Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34129 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34129 nr. 5 |
Vastgesteld 25 maart 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I. |
ALGEMEEN |
3 |
1. |
Inleiding |
3 |
2. |
Het wetsvoorstel in hoofdlijnen |
4 |
3. |
Voorgeschiedenis van het politieonderwijs en de Politieacademie |
5 |
4. |
De vormgeving van de Politieacademie en de politieonderwijsraad |
5 |
4.1 |
Publiekrechtelijke vormgeving Politieacademie en de Kaderwet ZBO´s |
5 |
4.2 |
Waarborgen onafhankelijkheid Politieacademie |
6 |
4.3 |
Inspectiefunctie en Accreditatiefunctie |
9 |
5. |
Taken Politieacademie |
10 |
5.1 |
Politieonderwijs |
11 |
5.2 |
Kennis en onderzoek |
11 |
6. |
Samenspel tussen de korpschef, de directeur van de Politieacademie en de Minister |
13 |
6.1 |
De behoeftestelling |
13 |
6.2 |
Beleids- en beheerscyclus van de politie |
14 |
6.3 |
Beleids- en beheerscyclus van de Politieacademie |
14 |
6.4 |
Tripartiet overleg |
15 |
7. |
Vermindering administratieve lasten, financiële gevolgen en efficiencyvoordelen wetswijziging |
15 |
8. |
Evaluatie van de Politieacademie |
15 |
9. |
Reacties op het wetsvoorstel |
15 |
II. |
ARTIKELSGEWIJS |
16 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (hierna: het wetsvoorstel). Voor de professionaliteit van de politie is goed en hoogwaardig politieonderwijs essentieel. Met dit wetsvoorstel wordt de Politieacademie een volwaardig onderdeel van de nationale politie, blijft de onafhankelijkheid van de Politieacademie overeind en wordt de kwaliteit van het politieonderwijs geborgd. Hier zijn deze leden zeer tevreden over. Doordat alle medewerkers van de Politieacademie in dienst komen van de nationale politie, wordt de verbinding tussen de Politieacademie en de politie versterkt. Bovendien wordt met de nationale politie als werkgever het uitwisselen van personeel gemakkelijker en is doceren aan de Politieacademie niet meer een gat in het politie-cv, maar onderdeel van de carrière. Voornoemde leden zijn blij dat dit nu mogelijk wordt. Zij vinden het belangrijk dat de accreditatie behouden blijft zodat er sprake is van een volledige en volwaardige erkenning van het opleidingsniveau en de capaciteiten van agenten. Ook de functie van de Politieacademie als onderzoeks- en kenniscentrum is van belang. Daarom is het goed dat onderzoek en de waarborging van de didactische en wetenschappelijke onafhankelijkheid in dit wetsvoorstel met de Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)-status is geregeld. Het doel is hoogwaardig politieonderwijs, zodat Nederland kan beschikken over professionele politieambtenaren.
De leden van de VVD-fractie vragen of er een minimaal taalniveau bestaat voor mensen om deel te kunnen nemen aan het onderwijs van de Politieacademie.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel om de Politieacademie in te bedden in het nieuwe politiebestel. Dit wetsvoorstel was al aangekondigd was bij de parlementaire behandeling van de Politiewet 2012. Deze leden vinden het voor de voortgang van de herstructurering bij de Politieacademie belangrijk dat dit wetsvoorstel vlot behandeld wordt, maar maken graag van de gelegenheid gebruik om de regering nog enkele vragen voor te leggen.
De leden van de SP-fractie delen de doelstelling die de regering met voorliggend wetsvoorstel heeft, namelijk het garanderen van de kwaliteit van het politieonderwijs en de onderzoeks- en kennisfunctie in het nieuwe politiebestel, met behoud van de onafhankelijke positie van de Politieacademie. Wel hebben zij twijfels of de keuzes die in het wetsvoorstel worden gemaakt hieraan bijdragen.
Deze leden vragen of dit het moment is om de Politieacademie bij de nationale politie onder te brengen. De nationale politie ondergaat momenteel een reorganisatie die niet soepel verloopt. Zij vragen of de nationale politie het op dit moment aankan om de Politieacademie in haar organisatie op te nemen. Gaat dit geen grote problemen opleveren bij zowel de nationale politie als de Politieacademie? Daar komt bovenop dat het financiële risico´s met zich mee kan brengen voor zowel de politieacademie als de nationale politie. Beiden kampen met tekorten. De nationale politie door een duurder uitvallende reorganisatie en de Politieacademie door bezuinigingen en een tegenvallende instroom. Voornoemde leden of de regering de garantie kan geven dat het op nu onderbrengen van de Politieacademie niet ten koste zal gaan van de politiesterkte (die al sterk onder druk staat) en/of de kwaliteit van het onderwijs. Als dit wel dreigt te gebeuren, is de regering dan bereid extra geld beschikbaar te stellen om deze problemen op te lossen?
