34 117 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds)

Nr. 6 VERSLAG

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I ALGEMEEN

2

1.

Inleiding

2

2.

Waarom (nu) een algemeen pensioenfonds?

3

3.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

4

 

3.1.

Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds

4

 

3.2.

Uitvoeringsmodel

6

 

3.3.

Vergunningplicht

8

 

3.4.

Ringfencing

9

 

3.5.

Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds

10

 

3.6.

Uitvoeringskosten

13

4.

Impact op de pensioensector

13

5.

Fiscale behandeling

14

6.

Regeldruk

17

7.

Uitkomsten internetconsultatie

18

8.

Toezichttoetsen

18

9.

Overig

19

       

II ARTIKELSGEWIJS

20

Artikel I, onderdeel L

20

Artikel I, onderdeel R

20

Artikel I, onderdeel Q

20

Artikel 112a lid 6

20

Artikel 112a lid 9

20

Diverse artikelen

21

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn met de regering van mening dat een Algemeen pensioenfonds (Apf) verschillende voordelen kan hebben op het gebied van kostenvermindering, efficiëntie en een vermindering van de administratieve lasten. Dat betekent vervolgens ook een beter pensioen voor de deelnemers en dat vinden deze leden erg belangrijk. Over het wetsvoorstel hebben deze leden de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Met de introductie van het Apf hebben werkgevers en werknemers een nieuwe keuzemogelijkheid voor de pensioenuitvoering. De leden zijn erg te spreken over het evenwicht dat het Apf kan bieden aan met name kleinere pensioenfondsen, om enerzijds de identiteit en solidariteit van de eigen collectiviteitskring in stand te houden, en anderzijds schaalvoordelen te kunnen halen bij uitvoeringskosten en governance. Het Apf kan zeker een bijdrage leveren aan de continuïteit van de pensioenvoorziening in bepaalde sectoren. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben enkele aanvullende vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden achten het positief dat voorliggend wetsvoorstel een extra mogelijkheid toevoegt aan het pensioenlandschap. Zij hebben over het wetsvoorstel nog wel enkele vragen, die zij de regering hierbij voorleggen.

De leden van de PVV-fractie neemt kennis van het naar de kamer gestuurde wetsvoorstel en heeft enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde Wet algemeen pensioenfonds. Genoemde leden willen graag de onderstaande vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het doel van een algemeen pensioenfonds, een bundeling in de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen, om bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten te beperken, en vanwege de noodzaak tot verdere consolidatie van die regelingen, wordt volledig onderschreven.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een schematisch overzicht kan geven van de verschillen en overeenkomsten tussen de diverse pensioenuitvoerders die (na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) er nog zijn op het gebied van: type regelingen die ze uit kunnen voeren, governance/bestuursmodellen, rechtsvorm, eigendomsrechten, vergunningsplichtig, nationaal of internationaal opererend, ringfencing enz.

De regering kiest, zo lezen de genoemde leden, voor de introductie van een nieuwe pensioenuitvoerder. Waarom is er niet voor gekozen om de reeds bestaande aan te passen, zo vragen deze leden. Of indien dit niet mogelijk is, wat is de noodzaak om de bestaande te handhaven? Heeft de regering overwogen om bepaalde pensioenuitvoerders samen te voegen en zo nee, waarom niet.

De genoemde leden merken op dat de regering aangeeft dat de huidige pensioenuitvoerders beperkingen kennen in de mogelijkheden tot bundeling van verscheiden pensioenregelingen. Kan de regering aangeven op welke beperkingen ze doelt.

De leden van deze fractie vragen wat de beoogde inwerkingtredingdatum van dit wetsvoorstel is.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen geen toegang te verlenen tot een Apf. Is de regering bereid te verkennen of én hoe het Apf ook uitkomst kan bieden voor verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen, zo vragen zij.

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat de nieuwe mogelijkheid van een Apf vele voordelen heeft, zoals versterking van de tendens om samen te werken, ruime toegankelijkheid, meer keuzemogelijkheden om pensioenregelingen onder te brengen, het non-profit-model, de keuzemogelijkheid uit verschillende bestuursmodellen, de verschillende evidente schaalvoordelen, en niet in de laatste plaats de «ringfencing», waardoor ook veiligheid in het algemeen pensioenfonds goed geborgd lijkt te worden.

Het genoemde lid is benieuwd of de regering óók mogelijke nadelen, of schaduwzijden kan benoemen aan de figuur van het algemene pensioenfonds.

Het lid van deze fractie overweegt dat tal van regelingen zullen opgaan in een relatief beperkt aantal grote Apf’s. Wat betekent dit voor de kwetsbaarheid van het pensioenstelsel als geheel? Neemt die op geen enkele wijze toe en blijft het geheel van alle pensioenfondsen even flexibel, gevarieerd, «persoonlijk» en «toegankelijk», óók voor de deelnemers, als nu het geval is, zo vraagt dit lid.

Het genoemde lid merkt op dat door de gescheiden uitvoering van pensioenregelingen in een algemeen pensioenfonds een evenwicht gevonden kan worden door enerzijds de eigen identiteit en solidariteit van de collectiviteitkring in stand houden en anderzijds schaalvoordelen te realiseren, waarmee bestuurlijke lasten en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Dat is inderdaad het belang van de deelnemers. Welke garanties, welke waarborgen zijn er dat dit evenwicht inderdaad gevonden zal worden, zo vraagt het lid van deze fractie.

2. Waarom (nu) een algemeen pensioenfonds?

De leden van de VVD-fractie vragen welk fonds valt onder de categorie speciale wetgeving.

Zij willen graag weten hoe het aantal pensioenfondsen (onderverdeeld in ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen) zich de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld. Kan de regering daar een overzicht van geven?

Wat is de reden, zo vragen de genoemde leden, dat de multi-opf1 niet goed van de grond is gekomen. En wat is specifiek het probleem bij bestuurders, zo willen zij weten.

De genoemde leden merken op dat de regering aangeeft dat de veranderingen in de overgang van de eigen regeling naar een Apf minimaal zijn. Met welke veranderingen kan een deelnemer te maken krijgen?

Kan de regering ook aangeven, zo vragen genoemde leden, wie de keus maakt (en wiens goedkeuring daarbij nodig is) om een Apf als pensioenuitvoerder te kiezen.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Nederlandsche Bank (DNB) in 2014 aan 60 pensioenfondsen gevraagd heeft om na te denken over hun toekomstbestendigheid. Deze leden vinden het een goede zaak dat de toezichthouder de fondsbestuurders confronteert met enkele «kwetsbaarheidsindicatoren», zoals een ongunstige kostenstructuur, beperkte premieruimte, een afnemend (actief) deelnemersbestand of een relatief steeds groter wordende groep gepensioneerden. Wat is de stand van zaken van dit zelfonderzoek door 60 pensioenfondsen, en in hoeverre kunnen deze fondsen al rekening houden met de introductie van het Apf?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om de sterk veranderende omstandigheden te schetsen waardoor het nodig bleek om de wet- en regelgeving voor de pensioensector aan te passen. Deze leden vragen daarbij in hoeverre deze nieuwe wet- en regelgeving bijdraagt aan de gesignaleerde toenemende bestuurlijke lasten.

