politiepraktijk.
1. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks, op basis van de in artikel 94 bedoelde strategische onderzoeksagenda het onderzoeksprogramma van de Politieacademie vast.
2. Het onderzoeksprogramma omvat in ieder geval een beschrijving van het toegepast wetenschappelijke onderzoek dat door de Politieacademie wordt uitgevoerd en de uit te besteden toegepast wetenschappelijke onderzoeken.
3. Het onderzoeksprogramma bevat een meerjarenprogramma voor de drie jaren volgend op het programmajaar.
4. Naast het onderzoeksprogramma kan de Politieacademie ander toegepast wetenschappelijk onderzoek verrichten.
1. De korpschef stelt het door Onze Minister vastgestelde deel van de sterkte en middelen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, tweede volzin, feitelijk ter beschikking aan de Politieacademie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 74, eerste lid, en 75, eerste lid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de sterkte en middelen die aan de Politieacademie feitelijk ter beschikking worden gesteld en regels gesteld omtrent de door de directeur van de Politieacademie te stellen behoefte aan sterkte en middelen.
1. De directeur van de Politieacademie doet een aanbeveling voor en heeft een instemmingsrecht bij:
a. de aanstelling van personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie;
b. de selectie van personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie, met het oog op het feitelijk ter beschikking stellen, bedoeld in artikel 96, eerste lid.
2. De directeur van de Politieacademie heeft een instemmingsrecht bij:
a. de selectie van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van de Politieacademie, bedoeld in de artikelen 74 en 75;
b. de beëindiging van het feitelijk ter beschikking stellen van personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die werkzaamheden verrichten ten behoeve van de staf van de Politieacademie, onverminderd artikel 36, eerste lid;
c. de beëindiging van het feitelijk ter beschikking stellen van de middelen, bedoeld onder a, onverminderd artikel 36, eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden de functies of de categorieën van personen als bedoeld in de eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, aangewezen.
4. De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat de personen die werkzaam zijn ten behoeve van de Politieacademie in de gelegenheid worden gesteld de aan hun aanstelling als ambtenaar van politie verbonden rechten en verplichtingen na te komen.
1. De directeur van de Politieacademie stelt een bestuursreglement vast.
2. In het bestuursreglement worden ten minste vastgelegd:
a. de wijze waarop de directeur van de Politieacademie de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden afstemt met de raad van advies van de Politieacademie;
b. een nadere regeling van de organisatorische inrichting van de Politieacademie;
c. de samenstelling en de werkwijze van de leiding van organisatorische onderdelen van de Politieacademie;
d. de taken en bevoegdheden die zijn opgedragen aan de leiding van het desbetreffende onderdeel.
1. Onze Minister stelt jaarlijks ten laste van de begroting van zijn ministerie bijdragen ter beschikking aan de Politieacademie voor de bekostiging van:
a. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
b. de leden van de raad van advies van de Politieacademie;
c. de leden van de examencommissie en van de commissie van beroep voor de examens, voor zover het geen ambtenaren van politie zijn;
d. het aangaan van samenwerkingsverbanden met onderwijsinstellingen;
e. de uit te besteden toegepast wetenschappelijke onderzoeken.
2. De Politieacademie gebruikt de geldmiddelen, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend ter vervulling van de in het eerste lid bedoelde kosten.
3. Het is de Politieacademie verboden:
a. personeel in dienst te nemen, onverminderd de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger en de leden van de raad van advies van de Politieacademie;
b. huur-, koop- en leaseovereenkomsten aan te gaan;
c. leningen aan te gaan en overeenkomsten aan te gaan waarbij zij zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën worden regels worden gesteld over het financieel beheer van de Politieacademie.
1. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks een meerjarenraming vast voor vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Het beleidsplan wordt voor 15 november aan Onze Minister gezonden.
2. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks een meerjarenraming voor de daarop volgende drie jaren vast. De meerjarenraming wordt tegelijk met de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, aan Onze Minister toegezonden.
3. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks een jaarplan vast voor de Politieacademie. Het jaarplan wordt voor 1 juni aan Onze Minister gezonden.
4. De stukken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden algemeen verkrijgbaar gesteld.
Onze Minister, de korpschef en de directeur van de Politieacademie voeren ten minste viermaal per jaar overleg. In het overleg wordt gesproken over de werking van de regels bij of krachtens dit hoofdstuk, waaronder in ieder geval:
a. het pakket van politieonderwijs;
b. de beoordeling van de uitvoering van het politieonderwijs;
c. de uitvoering van de strategische onderzoeksagenda;
d. de ter beschikking stelling van sterkte en middelen aan de Politieacademie.
1. De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat, zoveel mogelijk in samenwerking met andere onderwijsinstellingen, wordt voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de werkzaamheden van de Politieacademie. Artikel 1.18, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing op de directeur van de Politieacademie.
2. Onze Minister ziet toe op de uitvoering van het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid.
M
Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden: Hoofdstuk 9. Slotbepalingen
N
Artikel 73 vervalt.