De leden van de SP-fractie vragen, gelet op hetgeen zij verderop in het verslag aan de orde stellen, of het gezien het voorgaande niet verstandiger zou zijn de Politieacademie als geheel zelfstandige organisatie voort te laten bestaan om zo de onafhankelijkheid te garanderen. Zij zijn van mening dat er aanleiding is om serieus over deze vraag na te denken gezien de zorgen die uit verschillende hoeken op dit punt zijn geuit. Zij vragen de regering om in de nota naar aanleiding van het verslag uitgebreid op deze vraag in te gaan.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het voornemen van de regering om de Politieacademie in te bedden in het nieuwe politiebestel. Wel hebben deze leden nog een aantal vragen over de voorgestelde constructie.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de wens van de regering om de kwaliteit van het politieonderwijs en de onderzoeks- en kennisfunctie in het nieuwe politiebestel te borgen, met behoud van de onafhankelijke positie van de Politieacademie. Voornamelijk op dit punt hebben deze leden een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vragen de regering om een toelichting in hoeverre de voorgestelde wetswijzigingen naast de doelstelling om de Politieacademie in het nieuwe politiebestel te integreren, tevens bijdragen aan een oplossing voor de in het rapport-Vogelzang gesignaleerde problemen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Politieacademie haar taken ook kan verrichten voor de Koninklijke marechaussee (Kmar), de rijksrecherche en door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën van personen, andere openbare diensten of rechtspersonen die een publiekrechtelijke taak uitoefenen op het terrein van politie, justitie of veiligheid, zoals gemeenten. Deze leden vragen hoe dit wordt ingericht. Komen er modules die door externen gevolgd kunnen worden? Is dit ook mogelijk voor private instellingen? De Politieacademie kan slechts andere werkzaamheden verrichten voor zover het opportuun wordt geacht. Kan de regering toelichten wat daarmee wordt bedoeld?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de werving van nieuwe politiemedewerkers geen onderdeel meer is van de taken van de Politieacademie, maar dat deze nog wel zelf gaat over de inschrijving en de controle of iemand voldoet aan de eisen om toegelaten te worden. Allereerst willen deze leden het belang benadrukken dat ze hechten aan een goede selectie van medewerkers die de specifieke problemen in een wijk kennen en daar een goed antwoord op hebben. Maar begrijpen deze leden nu goed dat iemand aangenomen kan zijn door de nationale politie, maar vervolgens niet doorgelaten worden tot de Politieacademie? Wat wordt gedaan om deze wonderlijke situatie te voorkomen?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Politieacademie niet alleen moet letten op de eisen die het politieberoep en specifieke politiefuncties stellen, maar ook rekening moet houden met de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden in algemene zin en met relevante ontwikkelingen in internationaal verband. Zij delen dan ook het standpunt van de regering dat de Politieacademie geen interne bedrijfsopleiding behoort te zijn, maar een volwaardige onderwijsinstelling. Deze leden vragen of een bevoegdheid ter zake van de inspecteur-generaal voor het onderwijs niet voor de hand ligt.
De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat de inzet van aspiranten in de praktijk ten dienste moet staan van het opleidingstraject van de student en niet moet worden gebruikt om de gaten in de operationele bezetting op te vullen. Deelt de regering deze opvatting? Zo ja, op welke wijze wordt dat in het voorliggende wetsvoorstel geborgd? Zo nee, waarom niet? In dit verband vragen deze leden de regering te onderbouwen, voor welk percentage politiestudenten meegeteld worden in de operationele sterkte.
Voornoemde leden vragen of de regering onderkent dat de budgetten voor het opleiden van politiemensen en de feitelijke besteding daarvan in de laatste jaren (onder de huidige wet) onder operationele druk zijn komen te staan? Naast de daling van de budgetten (zowel van het opleidingsbudget van de nationale politie als de Rijksbijdrage van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) was er in 2014 een onderbesteding van het vastgestelde opleidingsbudget van de nationale politie. Op welke wijze draagt het voorliggende wetsvoorstel bij aan de oplossing van deze problematiek?
Voornoemde leden vragen hoe de regering de suggestie van de Nederlandse Politiebond beoordeelt om studenten van de Politieacademie pas te laten overgaan naar de nationale politie, als zij hun diploma hebben behaald?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de regering het merendeel van de constateringen en adviezen van de heer Wallage heeft overgenomen. Wel kiest de regering in afwijking van het advies van de heer Wallage voor een model waarin alle mensen en middelen van de Politieacademie overgaan naar de nationale politie, met uitzondering van de directeur en de plaatsvervanger. Waarom is op dit punt ervoor gekozen om het advies van de heer Wallage niet te volgen? Wat zijn de mogelijke kwetsbaarheden van dit model? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit model op termijn feitelijk niet leidt tot een te grote afhankelijkheidsrelatie van de Politieacademie ten opzichte van de nationale politie? Op welke andere punten heeft de regering ervoor gekozen het advies van de heer Wallage niet te volgen en waarom?
De leden van de SP-fractie snappen de keuze de Politieacademie vorm te geven als een onafhankelijke rechtspersoon. Dat is een vereiste voor civiele diploma-erkenning en de aansluiting op het regulier onderwijs. Wel vragen zij of hiermee de onafhankelijkheid van de politieacademie ten opzichte van de nationale politie afdoende is gewaarborgd. Is de regering van mening dat de nationale politie een tegenhanger nodig heeft die de nationale politie kritisch beschouwt? Ook burgemeester Faber van Zaanstad (als vertegenwoordiger van het overleg van regioburgemeesters) benoemde dit risico tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over onderhavig wetsvoorstel. Zij stelde dat de onafhankelijkheid in het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende is gewaarborgd. Ook de voorzitter van de Nederlandse Politiebond benoemde dit risico expliciet. Kan de regering op deze zorgen ingaan? Voorts vragen deze leden hoe serieus de regering deze zorgen van de regioburgemeesters en de Nederlandse Politiebond neemt en wat zij gaat doen om deze zorgen weg te nemen.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de onafhankelijkheid van het politieonderwijs. Hoewel de Politieacademie een aparte rechtspersoonlijkheid heeft en formeel geen onderdeel is van de nationale politie of een agentschap van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is de Politieacademie in de praktijk wel onderdeel van de nationale politie. Hoe verhoudt dit zich tot de eis van een onafhankelijke uitvoering van het politieonderwijs ten behoeve van de civiele diploma-erkenning en de aansluiting op het regulier onderwijs? Sluit de regering volledig uit dat hiermee achteraf problemen kunnen ontstaan die gevolgen kunnen hebben voor de diploma-erkenning? Kan de regering expliciet aangeven of het wetsvoorstel nu en in de nabije toekomst voldoet aan de (beleids)regelgeving voor diplomagelijkwaardigheid?