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3.1. Karakteristieken van het algemeen pensioenfonds

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering overwogen heeft om toch nu al verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen de mogelijkheid te geven om zich te kunnen omvormen, of de pensioenregelingen te laten uitvoeren door een algemeen pensioenfonds. Is de regering van mening dat dit de consolidatie en daarmee de kostenbeheersing, vermindering van administratieve lasten en efficiëntie kan vergroten? De genoemde leden zien dat de regering wil wachten op de brede pensioendiscussie, maar vragen of de regering deze voordelen nu al ziet. In hoeverre is gezocht naar mogelijkheden om ook hier een bepaalde mate van consolidatie mogelijk te maken om voor de werknemers uiteindelijk een gunstig resultaat te hebben, zo vragen zij.

Kan de regering aangeven, zo vragen de genoemde leden, welke ingrijpende consequenties er aan de orde zijn als er voor gekozen zou worden om de verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen ook onder de Apf te laten vallen. Wat zijn de gevolgen in verband met de Europeesrechtelijke mededingingsregels?

De genoemde leden vragen wie de contractspartij voor het Apf wordt nadat een gesloten pensioenfonds de rechten en de uitvoering van de regeling heeft overgedragen aan het APF, en vervolgens is geliquideerd.

De leden van deze fractie vragen of de regering een definitie kan geven van de collectiviteitskring. Onder welke voorwaarden kan een collectiviteitskring worden aangegaan en of gewijzigd? Wie geeft hiervoor toestemming en hoe is de inspraak georganiseerd? Kan er besloten worden om collectiviteitskringen later (na instelling van het Apf) alsnog samen te voegen, zo vragen deze leden.

De leden begrijpen de motivatie van de regering om een verplicht gesteld bpf niet de mogelijkheid te geven zich om te vormen tot een Apf. Dit zou verplicht gestelde bpf’en een (te) groot voordeel geven ten opzichte van andere uitvoerders. De leden staan er echter niet afwijzend tegenover als verplicht gestelde bpf’en zich kunnen aansluiten bij een – door andere partijen opgerichte – Apf. Het verplicht gestelde bpf is dan één van de collectiviteitskringen die door een Apf worden bediend. Wat is het bezwaar tegen een dergelijke constructie? Ook zijn de leden benieuwd of er op dit moment verplicht gestelde bpf’en zijn die aan de hand van de «kwetsbaarheidsindicatoren» van DNB over hun toekomstbestendigheid zouden moeten nadenken? Welke opties hebben verplicht gestelde bpf’en als zij onvoldoende toekomstbestendig zouden zijn?

Een APF kan verplicht gestelde beroepspensioenregelingen gaan uitvoeren. Is het hiervoor niet noodzakelijk dat de introductie van het APF ook wordt verwerkt in de Wet verplichte beroepspensioenregelingen (Wvb)?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering nog geen definitief besluit neemt over de mogelijkheid voor een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds om zich om te vormen tot of aan te sluiten bij een algemeen pensioenfonds (Apf) en daarvoor de resultaten van de brede stelseldiscussie af te wachten. De leden vragen de regering wat de bezwaren zijn om dit nu wel al mogelijk te maken voor verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen.

De genoemde leden vragen de regering of een vrijgesteld fonds dat in liquidatie gaat, verplicht is zich opnieuw aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds en zich niet kan aansluiten bij een Apf.

De leden van de D66-fractie lezen dat per collectiviteitskring sprake kan zijn van een of meerdere pensioenregelingen. Dat roept bij deze leden enkele vragen op. Hoe ziet de regering de uitvoering van meerdere regelingen binnen één kring? Welke voor- en nadelen gaan hier van uit? Wat betekent dit voor de transparantie en complexiteit van de uitvoering van het beheer? Kan er binnen één kring sprake zijn van differentiatie ten aanzien van de premie tussen de verschillende regelingen binnen die kring, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie merken op dat ook derden kunnen een Apf oprichten, ook buitenlandse partijen. Acht de regering dit wenselijk, zo ja waarom, zo vragen zij.

Beoogt de regering met dit wetsvoorstel vooral de binnenlandse- of buitenlandse markt te bedienen, zo informeren de leden van deze fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voor een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds niet mogelijk wordt om zich om te vormen tot een Apf. Deze leden vragen de regering om een toelichting in hoeverre bij verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen toch behoefte bestaat aan het Apf. Kan de regering ingaan op de voordelen die het Apf voor verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen kan bieden, zo willen deze leden weten. Genoemde leden vragen om een nadere toelichting op de mogelijkheden om de verplichtstelling bij bedrijfstakpensioenfondsen zodanig in te richten dat bedrijfstakpensioenfondsen ook toegang tot het Apf kunnen krijgen.

De genoemde leden vragen welke effecten de regering verwacht van de introductie van het Apf op verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Deze leden vragen hoe het belang om sociale partners namens de deelnemers en gepensioneerden een optimale keuze te kunnen laten maken over het onderbrengen van het pensioen meegewogen is in het besluit om bedrijfstakpensioenfondsen uit te sluiten van het Apf.

Het lid van de 50PLUS-fractie leest dat de dienstverlening van pensioenfondsen openstaat voor veel pensioenregelingen. Een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds zal zich daarentegen niet kunnen omvormen tot, of haar pensioenregeling(en) kunnen laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Een belangrijke reden hiervoor is een mogelijke «marktverstorende werking».

Het genoemde lid merkt op dat veel bedrijfstakpensioenfondsen juist behoefte hebben aan een algemeen pensioenfonds. Het lid van deze fractie onderschrijft het pleidooi van de Pensioenfederatie, om te onderzoeken of de verplichtstelling bij bedrijfstakpensioenfondsen zodanig kan worden ingericht, zodat zij eveneens op een verantwoorde wijze toegang kunnen krijgen tot het algemeen pensioenfonds. Dit onderzoek zou uiterlijk in de zomer van 2015 afgerond moeten worden. Snelle duidelijkheid op dit punt lijkt het aan het woord zijnde lid gewenst.

3.2. Uitvoeringsmodel

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de risico’s, behorend bij de bedrijfsvoering, worden verdeeld over de verschillende collectiviteitenkringen. Hoe wordt er omgegaan met risicodeling bij nieuwe toetreders? Hoe wordt het voor de deelnemer duidelijk welke kwaliteit en uitvoeringskosten gemoeid zijn met pensioenvermogens in een collectiviteitskring?

De genoemde leden merken op dat de regering aangeeft dat er in een ondernemingspensioenfonds verschillende collectiviteiten kunnen bestaan. Deze kunnen als één collectiviteit ingebracht worden in een Apf. Kan de regering een toelichting geven, zo vragen deze leden. Moet een werkgever die verschillende pensioenregelingen heeft deze in verschillende collectiviteitskringen onderbrengen of in dezelfde?