O
De artikelen 74 tot en met 76 worden vernummerd tot 103 tot en met 105.
P
In artikel 103, eerste lid, (nieuw) wordt na «in de praktijk» ingevoegd: , met uitzondering van hoofdstuk 8.
In artikel 57, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s vervalt onderdeel e, onder vervanging van de puntkomma in onderdeel d door een punt.
In artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt «Politiewet 2012: de artikelen 18, 20, 34, 35, 37, eerste lid, 39, derde en vijfde lid, en 52» vervangen door: Politiewet 2012: de artikelen 18, 20, 34, 35, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 39, derde en vijfde lid, en 52.
A
De rechtspersoon Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangeduid als Politieacademie en berust op artikel 73, eerste lid, van de Politiewet 2012.
B
1. Alle rechten en verplichtingen van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum, met uitzondering van € 250.000,–, gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op het landelijk politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012 zonder dat daarvoor een akte of betekening wordt gevorderd.
2. Onze Minister van Veiligheid en Justitie doet van de rechten en verplichtingen die overgaan naar het landelijke politiekorps door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een verklaring opstellen, die door de politie wordt neergelegd ten kantore van het handelsregister van de plaats waar zij haar zetel heeft.
3. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rechten en verplichtingen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de bewaarders van die registers. De daartoe nodige opgaven worden door de zorg van het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.
4. Het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum treft zodanige maatregelen dat de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet de overgegane rechten kan uitoefenen en aan de overgegane verplichtingen kan voldoen.
5. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde overgang van rechten blijft heffing van overdrachtsbelasting op grond van de Wet op belastingen van rechtsverkeer achterwege.
C
1. De benoeming van degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76 van de Politiewet 2012 is benoemd tot voorzitter van het college van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, wordt van rechtswege gewijzigd in een benoeming als directeur als bedoeld in artikel 73, derde lid, van de Politiewet 2012 voor de resterende duur van diens oorspronkelijke benoeming.
2. Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76 van de Politiewet 2012 het college van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, bestaat uit twee leden, waaronder een voorzitter, wordt, onverminderd onder 1, de benoeming van degene die op dat moment is benoemd als lid, niet zijnde een voorzitter, van rechtswege gewijzigd in een benoeming als plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie als bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012 voor de resterende duur van diens oorspronkelijke benoeming.
3. Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76 van de Politiewet het college van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter, worden, onverminderd onder 1, de benoemingen van degenen die op dat moment zijn benoemd als lid, niet zijnde een voorzitter, van rechtswege gewijzigd in een benoeming als plaatsvervangers van de directeur van de Politieacademie voor de resterende duur van hun oorspronkelijke benoeming. De regels bij of krachtens de artikelen 68a, 70, zesde lid, 71, vierde lid, 76, 81 en 99 van de Politiewet 2012 zijn van toepassing op beide plaatsvervangers.
4. De leden van de raad van toezicht, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, worden eervol ontslagen.
D
Het personeel van de Politieacademie, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, gaat op de datum van inwerkingtreding van deze wet over in dienst van het landelijk politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012 op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaand aan die datum, werkzaam was.
E
1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum is betrokken als bevoegd gezag van zijn personeel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs dan wel ten aanzien van rechten en verplichtingen die op grond van onderdeel B, onder 1, overgaan naar het landelijk politiekorps, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet het landelijk politiekorps, dan wel de korpschef in de plaats van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum.
2. In zaken, waarbij het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum is betrokken als bevoegd gezag van zijn personeel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs dan wel ten aanzien van rechten en verplichtingen die op grond van onderdeel B, onder 1, overgaan naar het landelijk politiekorps, en waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum, treedt de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister.
F
1. Na inwerkingtreding van deze wet berusten het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie en het Besluit suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie, voor zover deze berustten op artikel 10, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, op artikel 82, eerste lid, van de Politiewet 2012.
2. Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit politieonderwijsraad op artikel 82, zevende lid, van de Politiewet 2012.
3. Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit LSOP op artikel 99, vierde lid, van de Politiewet 2012.
4. Na inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling landelijke politieopleidingen PO2002 op de artikel 87, eerste, tweede en derde lid, van de Politiewet 2012.
De Wet op het LSOP en het politieonderwijs wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
73 t/m 76 |
idem |
|
76a (amt. 13) |
77 |
|
76b (amt. 13) |
78 |
|
76c (amt. 13) |
79 |
|
76d (amt. 13) |
80 |
|
77 |
81 |
|
78 |
82 |
|
79 |
83 |
|
80 |
84 |
|
81 |
85 |
|
82 |
86 |
|
83 |
87 |
|
84 |
88 |
|
85 |
89 |
|
86 |
90 |
|
87 |
91 |
|
88 |
92 |
|
89 |
93 |
|
90 |
94 |
|
91 |
95 |
|
92 |
96 |
|
93 |
97 |
|
94 |
98 |
|
95 |
99 |
|
96 |
100 |
|
97 |
101 |
|
98 |
102 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34129-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.