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met de huidige docenten en overige medewerkers die werkzaam zijn aan de Politieacademie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er een belangrijke algemene maatregel van bestuur (amvb) vastgesteld zal worden waarin eisen gesteld kunnen worden aan de mensen en middelen die door de nationale politie beschikbaar worden gesteld aan de Politieacademie. Dit kunnen bijvoorbeeld eisen van bekwaamheid aan het onderwijzend personeel en eisen aan de gebouwen die geschikt moeten zijn voor onderwijs. Deze leden willen graag weten bij welke instanties advies gevraagd wordt bij het opstellen van de amvb.
Voornoemde leden constateren met genoegen dat de directeur van de Politieacademie met het instemmingsrecht een doorslaggevende stem heeft in de samenstelling van personeel en middelen die hem door de nationale politie ter beschikking worden gesteld. Dat vinden zij van groot belang voor de onafhankelijkheid en het waarmaken van de verantwoordelijkheid voor goed onderwijs en gedegen onderzoek. Daarnaast voert de directeur het gezag over het personeel van de Politieacademie. Deze leden horen graag hoe dit samenspel ook voorkomt dat er bij krapte in de politieorganisatie personeelsleden van de Politieacademie zonder instemming van de directeur weer ingezet worden voor operationele werkzaamheden.
De leden van de SP-fractie vragen of een directeur en een plaatsvervangend directeur die met zijn tweeën in dienst zijn van de onafhankelijke rechtspersoon afdoende in staat zijn tegenwicht te bieden tegen een grote politieorganisatie. In dit licht vragen zij welke mogelijkheden de regering ziet om te kiezen voor een ZBO met een raad van bestuur en een raad van toezicht. Zij vragen of dit juridisch mogelijk is. Is een dergelijk gewichtiger vormgegeven bestuur met onafhankelijk toezicht niet beter in staat de belangen van onafhankelijk onderwijs en onafhankelijk onderzoek te behartigen? Het komt deze leden voor dat de directeur van de Politieacademie in theorie een onafhankelijke positie heeft dat het in de praktijk moeilijk zal zijn die onafhankelijkheid waar te maken. De leden van de SP-fractie zijn niet de enige die hier vraagtekens bij zetten. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) vraagt zich af hoe een directeur effectief kan functioneren. De Raad van State spreekt van een kwetsbare situatie. Wat is de reactie van de regering op deze kwalificatie? Voorts vragen deze leden hoe de directeur van de Politieacademie zijn onafhankelijke positie waar kan maken wanneer hij niet de volledige zeggenschap heeft over het personeel en de middelen verdeeld worden binnen de nationale politie waarvan de Politieacademie onderdeel is. In dit kader vragen zij de regering ook in te gaan op de kwalificatie die de plaatsvervangend voorzitter van de raad van toezicht van de Politieacademie hieraan gaf. Hij noemde de directeur tijdens het eerder genoemde rondetafelgesprek in de Tweede Kamer een generaal zonder personeel. Kan de regering zich iets bij een dergelijke kwalificatie voorstellen? Ook de Afdeling heeft op dit punt kritiek door te stellen dat een vaste staf de onafhankelijkheid en continuïteit van de Politieacademie bevordert. Hierdoor kan het behoud van kwaliteit worden gewaarborgd. De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering deze argumenten te licht bevindt om haar keuze op dit punt te herzien.
De aan het woord zijnde leden zien de voordelen van het gemakkelijker switchen van personeel tussen Politieacademie en nationale politie. Daardoor wordt het aantrekkelijker om te werken voor de Politieacademie, omdat de wetenschap bestaat dat men altijd weer terug kan keren in de politieorganisatie. Deze leden vragen de regering in dit kader welke mogelijkheden zij ziet om de Politieacademie als geheel onafhankelijke organisatie te behouden maar hier toch in te voorzien. Genoemde leden opperen in dit kader detachering of andere regelingen die tussen Politieacademie en nationale politie getroffen kunnen worden. Deze leden vragen de regering deze mogelijkheden op een rijtje te zetten en hierbij de voor- en nadelen in kaart te brengen.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de onafhankelijkheid van de Politieacademie gewaarborgd kan zijn wanneer de directeur van de Politieacademie enkel »een actieve rol» krijgt bij het selecteren van personeel dat werkzaam zal zijn bij de Politieacademie. Zij vragen wat de »vrijheid om de door hem geschikte personen aan te bevelen» waard is wanneer de korpschef deze mensen ter beschikking moet stellen. De Afdeling spreekt overigens niet van een »actieve rol» maar van een »passieve rol» voor de directeur. Kan de regering ingaan op het verschil tussen het oordeel tussen de Afdeling en de regering op het punt van de rol van de directeur?
Voornoemde leden vragen of de regering kan uitsluiten dat de korpschef kan verhinderen dat iemand een overstap maakt naar de Politieacademie, behalve wanneer het gaat om de door de regering expliciet genoemde zwaarwegende reden dat iemands integriteit hiermee in het geding komt. Kan dit de enige zwaarwegende reden kan zijn of zijn er nog meer redenen die de regering als zwaarwegend zou kwalificeren? Is daar een limitatieve opsomming van te geven? In dit kader vragen deze leden ook of de invloed van de korpsleiding op het personeelsbeleid geen negatief effect kan hebben op de onafhankelijkheid van onderzoek. De aan het woord zijnde leden kunnen zich voorstellen dat de situatie zich voordoet dat iemand die voor de nationale politie onwelgevallige onderzoeken doet hierdoor problemen kan ondervinden. Ook kan zich de situatie voordoen dat een persoon die binnen de nationale politie bekend staat als een kritische geest verhinderd wordt de stap te maken naar de Politieacademie. Voorts kunnen deze leden zich voorstellen dat zich zelfcensuur voordoet uit vrees voor consequenties die een kritische beschouwing mogelijk kan hebben, of die vrees terecht is of niet. Kan de regering op de geschetste situaties reflecteren?