De leden van deze fractie menen dat bij toetreding tot een collectiviteitkring de dekkingsgraad van het toetredende pensioenfonds en de dekkingsgraad van de collectiviteitkring waar het pensioenfonds bij wenst toe te treden een belangrijke rol zal spelen. Ingeval de dekkingsgraad van het toetredende fonds lager is dan de dekkingsgraad van de collectiviteitkring, lijkt het voor de hand te liggen om het toetredende fonds eerst in een eigen kring op te nemen en nadere afspraken te maken met sociale partners over de gewenste overstap naar de gewenste kring. Dit zodat op termijn ten volle gebruik kan worden gemaakt van de efficiency voordelen van een grotere collectiviteitkring. Is voor een dergelijke overstap instemming van alle pensioen- en aanspraakgerechtigden nodig, of kan dit bij toetreding tot het Apf op voorhand worden afgesproken, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen of de regering kan aangeven wat de voor- en nadelen zijn van andere rechtsvormen dan een stichting. Wat zijn de vereisten van een stichting (ten opzichte van andere rechtsvormen)? Kan de regering ook aangeven waarom eerder wel is overwogen om het Apf mogelijk te maken met winstoogmerk? Waar zit het verschil tussen een fonds met winstoogmerk of enkel de uitvoeringsorganisatie met winstoogmerk? Kan de Apf ook enkel als uitvoeringsbedrijf opereren? Zo nee, waarom kan dit niet, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden concluderen dat de pensioenwet wordt aangepast om het Apf mogelijk te maken. Het Apf kan ook optreden als uitvoerder van verplicht gestelde pensioenregelingen. In hoeverre wordt de Wet verplichte beroepspensioenregeling aangepast? Kan het Apf alle bijzonderheden van de beroepspensioenregelingen accommoderen?

De leden van deze fractie lezen dat de noodzaak van het hebben van een werkkapitaal nieuw is. Wat is de hoogte van dit werkkapitaal en waarvoor is dit nodig? Welke partijen kunnen dit bedrag inbrengen? Mag dit ook uit het vermogen van een pensioenfonds komen? Wanneer is de algemene maatregel van bestuur (AMvB) om eisen te stellen aan het werkkapitaal gereed, zo vragen deze leden.

De genoemde leden lezen in de wet dat werkgevers en werknemers verschillende opties hebben om hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een algemeen pensioenfonds. De eerste optie is te besluiten over te gaan tot onderbrenging van de pensioenregeling door een reeds bestaand algemeen pensioenfonds en het eigen pensioenfonds op te heffen. Een tweede optie is om over te gaan tot omvorming van het huidige fonds tot een algemeen pensioenfonds. Het fonds dient in dat kader een vergunning te verkrijgen voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds. Ook kan er gefuseerd worden. Betekenen deze opties, dat er sprake is van «invaren» en art. 83 PW2 van toepassing is? Is bij een van de vormen individueel bezwaar tegen waardeoverdracht mogelijk? In welke (van de drie) gevallen is er überhaupt sprake van waardeoverdracht, zo informeren voornoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het in de praktijk betekent dat er straks een onderscheid kan worden gemaakt tussen een «enkele-cliënt» en een «multi-cliënt» model.

Deze leden zijn er groot voorstander van dat het Apf alleen de rechtsvorm van een stichting kan hebben. Winstoogmerk past wat betreft de leden niet bij een pensioenfonds. Zij vragen de regering om een nadere toelichting op de (gemaximeerde) onkostenvergoeding die een Apf aan derden kan uitkeren. Wat wordt hier met «onkostenvergoeding» bedoeld, gaat het bijvoorbeeld om kosten voor het uitbesteden van het vermogensbeheer? Waarop is de 5% gebaseerd? Waar is deze gemaximeerde onkostenvergoeding in de wet vastgelegd?

De leden begrijpen dat een Apf werkkapitaal nodig heeft om pensioenregelingen uit te voeren. Zij gaan ervan uit dat in veel gevallen van bestaande pensioenregelingen (een deel van) de bestaande werkorganisaties mee zullen kunnen gaan naar het Apf. Deelt de regering deze verwachting? In hoeverre is het mogelijk om bij het samenvoegen van bestaande pensioenfondsen tot een Apf het werkkapitaal te financieren uit de bij de pensioenfondsen reeds bestaande vermogens c.q. buffers, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen indien kapitaal geleend wordt tegen een vergoeding, waar wordt dan deze vergoeding uit gefinancierd. Op welke manier wordt voorkomen dat de kapitaalverschaffer (ongewenste) invloed kan uitoefenen op de werkorganisatie, bijvoorbeeld bij het uitbesteden van taken of het inkopen van diensten? De leden doelen hierbij op bijvoorbeeld de volgende situatie: een bank verschaft een Apf het werkkapitaal onder voorwaarde dat een dochteronderneming van de bank het vermogensbeheer van het Apf krijgt toebedeeld. Vindt de regering het wenselijk als de kapitaalverschaffer commerciële aanbiedingen aan de deelnemers van het Apf doet? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen? Kan de regering aangeven welke nadere eisen per AMvB aan het werkkapitaal gesteld zullen worden? Denkt de regering bijvoorbeeld aan het maximeren van de vergoeding, zo informeren genoemde leden.

De leden van deze fractie merken op dat omvorming, fusie of omzetting naar een Apf alleen mogelijk is via collectieve waardeoverdracht. Hoe moet de toezichthouder omgaan met een dekkingstekort in relatie tot deze collectieve waardeoverdracht, er vanuit gaande dat het Apf gunstig voor de deelnemers zal zijn, zo vragen zij.

In hoeverre voorzien de huidige regels over collectieve waardeoverdracht in de situatie van waardeoverdracht van een collectiviteitskring nar een andere collectiviteitskring binnen een Apf, zo willen de genoemde leden weten.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering dieper in te gaan op het onderscheid tussen modellen die uitgaan van respectievelijk een «enkele cliënt» en «multi-cliënt». Deze leden achten dit in de memorie van toelichting thans nog te beperkt uitgewerkt. Wat betekent, in dit geval, de bepaling dat alle uitvoeringsovereenkomsten in de statuten van het Apf moeten worden opgenomen in concrete gevallen? Zal voor iedere nieuwe toetreder een gang naar de notaris moeten worden gemaakt? Zal iedere ondernemer vertegenwoordigd moeten zijn in het belanghebbende orgaan? En wat betekenen voorgaande vragen voor de haalbaarheid van het «multicliëntmodel» naar de inschatting van de regering in de praktijk?

Door voor het Apf de keuze voor een rechtsvorm te beperken tot een stichting, wordt uitgesloten dat een Apf een winstoogmerk heeft, zo constateren de leden van deze fractie. De regering hanteert daarbij als argument dat zij een andere rechtsvorm niet wenselijk acht gelet op de mogelijk conflicterende belangen tussen de kortetermijndoelstellingen van een Apf met winstoogmerk enerzijds en de langetermijnverplichtingen aan de deelnemers anderzijds. De hier aan het woord zijnde leden verzoek de regering om een nadere toelichting op dit punt, en daarbij ook te betrekken hoe het toestaan van (gereguleerd) winstoogmerk van een Apf kan bijdragen aan een neerwaartse druk op de uitvoeringskosten en juist een positief effect kan hebben op de rendementen.

De genoemde leden lezen dat bij AMvB zullen nadere eisen aan het werkkapitaal gesteld kunnen worden. Zal de regering een ontwerp van deze AMvB nog voor de wetsbehandeling aan de Kamer kunnen sturen, zo vragen zij.