Het zijn niet alleen de leden van de SP-fractie die zich zorgen maken over de zwaarwegende rol van de nationale politie in het personeelsbeleid van de Politieacademie. Ook de Algemene Rekenkamer waarschuwt hiervoor. De Algemene Rekenkamer signaleert namelijk dat de behoeftestelling en de beschikbaarstelling van personeel door de korpschef aan de Politieacademie op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Zij waarschuwt ervoor dat de behoefte aan politieonderwijs ondergeschikt wordt aan de operationele inzetbaarheid van agenten. Deze leden vragen de regering uitgebreid op deze kritiek in te gaan. Voorts constateren deze leden dat de Afdeling stelt dat het wetsvoorstel op het punt van de positionering van het personeel en de mogelijkheden voor het voeren van personeelsbeleid moet worden heroverwogen. Zij vragen waarom de regering in deze fundamentele kritiek geen aanleiding heeft gezien het wetsvoorstel op dit punt te wijzigen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het voorliggende wetsvoorstel de heer prof. dr. A.B. Hoogenboom heeft bepleit dat de Politieacademie in een aantal wezenlijke functies, taken en verantwoordelijkheden onafhankelijk dient te zijn. Deze leden onderschrijven de systematiek dat de nationale politie verantwoordelijk is voor het budget en beheer (en vraagarticulatie onderwijs en onderzoek) en de Politieacademie voor de kwaliteit en de kennisfunctie. Deze leden vragen de regering te reageren op de kritiek dat deze scheiding in het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende uitgewerkt en dus onvoldoende gewaarborgd is.
Voornoemde leden vragen de regering voorts de voorgestelde constructie nader te onderbouwen. Zijn er andere voorbeelden van onafhankelijke onderwijsinstellingen, die zijn vormgegeven als een ZBO dat alleen bestaat uit een directeur en een plaatsvervangend directeur? De directeur van de Politieacademie is volledig verantwoordelijk voor het politieonderwijs, de examinering en de kennis- en onderzoeksfunctie. De korpschef bepaalt echter aan wat voor soort en hoeveel onderwijs hij behoefte heeft en is verantwoordelijk voor het feitelijk ter beschikking stellen van personeel en middelen aan de Politieacademie. De Algemene Rekenkamer werpt de vraag op, hoe onafhankelijk de directeur van de Politieacademie in de praktijk kan opereren en of hij zijn verantwoordelijkheid kan waarmaken. Deze leden vragen de regering daar nader op in te gaan.
De aan het woord zijnde leden vragen wat de stand van zaken is in het overleg met de Minister van Financiën over een adequate wettelijke regeling van de taak en bevoegdheden bij «in natura» bijdragen ten laste van de rijksbegroting.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke wijze de directeur van de Politieacademie invulling kan geven aan zijn aanbevelings- en instemmingsrecht. Waarom sluit het wetsvoorstel niet aan bij het advies van de heer Wallage, die voorstelde dat de Politieacademie een kleine groep medewerkers behoudt die de leiding ondersteunt op het gebied van taken waarmee het werkgeverschap wordt ingevuld, namelijk Human Resource Management en de daaraan verbonden financiën. In dit verband vragen deze leden de regering ook nader in te gaan op de kritiek van de Afdeling dat er in het voorliggende wetsvoorstel sprake is van een uitgeklede ZBO die alleen bestaat uit een directeur, waarbij geen enkel onderwijs- en onderzoekpersoneel in dienst is. Daardoor zou de beoogde onafhankelijkheid van de Politieacademie in het wetsvoorstel onvoldoende geborgd zijn.
De aan het woord zijnde leden merken op dat in het wetgevingsoverleg over de politie op 17 november 2014 door de Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat het besturingsmodel van de nationale politie aangepast zal worden. Deze leden of de bedoelde aanpassingen nog gevolgen kunnen hebben voor het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie constateren dat met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de raad van toezicht van de Politieacademie komt te vervallen. Welke alternatieven zijn er voor het toezicht houden op de taakuitoefening door de directeur van de Politieacademie en voor het bewaken van de doelstellingen en strategie van de Politieacademie? Wie gaat hiervoor zorgen? Op welke manier zou de Commissie van toezicht beheer nationale politie hierin en in de controle op het beheer van de Politieacademie een rol kunnen spelen? Waarom is dit niet in het wetsvoorstel meegenomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere reactie op de kritiek van onder andere de Afdeling, dat de voorgestelde constructie waarin de docenten, de onderzoekers en de directe ondersteuners van het primaire proces worden aangesteld bij de nationale politie in het licht van de beoogde onafhankelijkheid ontoereikend is. Kan de regering nader onderbouwen waarom het reguliere onderwijs- en onderzoekpersoneel niet wordt aangesteld bij de Politieacademie?
De aan het woord zijnde leden vragen om een nadere toelichting op de invloed die vanuit de nationale politie op de duur van de opleidingen en de toelatingseisen van de Politieacademie uitgeoefend kan worden, ook bijvoorbeeld indirect door minder mensen ter beschikking te stellen. Op welke wijze wordt de onafhankelijke functie van de Politieacademie voldoende gewaarborgd? Deze leden vragen of de gekozen juridische structuur er niet toe leidt dat de sturingsrelaties en de verhouding tussen de korpschef en de directeur van de Politieacademie complexer worden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering heeft geconstateerd dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) al een ruime bevoegdheid heeft ten aanzien van de Politieacademie en dat het verder verruimen van die bevoegdheden niet nodig is. Kan de regering een toelichting geven op deze bevoegdheden? Waar bestaan deze precies uit?
Voornoemde leden constateren dat de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) eens in de zes jaar controleert of de hogere onderwijsopleidingen van de Politieacademie voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden van het hoger onderwijs. De Politieacademie vraagt deze accreditaties zelf aan. Is deze termijn van zes jaar gelijk aan de termijn bij andere hogere onderwijsopleidingen? Wat zijn de gevolgen als de Politieacademie zou nalaten deze accreditatie aan te vragen?
De leden van de PvdA-fractie merken eveneens op dat regering constateert dat de IOOV een ruime bevoegdheid heeft om te interveniëren bij de Politieacademie en dat er daardoor geen behoefte is aan verdere uitbreiding analoog aan de Onderwijsinspectie. Graag horen deze leden welke bevoegdheden de IOOV op dit moment al kent ten aanzien van de Politieacademie. Hoe krijgt de IOOV voorts de statuur van een onafhankelijke onderwijsinspectie met kwaliteitsnormen, periodieke schoolbezoeken en andere eigen observaties?
Voornoemde leden constateren dat de Politieacademie als onderdeel van het kwaliteitssysteem een externe auditing dient te organiseren. Zij merken daarbij op dat de Politieacademie weinig gelijken kent in het onderwijsveld. Daarom vragen zij welke andere relevante onderwijsinstellingen bij de externe audit betrokken kunnen worden.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de IOOV feitelijk de coördinerend toezichthouder is en in eerste instantie het toezicht op de geaccrediteerde opleidingen van de Politieacademie uitoefent. Ook lezen deze leden dat op termijn de IOOV het toezicht nog meer in lijn ontwikkelt met de wijze waarop de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) haar toezicht vormgeeft. Kan de regering toelichten op welke termijn dit gaat gebeuren en wat moet aangepast worden om het toezicht in lijn te brengen met IvhO? Wat zijn de huidige verschillen en welke gevolgen heeft dit voor het toezicht houden op de geaccrediteerde opleidingen van de Politieacademie?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel ook de mogelijkheid biedt onderwijs aan te bieden aan anderen dan de politie, met dien verstande dat daarvoor een kostendekkende prijs moet worden betaald. Deze leden zien onder andere in de sector van de toezichthouders en de Buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA´s) een groei richting dienstverlening die sterk in het verlengde van de politie ligt en waar veel behoefte bestaat aan professionalisering door een goede opleiding. Daarom vragen deze leden naar de visie van de regering op het aanbieden door de Politieacademie van opleidingen voor toezichthouders, met als doel de kwaliteit van deze groepen te vergroten. Daarbij vinden deze leden het wel van belang dat de inkomsten van deze activiteiten gebruikt worden om de personeelskosten te betalen en te voorkomen dat er een groter beslag gelegd wordt op de capaciteit van de nationale politie.
De leden van de CDA-fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel voldoende ruimte biedt voor de verdere ontwikkeling van de Politieacademie tot een veel bredere Veiligheidsacademie. Deelt de regering de ambitie dat de Politieacademie een rol kan spelen in onderwijs en onderzoek op het gebied van veiligheid die breder is dan het bedienen van de nationale politie? Zo ja, op welke wijze is dat in het voorliggende wetsvoorstel verankerd?
Kan de regering uiteenzetten waar de grens ligt voor het leveren van diensten van de Politieacademie in de veiligheidsketen? In de schriftelijke inbreng voor het het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het voorliggende wetsvoorstel stelde de korpschef dat hij voldoende mensen en middelen ter beschikking zal stellen, maar dat hij zelf de mensen wenst in te roosteren én de sterkte wil kunnen inperken als het gaat om het leveren van diensten in de keten. Strookt dat met de beoogde onafhankelijkheid van de onderwijsfunctie van de Politieacademie?
Voornoemde leden vragen of de Inspectie Veiligheid en Justitie het onderzoek naar de parate kennis van politiepersoneel in de praktijk al heeft afgerond. Is het waar dat de Inspectie Veiligheid en Justitie al enige tijd geleden een rapport heeft afgerond waarin naar voren komt dat er grote achterstand is op het gebied van adequate kennis op het gebied van wetgeving en bevoegdheden? De kwaliteit van het politieonderwijs moet naar de mening van deze leden dan ook een voorwerp zijn van aanhoudende zorg. Hoe beoordeelt de regering de oproep van het College van procureurs-generaal van het OM dat aan de interne kwaliteitszorg en kwaliteitsborging van de Politieacademie geen afbreuk mag worden gedaan? Is die interne kwaliteitszorg in het voorliggende wetsvoorstel voldoende geborgd?
De leden van de D66-fractie erkennen dat er een spanningsveld bestaat tussen de vereiste onafhankelijkheid van het onderwijs en de aansluiting op de beroepspraktijk van de politie. Wat is volgens de regering een goede balans tussen academische onafhankelijkheid en praktijkverbondenheid? Hoe wordt dit doel bereikt en op welke manier wordt dit gemeten?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering aangeeft dat als gevolg van de steeds sterkere samenwerking tussen de partijen in de veiligheidsketens, het voorstelbaar is dat onderwijs ten behoeve van deze verschillende partijen meer in samenhang zal worden georganiseerd. Deze leden vragen in hoeverre hiermee in het huidige wetsvoorstel is rekening gehouden zodat mogelijke belemmeringen worden voorkomen.
Voornoemde leden vragen voorts om een toelichting waarom taken op het gebied van bijvoorbeeld de kwaliteit en inhoud van het onderwijs bij de nationale politie worden belegd, en niet bij de Politieacademie. Hoe wordt zorggedragen dat initiatieven op het gebied van innovatie binnen de nationale politie voldoende zijn gekoppeld aan de leeromgeving van de Politieacademie?
De leden van de PvdA-fractie menen dat de beroepspraktijkvorming van zeer groot belang is voor de opleiding van agenten en wijzen erop dat de politieopleiding afwisselend theorie- en praktijkmomenten bevat. Zij vinden het van zeer groot belang dat de praktijkvorming altijd passend is voor de ontwikkeling van de agent in opleiding en dat de bijdrage aan het onderwijs centraal staat. Deze leden kunnen zich voorstellen dat op drukke momenten de neiging bestaat om agenten in opleiding volledig in te zetten, maar dit moet goed afgewogen worden. Daarom vragen zij hoe gewaarborgd wordt dat een inzet tijdens de praktijkvorming passend is. Heeft de directeur van de Politieacademie zeggenschap over de invulling van de praktijkvorming en kan hiermee een te volwaardige inzet voorkomen worden?