Voor het overbrengen van pensioenvermogens behorend bij al bestaande collectiviteitkringen waarvoor uitvoering wordt gezocht in het algemeen pensioenfonds zullen de waarborgen gelden die volgen uit de bepalingen voor collectieve waardeoverdrachten, zo lezen de leden van deze fractie. Impliceert dit, zo vragen deze leden, dat een enkele deelnemer de omzetting naar een APF kan tegenhouden.

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat een nieuw aspect is, de noodzaak van het hebben van een werkkapitaal. De betrokken partijen kunnen besluiten dit kapitaal zelf in te brengen zonder vergoeding voor het verstrekken van dat kapitaal, maar ze kunnen ook besluiten om het kapitaal te lenen van partijen op de financiële markten tegen een vergoeding. Bij AMvB zullen nog nadere eisen aan het werkkapitaal gesteld worden. Het lijkt het lid van deze fractie belangrijk de sector te betrekken bij het uitwerken van deze eisen. Wordt hierbij overigens gedacht aan een vast bedrag, of aan een percentage van de voorziening? Graag ontvangt dit lid hierop een toelichting.

Sprenkels & Verschuren actuarissen en consultants stellen in hun commentaar van 10 februari 2015, dat het additioneel financieren van werkkapitaal in een situatie van een niet-commercieel Apf, dat ontstaat door het samenvoegen van pensioenfondsen, overbodig lijkt. De betreffende pensioenfondsen lopen nu afzonderlijk dezelfde bedrijfsvoering risico’s. Wat denkt de regering van de in het genoemde commentaar vermelde optie, het mogelijk te maken om bij het samenvoegen van bestaande pensioenfondsen tot een Apf, het werkkapitaal te financieren uit de bij de pensioenfondsen reeds bestaande vermogens c.q. buffers, zo vraagt het genoemde lid.

3.3. Vergunningplicht

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat er vergunningplicht geldt vanwege de complexiteit van de gescheiden uitvoering van meerdere pensioenregelingen. Kan de regering aangeven of er ook een vergunning vereist is in de situatie dat een algemeen pensioenfonds een (gezamenlijke) regeling uitvoert, zo vragen zij.

De genoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat ook rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen door het algemeen pensioenfonds mogen worden uitgevoerd. Een premieovereenkomst moet in de uitkeringsfase omgezet worden in een levenslange nominale annuïteit, die ingekocht wordt bij een levensverzekeraar. Mag een Apf een dergelijke annuïteit in dezelfde collectiviteitkring aanbieden, of moet die annuïteit in een andere collectiviteitkring worden ondergebracht, zo vragen deze leden.

Kan de regering aangeven of er al partijen zijn die het vergunningstraject gestart zijn. Hoe lang duurt een vergunningsprocedure vermoedelijk? Heeft de regering lessen getrokken uit eerdere vergunningsprocedures waarbij dit lang duurde (bijvoorbeeld bij de premiepensioeninstelling (PPI)), zo willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de inhoud van de AMvB waarin regels worden gesteld over de gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag van de verplicht gestelde vergunning.

De leden van de PVV-fractie vragen of bij het onderbrengen van een pensioenregeling bij een Apf ook instemming wordt gevraagd van de (gepensioneerde) deelnemers, over de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan.

Hoe gaat het toezicht in z’n werk, op de verschillende regelingen binnen een Apf, bijvoorbeeld op het punt van evenwichtige belangenbehartiging? En is het toezicht op meerdere regelingen binnen een Apf geen nadeel voor het fondsbestuur, met andere woorden: hoe houden ze het goed het overzicht over de meerdere regelingen, zo vragen zij.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft er in principe begrip voor dat voor dat voor het algemeen pensioenfonds een vergunningplicht wordt ingesteld. Wél is het lid er nog niet gerust op, dat het vergunningstraject in combinatie met het toezicht achteraf niet te belemmerend zal worden. Extra lasten moeten absoluut voorkomen worden. Gaat de regering zich daar voor in zetten, en zo ja, hoe, zo willen deze leden weten.

Het lid van deze fractie onderschrijft de oproep van Actal,3 dat als gekozen wordt voor een vergunning, de mogelijkheden maximaal benut moeten worden, om het toezicht achteraf tot een minimum te beperken. De wet moet niet gaan leiden tot een stapeling van risico beperkende maatregelen. Dat zou alleen maar tot extra regeldruk leiden. Het aan het woord zijnde lid vindt, dat een en ander – vergunningaanvraag en toezicht op naleving achteraf – per saldo lasten neutraal vormgegeven moet worden. Wat wordt de inzet van de regering? Graag ontvangt het lid van deze fractie een nadere toelichting.

3.4. Ringfencing

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering alternatieven heeft overwogen om voor iedere collectiviteitskring een afzonderlijk belanghebbendenorgaan in te stellen. Is de regering het met deze leden eens dat dit tot wel erg veel belanghebbendenorganen kan leiden. Kan de regering een overzicht schetsen van verschillende scenario’s hoe de medezeggenschap is georganiseerd? Als voorbeeld een Apf met 15 verschillende collectiviteitskringen, met een wijziging van het algemeen bestuur van het Apf die betrekking heeft op 12 kringen. Hoe ziet de overlegstructuur eruit en wanneer kan er wel of wanneer kan er geen besluit genomen worden, zo vragen genoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt omgegaan met de (vrijwillige) netto pensioenregelingen voor inkomen boven € 100.000,–. Worden deze regeringen in aparte collectiviteitskringen ondergebracht, zo willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de specifieke voordelen van de geboden mogelijkheid om meerdere pensioenregelingen in één collectiviteitskring uit te voeren. Ook vragen de leden wat dat betekent voor de beoogde vereenvoudiging van het pensioenbeheer.

De leden van de D66-fractie lezen dat omwille van een adequate bescherming van pensioenrechten en -aanspraken de juridische techniek van de ringfencing tussen de verschillende collectiviteitskringen dwingend zal worden voorgeschreven. Welke waarborgen, zo vragen deze leden, zijn er indien een externe partij niet een bepaalde collectiviteitskring (waar hij uit hoofde van een bepaalde dienst of activiteit een vordering op heeft) aansprakelijk stelt, maar het héle Apf. Dienen hiervoor geen waarborgen in de wet te worden opgenomen, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting op het beperken van de ruimte voor ringfencing bij vrijwillige aanvullende pensioenregelingen. Waarom wil de regering het niet mogelijk maken om een vrijwillige pensioenregeling die in aanvulling op de basispensioenregeling wordt uitgevoerd in een aparte ring onder te brengen, zo willen deze leden weten. Deze leden vragen of deze mogelijkheid vanwege het scheiden van enerzijds defined contribution saldi met individuele eigendomsrechten en anderzijds defined benefit aanspraken juist niet gewenst zou moeten zijn.

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat het wetsvoorstel veel ruimte biedt tot ringfencing, het hebben van afzonderlijke financiële «ringen» binnen het Apf. Het genoemde lid heeft de vraag, waarom er een beperkende bepaling is opgenomen voor vrijwillige aanvullende regelingen ten aanzien van ringfencing. Waarom wordt het invoeren van een vrijwillige / aanvullende regeling in een aparte ring – denk aan netto pensioen als extra bij verschillende basisregelingen – niet mogelijk gemaakt op basis van het wetsvoorstel, zo vraagt dit lid.