Voornoemde leden vernemen graag waarom er niet voor is gekozen de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) van toepassing te laten zijn op het onderwijs op MBO-niveau. Wat voor effecten heeft dit op de externe erkenning van deze opleidingen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de waarde van een diploma dat gehaald is op de Politieacademie in haar nieuwe vorm. Uiteraard zien deze leden dat de Politieacademie haar formele onafhankelijkheid behoudt waardoor voldaan is aan de eis voor civiele diploma-erkenning. Ook krijgen de inspecties mogelijkheden om toe te zien op de kwaliteit van het onderwijs. Toch kan de Politieacademie door haar nieuwe positie in de praktijk steeds meer verworden tot een bedrijfsopleiding. Dat zou wat betreft voornoemde leden ongewenst zijn. Ook burgemeester Faber van Zaanstad die tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel benoemde dit risico. Zij stelde dat het de vraag is of de Politieacademie als brede opleiding voldoende gewaarborgd is. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de Politieacademie teveel het karakter krijgt van een bedrijfsopleiding. Voornoemde leden vragen de regering of zij de gesignaleerde risico’s onderkent en wat zij gaat doen om te voorkomen dat dit risico zich in de praktijk voordoet. Zij vragen of het wetsvoorstel voldoende voorziet in het voorkomen dat de Politieacademie veel meer het karakter krijgt van een bedrijfsopleiding.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of en hoe de betrokkenheid van het OM bij het onderwijs op de Politieacademie vorm krijgt. Voorts vragen zij hoe voorkomen wordt dat studenten tijdens hun studie te veel operationeel worden ingezet en te weinig toekomen aan onderwijs. Waarom kiest de regering er niet voor om studenten pas over te laten gaan naar de nationale politie nadat zij hun diploma hebben behaald?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat toegepast wetenschappelijk onderzoek niet door de politie zelf uitgevoerd mag worden, maar alleen door of namens de Politieacademie. Graag willen zij weten op welke wijze de keuze gemaakt wordt om onderzoek uit te besteden of in eigen huis uit te voeren. Hoe wordt ervoor gezorgd dat binnen de academie de nadruk op onderwijs ligt en het onderzoek ten dienste staat van het trekken van praktische lessen? Zij vragen ook of onder het onderzoek van de Politieacademie onderzoek valt naar innovaties bij politiemethoden. Te denken valt daarbij onder meer aan het rechercheren door allochtone rechercheurs, trainingsprogramma´s en een andere invulling van noodhulp. In hoeverre wordt dergelijk praktisch onderzoek nu en in de toekomst uitgevoerd op de Politieacademie?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het waarborgen van onafhankelijk onderzoek door de Politieacademie. Zij noemden in de verband al het gegeven dat het personeelsbeleid grotendeels in handen is van de nationale politie, wat een onafhankelijk positie zou kunnen ondermijnen. Er leven echter meer zorgen bij deze leden. Zo vragen zij of het een verstandige keuze is om de korpschef en de Minister van Veiligheid en Justitie een grote stem te geven in het vaststellen van de strategische onderzoeksagenda. Dat gebeurt weliswaar na advies van de Politieonderwijsraad (POR) aan de Minister, maar wordt daarmee de onafhankelijkheid wel voldoende gewaarborgd? Ook in deze zorgen staan deze leden niet alleen. Ook de Afdeling signaleert dit probleem. Zij stelt dat de Politieacademie teveel gebonden is aan de beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie over de onderzoeksagenda. Dat zou de vrijheid van onderzoek kunnen bemoeilijken. De regering betoogt dat de meerjarige strategische onderzoeksagenda is bedoeld om focus en samenhang in het onderzoek te brengen. Uiteraard delen voornoemde leden dat onderzoek doelgericht en samenhangend moet zijn. Zij vrezen echter dat door de gekozen constructie dreigt dat het hier gaat om de focus van de korpsleiding en de Minister van Veiligheid en Justitie. Waarom ziet de regering dat gevaar niet? Acht de regering academische vrijheid noodzakelijk? Zo ja, kan die academische vrijheid niet enkel volledig worden gewaarborgd door de Politieacademie volledig de vrije hand te geven met betrekking tot het vaststellen van een onderzoeksagenda? Voor het vaststellen heeft de Politieacademie uiteraard de volledige vrijheid om de politie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de POR en andere relevante partijen te consulteren. Daarna kan de Politieacademie in volledige vrijheid haar keuze maken hoe een maatschappelijk relevante en voor de politie nuttige onderzoeksagenda eruit ziet die het politieonderwijs en het functioneren van de politie ten goede komt. De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij niet voor een dergelijke constructie heeft gekozen. Garandeert een dergelijke constructie de Politieacademie niet ook de volledige vrijheid om het functioneren van de politie en het succes van het veiligheidsbeleid van de Minister van Veiligheid en Justitie te beschouwen? Een andere mogelijkheid is de onderzoeksagenda vast te laten stellen door de POR. Ook dat zou meer onafhankelijkheid waarborgen dan de constructie zoals die nu is vormgegeven. Genoemde leden vragen de regering op die mogelijkheid in te gaan. Voorts vragen zij de regering in te gaan op de kritiek van de Afdeling met betrekking tot de volgens het instituut problematische rol van de Minister in het vaststellen van de onderzoeksagenda.
Voornoemde leden vragen waarom het gegeven dat de doorwerking van het onderzoek van Politie en Wetenschap beperkt is meteen reden zou moeten zijn om deze commissie af te schaffen. Dit argument komt genoemde leden niet als doorslaggevend voor. Dat gegeven hoeft namelijk niet enkel gelegen te liggen in het functioneren van de commissie en het nut van het onderzoek dat wordt gedaan. Het kan evengoed zijn dat de politie zich onvoldoende rekenschap geeft van het gepubliceerde onderzoek. Deze leden vragen de regering in het licht van die opmerkingen verder in te gaan op de oorzaak van het gegeven dat onderzoek van de commissie Politie en Wetenschap onvoldoende doorwerkt in de politiepraktijk.