Het genoemde lid leest dat de werkgever(s) dienen bij de beslissing over de reikwijdte van de collectiviteitskring (vertegenwoordigers van) alle belanghebbenden «te betrekken». Kan dit nader toegelicht worden? Op welke wijze kan of moet deze betrokkenheid vormgegeven worden. En hoe ver gaat deze «betrokkenheid», zo vraagt dit lid.

De schaalvoordelen, zo merkt het genoemde lid, van het Apf komen voort uit het uitbesteden van taken als de administratie en het beleggingsbeleid. Beleggingsvoordelen en -nadelen moeten vervolgens weer worden toebedeeld aan de individuele collectiviteitskringen. Over toedeling kan verschil van mening ontstaan. Met de KNVG4 en de NVOG5 heeft het lid van deze fractie de vraag, of het bestuur van het Apf bij twijfel of onenigheid over de verdeling de beslissing neemt.

3.5. Inrichting (van het bestuur) van een algemeen pensioenfonds

De leden van de VVD-fractie vragen of er een verschil is tussen de rol van het belanghebbendenorgaan bij een Apf en een belanghebbendenorgaan zoals we dat nu kennen door het wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen.

De genoemde leden hebben nog meer vragen over het belanghebbendenorgaan. Kan één persoon binnen én het belanghebbendenorgaan meerdere ondernemingen of groepen van deelnemers vertegenwoordigen? Mag een onafhankelijk deskundige, als vertegenwoordiger van een of meerdere werkgevers of een of meer groepen van deelnemers, in meerdere belanghebbendenorganen zitting hebben? Kunnen pensioengerechtigden zich ook laten vertegenwoordigen door onafhankelijk deskundigen? En mag een dergelijke onafhankelijke deskundige dan in meerdere belanghebbendenorganen zitting hebben, zo vragen zij.

Kan de regering aangeven, zo vragen genoemde leden, wanneer de AMvB die eisen aan de inrichting van de regeling stelt gereed is. Welke aanvullende eisen worden gesteld buiten het gememoreerde in de memorie van toelichting?

Volgende de genoemde leden kan het onafhankelijk bestuursmodel de voorkeur hebben voor een Apf met meerdere werkgevers en meerdere collectiviteitkringen. Als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot personele unies en onafhankelijk bestuur, lijkt het niet mogelijk dat:

  • Pensioenuitvoeringsorganisaties die een Apf oprichten en de bedrijfsvoering uitvoeren, de eigen pensioenfondsen tot het Apf laten toetreden

  • Pensioenfondsen, die een Apf oprichten met de huidige bestuurders, een onafhankelijk bestuursmodel opzetten.

Kan de regering hier op reageren, zo vragen deze leden.

Klopt het dat wanneer er gekozen wordt voor een paritair bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur bij een Apf met meerdere collectiviteitskringen dat het voor kan komen dat bestuursleden uit collectiviteitskring A kunnen besluiten tot een toeslag in collectiviteitskring B? Het verantwoordingsorgaan helpt hier niet, omdat dit «slechts» adviesrechten kent. De genoemde leden horen ook graag of de eisen die aan bestuurders van een algemeen pensioenfonds worden gesteld, dezelfde zijn als de eisen aan andere pensioenfondsen.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat het toestaan van alle vijf de bestuursmodellen voor een Apf niet bijdragen aan het versimpelen van de pensioenuitvoering. Bij elk model hoort een eigen verantwoordingsmodel en toezichtmodel. Kan de regering nader toelichten waarom zij is afgeweken van het advies van beide toezichthouders, om alleen de twee onafhankelijke modellen geschikt te verklaren voor een Apf, zo vragen zij.

Het klopt toch, zo willen de genoemde leden weten, dat het multi-opf geen succes was, onder meer vanwege de governance knelpunten. In hoeverre hebben vertegenwoordigers van sociale partners in een paritair bestuur de mogelijkheid om onderling afspraken te maken over het bezetten van bestuursplekken? Zou de regering het wenselijk vinden als in een omgekeerd gemengd model het toezichthoudend bestuur als geheel paritair vorm gegeven wordt, waarbij de eis van pariteit per collectiviteitskring of partij vervalt, zo vragen zij.

In hoeverre, zo informeren de leden van deze fractie, heeft het belanghebbendenorgaan van één collectiviteitskring invloed op het strategisch beleggingsbeleid van het totale Apf. Welke andere advies- en instemmingsrechten heeft een belanghebbendenorgaan die van invloed kunnen zijn op andere collectiviteitskringen? Kan de regering bevestigen dat bij faillissement van één van de betrokken werkgevers alleen de bijbehorende collectiviteitskring hier mee te maken heeft? Klopt het dat er toch enige mate van solidariteit/risicodeling bestaat tussen de collectiviteitskringen, omdat bijvoorbeeld het faillissement van één van de aangesloten werkgevers effect heeft op het beleggingsbeleid voor het gehele Apf, zo vragen genoemde leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat voor het Apf elk van de vijf bestuursmodellen uit de Pensioenwet mogelijk worden. Het komt deze leden voor dat de twee modellen die uitgaan van onafhankelijke bestuursmodellen beter passend zijn voor een APF dan de paritaire modellen. Ook DNB en AFM zijn deze mening toegedaan, blijkens de toezichtstoetsen van beide instellingen. De regering is echter van mening dat met het inperken van het aantal modellen zij teveel ingrijpt in het primaat van de sociale partners over de besturing van de pensioenfondsen. Dat argument komt de hier aan het woord zijnde leden voor als ideologisch geladen in plaats van inhoudelijk onderbouwd. Zij verzoeken de regering dan ook op dit punt nader in te gaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat een Apf meerdere belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen kan hebben. Deze leden vragen of de regering nader kan ingaan op de verhouding tussen de verschillende belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen bij één Apf, bijvoorbeeld bij meningsverschillen.

Genoemde leden willen tevens weten of de regering een explicietere afbakening kan geven van de taken en bevoegdheden van enerzijds het belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan en anderzijds het bestuur van het Apf.

De leden van deze fractie vragen op welke wijze bij de bepaling dat de omvang van het verantwoordingsorgaan minimaal twee keer het aantal werkgevers moet omvatten rekening wordt gehouden met een Apf dat zich openstelt voor meerdere (kleine) werkgevers. Leidt deze kwantitatieve eis dan niet tot een in de praktijk moeilijk werkbare situatie?

De genoemde leden willen weten welke voorwaarden en regels gelden voor het samenvoegen van collectiviteitskringen binnen een Apf. Kan de regering toelichten welke rol de DNB hierbij heeft in bijvoorbeeld het geval van waardeoverdracht binnen een collectiviteitskring of tussen collectiviteitskringen?

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat de Wet versterking bestuur pensioenfondsen per 1 juli 2014 keuzemogelijkheden heeft geïntroduceerd in de bestuursvorm van pensioenfondsen, te weten paritair, onafhankelijk, onafhankelijk gemengd, paritair gemengd en (paritair) omgekeerd gemengd. Al deze bestuursmodellen zullen ook mogelijk zijn voor een algemeen pensioenfonds.

De Nederlandse Bank (DNB) wijst er in haar toezichttoets op dat als een Apf een paritair bestuursmodel kiest, en besluit om per ondergebrachte collectiviteitskring een of meerdere sociale partners aan het bestuur toe te voegen, dit kan leiden tot een groot aantal bestuurders. Dit vergroot het risico dat de bestuurlijke omvang te veel gaat uitdijen om nog slagvaardig te kunnen zijn.

Het paritair bestuursmodel vereist volgens de Pensioenwet bovendien de instelling van een verantwoordingsorgaan (doorgaans met uitsluitend adviesrechten), in plaats van een belanghebbendenorgaan (met vergaande instemmingsrechten), waarvan sprake is bij het onafhankelijk bestuursmodel.

Het lid van de genoemde fractie heeft met DNB de prangende vraag, of een verantwoordingsorgaan kan volstaan. De belangen van deelnemers en gepensioneerden lijken dan onvoldoende geborgd. Ligt het niet in de rede, om alle belanghebbenden, deelnemers en gepensioneerden, instemmingsrechten te geven over de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan? Het genoemde lid vraagt de regering breed in te gaan op het vraagstuk van de vertegenwoordiging van de belangen van alle belanghebbenden, waaronder gepensioneerden in het Apf.

Een van de kenmerkende aspecten van pensioenfondsen is volgens de regering de betrokkenheid van de belanghebbenden bij de pensioenregeling bij het besturen van het fonds. Die betrokkenheid blijkt uit deelname aan het bestuur (bij paritaire bestuursvormen) of het belanghebbendenorgaan (bij onafhankelijke bestuursvormen).

Opgemerkt wordt, dat als een Apf één belanghebbendenorgaan zou hebben dit snel (te) groot zou worden. Daarom wordt voorgesteld in een algemeen pensioenfonds voor iedere collectiviteitkring een afzonderlijk belanghebbendenorgaan te hebben.

Een Apf zal dus in voorkomende gevallen meerdere belanghebbendenorganen of verantwoordingsorganen hebben. Vanwege de bestuurbaarheid van een algemeen pensioenfonds zien de taken en bevoegdheden van deze organen niet op de bedrijfsvoering van het algemeen pensioenfonds (het niveau van de instelling).

De belangen van de betrokkenen blijven volgens de regering goed gewaarborgd via de taken en bevoegdheden van het eigen belanghebbendenorgaan op de eigen collectiviteitkring en concrete afspraken in de uitvoeringsovereenkomst waarop het algemeen pensioenfonds continu kan worden aangesproken. Indien deze gedurende langere tijd niet naar verwachting zijn, zo stelt de regering, kunnen werkgevers en werknemers er als uiterste maatregel voor kiezen om de uitvoeringsovereenkomst te beëindigen.

Het lid van deze fractie vraagt zich ondanks deze toelichting van de regering ook hier af of er voldoende borging is, dat «belanghebbenden», lees ook vertegenwoordigers van deelnemers en gepensioneerden, voldoende invloed zullen hebben op het reilen en zeilen van een algemeen pensioenfonds. Welke sturingsmogelijkheden hebben zij, welke mogelijkheden tot inspraak, instemming, of meebeslissen? Kan de regering hier nader op ingaan?

Kan ook nader ingegaan worden op de (invulling / uitwerking van de) «interne toezichtfunctie», zo vraagt het genoemde lid.

3.6. Uitvoeringskosten

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting heeft gemaakt van de lagere uitvoeringskosten. Zo nee op basis waarvan wordt deze veronderstelling gebaseerd? En zo ja wat is de inschatting, zo vragen zij.

Kan een Apf ook excedentregelingen en regelingen boven de € 100.000 uitvoeren zonder de daarbij behorende basisregeling, zo vragen de leden van deze fractie?

De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer zij de AMvB tegemoet kunnen zien waarin eisen worden gesteld aan de inrichting van de regeling voor het verhalen van uitvoeringskosten.

De genoemde leden vragen de regering of de bepaling dat alle uitvoeringsovereenkomsten in de statuten van het Apf moeten worden opgenomen, betekent dat voor iedere werkgever die toetreedt tot een collectiviteitkring de notaris moet worden bezocht. De leden vragen de regering indien dat het geval is of dit voorkomen kan worden en wat daarvan de mogelijke voor- en nadelen zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat bij AMvB eisen zullen worden gesteld voor de regeling voor het verhaal van kosten op het pensioenvermogen. Zal de regering een ontwerp van deze AMvB nog voor de wetsbehandeling aan de Kamer kunnen sturen, zo vragen zij.

4. Impact op de pensioensector

De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom er niet voor gekozen is om het Apf ook buitenlandse regelingen te kunnen laten voeren, of ook grensoverschrijdend te kunnen werken. Deze leden vinden dit een gemiste kans. Zeker ook omdat Nederland op pensioengebied veel kennis en kunde heeft en daarvan (internationaal) kan profiteren. Daarbij komt dat een land als België juist probeert pensioenvermogens naar het land te halen om zodoende een grotere speler te worden. Kan de regering aangeven wat het doet om de pensioensector in Nederland ook voor internationale spelers (en regelingen) aantrekkelijk te maken, zo vragen deze leden.

Ook derden kunnen een Apf oprichten, zo lezen de leden van deze fractie. Voor de zekerheid vragen deze leden of een Apf dat opgericht is door verzekeraar ook onder het FTK valt.6

De regering schrijft dat er tot daadwerkelijke inwerkingtredding van dit wetsvoorstel de grootst mogelijke terughoudendheid betracht dient te worden bij het realiseren van uitbreidingen via het vaststellen van de statutaire werkingssfeer. De genoemde leden vragen wat de regering hiermee bedoeld. Het is immers nu toch per wet niet verboden om op deze manier nieuwe aansluitingen mogelijk te maken?

Kan de regering aangeven waarom het er niet voor gekozen heeft om de multi-opf overeind te laten voor de twee huidige opf-en, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie vinden het niet wenselijk om het voorgestelde nieuwe artikel 121a in werking te laten treden voordat het Apf (inclusief de variant waarbij een verplicht gesteld bpf kan aansluiten bij een Apf) wettelijk is geregeld en operationeel is. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie vragen naar de positie van liquiderende pensioenfondsen die eerder zijn vrijgesteld van verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds. Uit het wetsvoorstel blijkt niet of een dergelijk vrijgesteld pensioenfonds in geval van liquidatie verplicht wordt zich weer aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioen, danwel de mogelijkheid heeft zich aan te sluiten bij een Apf. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting ter zake.

De leden van de PVV-fractie lezen dat de regering schrijft dat de introductie van een Apf «naar verwachting» tot lagere uitvoeringskosten leidt. Waarom, en op basis waarvan, gaat de regering er bij voorbaat vanuit dat de schaalvoordelen positief zullen uitpakken en is de regering bereid dit te onderbouwen, zo vragen deze leden.

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat de huidige pensioenwetgeving niet in de weg staat, dat de statutaire werkingssfeer ruimer is dan de verplichtstelling. Dat betekent dat een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds op basis van de huidige pensioenwetgeving als pensioenuitvoerder kan optreden voor (meerdere) ondernemingen/bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak die niet onder de verplichtstelling vallen.