De leden van de D66-fractie vragen waarom de meerjarige strategische onderzoeksagenda door de Minister van Veiligheid en Justitie wordt vastgesteld. Erkent de regering dat de vaststelling van de strategische agenda door de Minister van Veiligheid en Justitie de vrijheid van het onderzoek zou kunnen bemoeilijken? Zo ja, is de regering bereid om dit alsnog aan te passen? Zo nee, is de regering het met de Afdeling eens dat het minder verstrekkend zou zijn als de Minister van Veiligheid en Justitie wensen kenbaar kan maken ten aanzien van het (laten) doen van onderzoek in plaats van de vaststelling van de onderzoeksagenda?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe er ruimte kan worden gecreëerd om in te kunnen spelen op actualiteiten die de behoefte aan onderwijs (onvoorzien) veranderen, gelet op de meerjarige behoeftestelling. Te denken valt bijvoorbeeld aan onderwijsbehoeften rondom terroristische dreigingen. Hoe is in dit wetsvoorstel gewaarborgd dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor post-initiële opleidingen?
De leden van de SP-fractie vragen of met de inbedding van de Politieacademie in de nationale politie zich niet het risico voordoet dat het politieonderwijs één van de prioriteiten wordt op het lijstje waar tussen moet worden gekozen. Zij hebben die zorg omdat de verleiding altijd zal bestaan voor die besparing te kiezen die op korte termijn geen direct effect zal hebben. Politieonderwijs is een dergelijke bezuiniging. Zij vragen of de regering dat erkent. Voorts vragen zij of de regering dan ook erkent dat de gevolgen op de langere termijn des te groter zullen zijn, namelijk een minder goed opgeleide politie met alle risico’s voor de samenleving en politiemensen zelf van dien. Hoe gaat de regering voorkomen dat dit risico zich in de praktijk voordoet? Een mogelijkheid die deze leden daarvoor zien is door het budget voor het politieonderwijs binnen de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie apart te bestemmen. Wat is het oordeel van de regering op dit punt? Welke voor- en nadelen ziet zij hierin?
Zorgelijk vinden voornoemde leden het ook dat de korpschef verantwoordelijk is voor het beschikbaar stellen van de middelen voor de Politieacademie. In de memorie van toelichting valt te lezen dat de korpschef in staat wordt gesteld is om de beschikbare sterkte en middelen voor de Politieacademie optimaal in te zetten. Dit roept bij deze leden de vraag op of de onafhankelijkheid van de Politieacademie voldoende gewaarborgd is. Bovendien draagt ook dit het risico in zich dat de Politieacademie bij een tekort aan geld een op het oog gemakkelijk prooi zal zijn om geld aan te onttrekken ten bate van de overige onderdelen van de nationale politie. Genoemde leden vragen of de regering die vrees deelt en hoe zij gaat voorkomen dat zich dit voordoet.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een overzicht van de meerjarige behoeftestelling van de nationale politie, zowel voor initieel als voor post-initieel onderwijs, en de behoeftestelling van andere partijen die politieonderwijs en onderzoek van de Politieacademie willen afnemen. Ook verzoeken deze leden dat hierbij de verwachte benodigde sterkte en middelen voor het kunnen uitvoeren van de taken van de Politieacademie worden meegenomen.
Voornoemde leden hebben naar aanleiding van de reacties van de nationale politie en het college van bestuur van de Politieacademie gemerkt dat er spanning zit op het tempo van de reorganisatie. Waar de nationale politie mogelijk een pas op de plaats maakt, wil de Politieacademie tempo houden bij het realiseren van de veranderingen binnen de Politieacademie. Hoe wordt deze inspanning opgelost en welke planning kunnen beide partijen van de regering verwachten? Op welke datum wil de regering het wetsvoorstel in werking laten treden, wanneer zij schrijft in de memorie van toelichting dat het streven is het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het voor goed onderwijs en een werkbaar beheer van zeer groot belang is dat de vraag over de jaren heen voorspelbaar en relatief constant is. Op die manier kan er een organisatie opgebouwd worden die voldoende continuïteit heeft. Daarom horen deze leden graag op welke manier binnen de meerjarige behoeftestelling een gelijke spreiding over jaren aangehouden wordt en hoe pieken in de uitvoering voorkomen kunnen worden.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de financiën die ter beschikking zullen staan van de Politieacademie. Voldoende geld is noodzakelijk om goed en onafhankelijk onderwijs te geven en goed en onafhankelijk onderzoek te kunnen doen. Dat is een probleem dat zich nu voordoet door bezuinigingen en een teruglopende instroom samenhangend met de reorganisatie die plaatsvindt bij de nationale politie. Deze leden vragen de regering in dit kader in te gaan op de problemen die er zijn met het opleiden van observatieteams, waar het Algemeen Dagblad op maandag 9 maart over berichtte. Zij vragen of de regering kan verklaren dat de plekken wel besteld werden door de nationale politie maar de schoolbanken leeg bleven. Voorts vragen zij de regering uiteen te zetten bij welke opleidingen binnen de Politieacademie zich ditzelfde probleem zich nog meer voordoet. Dit probleem moet wat de leden van de SP-fractie betreft worden opgelost. Maar bovenal moet worden voorkomen dat dit probleem zich in de toekomst weer zal voordoen. Zij vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat de instroom van studenten gelijkmatig en grotendeels voorspelbaar verloopt. Deze leden constateren dat dit noodzakelijk is voor een goed functionerende Politieacademie en kwalitatief goed politieonderwijs. Genoemde leden vragen de regering of zij die garantie kan geven. Voorts vragen zij of dit wetsvoorstel in die garantie voorziet.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan de oplossing van het probleem van een ongelijkmatige instroom bij de Politieacademie, zowel in het initieel als in het post-initieel onderwijs. Welke toegevoegde waarde heeft de wettelijke basis van het zogeheten tripartiet overleg tussen de Minister van Veiligheid en Justitie, de korpschef en de directeur van de Politieacademie? Zijn betrokkenen in de regel niet gewend of niet bereid met elkaar te overleggen?