Het genoemde lid vraagt of het klopt dat sociale partners op basis van het wetsvoorstel onder géén beding meer de gelegenheid krijgen om de werkingssfeer van een verplicht gesteld pensioenfonds aan te passen. Kan uitgelegd worden waarom de keuzemogelijkheden voor sociale partners om een pensioenregeling zo goed mogelijk onder te brengen bij een pensioenfonds of verzekeraar beperkt moeten worden. Waarom nu deze beperking, als er nog géén duidelijkheid is of een verplicht bedrijfstakpensioen al of niet op termijn gebruik kan maken van een Apf?

5. Fiscale behandeling

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering aangeeft dat een Apf kan optreden als aanbieder van een pensioen waarop de zogenoemde omkeerregeling van toepassing is. Deze leden vragen of dit kán of dat dit moet.

Wanneer, zo vragen deze leden, een Apf zowel DC-regelingen als DB-regelingen uitvoert, welk btw-regime geldt dan.

De genoemde leden hebben vragen over de accountingregels. Bij een DB-collectiviteitkring kunnen meerdere werkgevers zijn aangesloten. Het vermogen binnen de collectiviteitkring is dan niet direct toe te rekenen aan de individuele werkgevers binnen de betreffende collectiviteitkring. Hierdoor mag de DB-regeling gezien worden als een DC-regeling met als gevolg dat IAS/IFRS-accounting7 voor de individuele werkgever veel eenvoudiger wordt. Mogen deze werkgevers in een dergelijke situatie DC-accounting toepassen? In geval van een bedrijfstakpensioenfonds is dat momenteel toegestaan (onder IAS/IFRS).

Lezen de leden van deze fractie het goed dat de wettekst bepaalt dat een vrijwillige pensioenregeling in dezelfde collectiviteitkring moet worden opgenomen als de basispensioenregeling? In hoeverre is dit een wenselijke situatie in geval de regelingen qua risicoprofiel en/of beleid van elkaar verschillen? Bijvoorbeeld de basis pensioenregeling is een DB-regeling en de vrijwillige pensioenregeling is een DC-regeling. Ligt het dan niet voor de hand om de DB-regeling in een DB-collectiviteitkring onder te brengen en de DC-regeling in een DC- collectiviteitkring, zo willen de genoemde leden weten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering alsnog de onderbouwing kan geven voor de stelling dat het beheer van een pensioenfonds dat collectieve DB-regelingen8 uitvoert niet valt onder de vrijstelling voor het beheer van door beleggingsfondsen- en maatschappijen ter collectieve belegging ondergebracht vermogen. Kan de regering hierbij toelichten welke elementen in het ATP-arrest specifiek van belang zijn, zo vragen zij.

Klopt de constatering van deze leden, dat er per 1 januari 2015 een verschillend btw-regime geldt voor enerzijds DB-regelingen (geen btw-vrijstelling) en anderzijds DC-regelingen9 (wel btw-vrijstelling) wat betreft de zogenaamde beheersdiensten? Kan de regering bevestigen dat bij een CDC-regeling10 niet op voorhand duidelijk is welk btw-regime van toepassing is? Deelt de regering de zorg van deze leden dat het verschil in btw-regime voor beheersdiensten in het pensioenveld kan leiden tot een verschuiving van DB- naar DC-regelingen? Acht de regering dit wenselijk? Heeft Nederland de mogelijkheid om – binnen de ruimte die de Europese regelgeving biedt – het btw-regime voor de beheersdiensten voor DB- en DC-regelingen gelijk te trekken? In hoeverre heeft het Apf een grotere kans van slagen als het Apf geheel onder de btw-vrijstelling zou vallen? Wat zouden hiervan de budgettaire consequenties zijn?

Welk btw-regime is van toepassing op beheersdiensten die door Apf’s worden verricht voor alle compartimenten gezamenlijk? Deelt de regering de zorg van complexiteit en administratieve lasten, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden vragen of de regering het niet omslachtig vindt dat een Apf die CDC-regelingen uitvoert elke CDC-regeling voor moet leggen aan de Belastingdienst.

De regering heeft bij monde van de Staatssecretaris van Financiën een analyse gemaakt van het ATP-arrest. In deze analyse wordt gesteld dat in geval van collectieve DC-regelingen de deelnemer alleen een indirect risico loopt bij achterblijvende beleggingsresultaten (maar verstoken blijft van de meevallers), daardoor geen pensioen ontvangt waarvan de hoogte afhangt van de betaalde premies en het rendement op de beleggingen, en daarom niet kwalificeert voor de genoemde btw-vrijstelling voor een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Kan de regering toelichten wanneer sprake is van een indirect risico? Kan de regering, mede gezien het feit dat het Europese Hof van Justitie in het ATP-arrest geen onderscheid heeft gemaakt tussen direct en indirect risico (waardoor dit onderscheid niet relevant lijkt), daarbij aangeven waarom dit in deze kwestie een relevant criterium is? Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de praktijk dat ook bij veel collectieve DC-regelingen (en mogelijk ook DB-regelingen) deelnemers wel degelijk ook delen in tegenvallers en ook meevallers (bijvoorbeeld in de vorm van het krijgen van indexatie, premieverlagingen of eventueel premie vrijstellingen), zo informeren de leden van deze fractie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de inzet om met de Apf de uitvoeringskosten te beperken zich verhoudt tot het percentage van maximaal 5% per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, dat uitgekeerd kan worden aan de Apf ten behoeve van de uitvoering. De leden vragen of dat percentage met een toenemende omvang van de Apf niet lager gesteld zou moeten worden.

De genoemde leden vragen of de regering het wenselijk vindt dat er verschillende btw-regimes bestaan voor DB- en DC-regelingen. Zij vragen de regering of deze verschillende regimes reeds gelden vanaf 1 januari 2015 en hoe en door wie de beoordeling van het te hanteren btw-regime plaatsvindt bij een zogenaamde CDC-regeling.

De leden van deze fractie vragen de regering de stelling dat het voor het Apf voorgestelde btw-regime wordt onderbouwd door het zogenaamde ATP-arrest, toe te lichten en daarbij de specifieke elementen uit dat arrest te benoemen die daarbij van belang zijn.

De genoemde leden vragen de regering bij hoeveel Nederlandse pensioenfondsen sprake is van al dan niet collectieve DB- of DC-regelingen. Ook vragen de leden of er pensioenfondsen zijn die tussenvormen hanteren.

Deze leden vragen of de regering voorziet dat het verschil in btw-regime leidt tot een verschuiving van DB- naar DC-regelingen. De leden vragen daarbij of de regering deze verschuiving wenselijk vindt en de verschillende regimes mede met dat doel inzet. Daarbij vragen de leden de regering indien een verschuiving van DB- naar DC-regelingen niet wordt voorgestaan, hoe dit wordt voorkomen.

De leden van deze fractie vragen de regering of Nederland de mogelijkheid heeft om – binnen de ruimte die de Europese regelgeving biedt – het btw-regime voor de beheersdiensten voor DB- en DC-regelingen gelijk te trekken. De leden vragen daarbij wat de budgettaire consequenties zijn van het hanteren van eenzelfde btw-regime voor beide regelingen en deze zowel de variant beide btw-plichtig als beide btw-vrij te presenteren.