De leden van de PvdA-fractie mensen dat de directeur van de Politieacademie in alle vrijheid zijn behoeftestelling dient te omschrijven om de verantwoordelijkheid voor kwalitatief goed politieonderwijs waar te kunnen maken. Graag horen deze leden of zij kunnen controleren hoe er van behoeftestelling tot daadwerkelijke verstrekking is vertaald en hoe daarmee de kwaliteit gewaarborgd kan worden. Ook vragen zij of er gebruik gemaakt wordt van bekostigingsnormen en benchmarks uit andere onderwijssectoren om objectief te kunnen beoordelen of de behoeftestelling realistisch is.
Voornoemde leden zijn benieuwd welke verhouding de regering voor ogen heeft tussen kernbezetting en flexibele schil, gelet op het feit dat vaste kernbezetting belangrijk is om op langere termijn goed onderwijs te kunnen bieden.
De leden van de D66-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat het tripartiet overleg in het wetsvoorstel is opgenomen. Op welke manier kunnen onafhankelijke organen zoals de Politieonderwijsraad, de Commissie van toezicht beheer nationale politie of de Inspecties advies uitbrengen over de in het tripartiet overleg besproken onderwerpen? Mogen ze aanwezig zijn bij het overleg? Zo ja, hoe wordt dit in het wetsvoorstel geregeld? Zo nee, waarom niet? Is de regering het met deze leden eens dat onafhankelijkheidswaarborgen en wederzijdse controle goed wettelijk dienen te worden geregeld en niet alleen op basis van persoonlijk vertrouwen?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de Politieacademie nog een aantal financiële taakstellingen te verwerken heeft. Zij vragen hoe een onafhankelijke behoeftestelling zich verhoudt tot het doorwerken van historische budgetten.
Deze leden hebben vernomen dat er zorgen bestaan over de samenloop van de vorming van het Politiedienstencentrum en de reorganisatie van de Politieacademie. De zorgen bij het personeel van de Politieacademie is dat het PDC al bemenst is op het moment dat de beheersafdeling van de academie gereorganiseerd is. Daardoor zijn er twijfels of deze medewerkers een gelijke kans op een nieuwe functie hebben. Kan de regering toezeggen dat de medewerkers van de Politieacademie een gelijke kans maken bij overgang van hun taken naar het PDC?
De leden van de PvdA-fractie zien ten slotte uit naar de spoedige beantwoording van de door hen gestelde vragen, zodat zo snel mogelijk duidelijkheid geboden kan worden over de toekomst van de Politieacademie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of in de evaluatie, naast de doelmatigheid en doeltreffendheid, ook specifiek zal worden ingegaan op de realisatie van de aanbeveling uit de rapporten van Wallage en Vogelzang en op oplossingen voor mogelijke nieuwe knelpunten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat vraag en aanbod van politieonderwijs beter op elkaar worden afgestemd en dat de daarvoor benodigde sterkte en middelen direct worden gekoppeld aan de behoefte aan politieonderwijs. Deze leden vragen hoe eventuele (onvoorziene) fluctuaties in vraag en aanbod worden opgevangen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat met het wegvallen van de raad van toezicht bij de Politieacademie een manier wegvalt om de legitimiteit van de keuzes van de Politieacademie te toetsen aan de standaarden en wensen die er leven bij de belangenhouders. Deze leden constateren dat de POR aangeeft een rol te kunnen spelen in deze horizontale dialoog, die bij het toezicht op de kwaliteit van onderwijs van belang is. Graag horen voornoemde leden van de regering of ze hierin een taak ziet weggelegd voor de POR en wat hiervan de meerwaarde kan zijn.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de feitelijke operationele sterkte van de politie. Hoe zorgt de regering ervoor dat de behoefte aan politieonderwijs niet ondergeschikt wordt aan de operationele inzetbaarheid van agenten? Hoe zorgt de regering ervoor dat studenten niet worden gebruikt om de gaten in de operationele bezetting op te vullen? Wat vindt de regering van het voorstel van de Nederlandse Politiebond om studenten volledig onder de Politieacademie te brengen zodat ze niet onder de operationele sterkte worden meegeteld? Welke alternatieven zijn er om de cijfermatige truc politiestudenten voor 100% mee te tellen in de operationele sterkte, te voorkomen?
Deze leden delen de zorgen van de Raad van Toezicht over de gevaren van de forse daling van de budgetten voor het opleiden van politiemensen. Hoe zorgt de regering ervoor dat deze ontwikkeling de kwaliteit van de politie niet in gevaar brengt? Ziet de regering kansen voor een wettelijke verankering van het principe «een leven lang leren» zoals voorgesteld door prof. A.B. Hoogenboom tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het voorliggende wetsvoorstel?
Voornoemde leden willen, net als de Centrale Ondernemingsraad van de nationale politie en de Algemene Rekenkamer graag inzicht krijgen in de feitelijke financiële erfenis van de Politieacademie en de financiële risico’s bij de overgang naar de nationale politie. Is de regering bereid deze informatie voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Artikel I
Onderdeel L
Artikel 74, tweede lid
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de nationale politie politieopleidingen en overige opleidingen uitsluitend nog mag afnemen bij de Politieacademie. Deze leden vragen om een toelichting of dit geen belemmering kan zijn voor de samenwerking op onderwijsgebied tussen de Politieacademie en bijvoorbeeld het OM en het Studiecentrum Rechtspleging.
Artikel 92, tweede lid
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering al kan concretiseren welke eisen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld aan de sterkte en middelen die feitelijk ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie.
Artikel 98
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het voorgestelde artikel 98 Politiewet 2012 is opgenomen dat de directeur van de Politieacademie er zorg voor draagt dat wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van de werkzaamheden van de Politieacademie. Zij vragen door wie deze beoordeling wordt uitgevoerd?
De voorzitter van de commissie, Ypma
Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34129-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.