De genoemde leden vragen de regering naar de gevolgen van het hanteren van verschillende btw-regimes binnen één Apf voor het te hanteren btw-regime voor activiteiten die voor alle aangesloten pensioenregelingen worden uitgevoerd. Zij vragen de regering daarbij toe te lichten hoe in de praktijk onderscheid is te maken tussen activiteiten die voor één of voor meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd terwijl een Apf juist door voor meerdere pensioenregelingen gezamenlijk te beleggen uitvoeringskosten kan reduceren.

De leden van deze fractie vragen welke risico’s deelnemers aan een collectieve DC-regeling lopen bij achterblijvende beleggingsresultaten. Zij vragen daarbij of de deelnemers aan een DC-regeling daarmee ook indirect delen in mee- en tegenvallers door al dan niet indexeren of premieverlaging.

De leden van de D66-fractie menen uit de memorie op te kunnen maken dat als gevolg van de ATP-arrest er verschillende btw-regimes gaan gelden voor enerzijds DB-regelingen (waarvoor geen btw-vrijstelling geldt) en anderzijds DC-regelingen (wel btw-vrijstelling). Klopt deze constatering? Ook lezen deze leden dat in een Apf per collectiviteitskring moet worden beoordeeld welk btw-regime van toepassing is op de beheersdiensten, afhankelijk van de regeling binnen die kring. Wat betekent dat voor beheersdiensten die worden verricht voor alle collectiviteitskringen gezamenlijk? En leidt dit niet tot hoge uitvoeringkosten en administratieve lasten? Voorts constateren deze leden dat niet op voorhand duidelijk is onder welk btw-regime een CDC-regeling zal vallen; dit is afhankelijk van de specifieke vormgeving van de regeling. Impliceert dit dat een Apf die CDC-regelingen uitvoert genoodzaakt is om elke CDC-regeling afzonderlijk aan de Belastingdienst voor te leggen teneinde zekerheid te verkrijgen over het toe te passen btw-regime, zo willen deze leden weten.

6. Regeldruk

De leden van de VVD-fractie vragen welke toets na oprichting nog plaatsvindt en wat zijn de kosten voor een Apf om de informatie over de verschillende collectiviteitskringen te delen met de toezichthouder. Maakt een Apf extra kosten om richting verschillende collectiviteitskringen te communiceren, zo vragen zij.

«

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering een vergelijking maakt met het vergunningvereiste voor het oprichten van een PPI om de administratieve lasten voor het Apf in te schatten. Deze leden vragen om een toelichting in hoeverre dit dan inhoudt dat het vergunningvereiste voor het Apf ook lijkt op het vergunningvereiste voor een PPI. Verschuift het karakter van het Apf hiermee dan niet op richting het karakter van een financiële instelling ten koste van het pensioen als arbeidsvoorwaarde, zo willen deze leden weten.

Het lid van de 50PLUS-fractie merkt op dat het oprichten van een Apf nieuw is en leidt daarmee tot nieuwe informatieverplichtingen. Ook geldt voor een Apf een vergunningseis.

Het genoemde lid vraagt, nader te verduidelijken, waarom vergunningverlening voor de oprichting van een Apf noodzakelijk wordt geacht. Waarom zou het gebruikelijke toezicht op pensioenfondsen onvoldoende bescherming bieden aan belanghebbenden, zo vraagt het lid.

De precieze omvang van administratieve lasten rond vergunningverlening zal afhangen van de AmvB. Bij de berekening is zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande berekeningen en regelingen op basis van de Pensioenwet. Het genoemde lid vraagt of de regering kan verzekeren dat (administratieve) lasten per saldo niet toenemen door de invoering van het algemeen pensioenfonds. Het lid van deze fractie vindt het lastig inzicht te krijgen in de mogelijke regel- en lastendruk, zolang de inhoud van de betrokken AmvB(s) nog niet bekend is. De kosten vermeld in de memorie van toelichting zijn gebaseerd op een standaardkostenmodel. In hoeverre kunnen de uiteindelijke kosten (per Apf) nog van het geschetste beeld gaan afwijken, zo vraagt het lid.

Met betrekking tot de vereiste vergunning vraagt het genoemde lid aandacht voor het feit dat in het wetsvoorstel de aanvraagprocedure, en de te overleggen documenten, nog niet zijn uitgewerkt. Hij lijkt het lid van deze fractie van groot belang, dat de hiervoor benodigde AmvB op korte termijn wordt gepubliceerd. Het opstellen van vereiste documenten vereist immers de nodige tijd en aandacht. Vergunningprocedure, en controle van documenten mogen een voortvarende invoering van het Apf niet in de weg gaan staan.

Het Apf kan het aantal collectiviteitskringen verminderen door samenvoeging. Kan aangegeven worden, welke toezichtsrol DNB speelt bij het samenvoegen van collectiviteitskringen? Een dergelijk proces lijkt vergelijkbaar met een fusie of collectieve waardeoverdracht. Zal het toezicht van DNB op samenvoeging van collectiviteitskringen vergelijkbaar zijn met het toezicht op fusies of collectieve waardeoverdracht, zo vraagt het lid van deze fractie.

Het genoemde lid merkt op, dat in de memorie van toelichting relatief weinig aandacht wordt geschonken aan de gevolgen van het Apf voor de communicatie met de deelnemers. De memorie van toelichting vermeldt slechts de mogelijkheid van bundeling en integratie van het informatie- en berichtenverkeer. Het lid van deze fractie vermoedt, dat er toch sprake moet zijn van een toenemende complexiteit van de communicatie richting deelnemers bij een algemeen pensioenfonds met meerdere solidariteitskringen met deelnemers en bedrijven. Kan de regering hier dieper op ingaan en aangeven welke maatregelen zijn voorzien voor het borgen van een goede communicatie, zo vraagt dit lid.

Kan, zo vraagt het genoemde lid, dieper ingegaan worden op het advies van Actal méér aandacht te schenken aan de beperking van de omvang van het toezicht achteraf, nu er een vergunningplicht wordt ingevoerd. Toezicht mag niet zodanig bezwarend worden, dat hierdoor een succesvolle introductie van het algemeen pensioenfonds belemmerd wordt.

7. Uitkomsten internetconsultatie

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering aangeeft dat in verschillende consultatiereacties gewezen is op een mogelijke spagaat tussen de korte termijn belangen van verschaffers van risicodragend kapitaal en de lange termijn belangen van het pensioenfonds en haar deelnemers. Mede met het feit dat het voor een gelijk speelveld niet nodig is om een keuze te kunnen maken uit alle rechtsvormen, heeft dit er toe geleid dat in het uiteindelijke wetsvoorstel alleen de rechtsvorm van een stichting mogelijk is. Deze leden vragen of de regering nader in kan gaan op de vraag in hoeverre het pensioengeld van deelnemers en pensioengerechtigden bij een Apf met winstoogmerk al dan niet voldoende beschermd zou zijn. Zou een Apf met winstoogmerk uitsluitend winst behalen op de kwaliteit en efficiëntie van de administratie en het vermogensbeheer, of is het risico te groot dat he ten koste gaat van de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden? Hoe heeft de regering dit meegewogen in het besluit om alleen de rechtsvorm van de stichting mogelijk te maken, zo willen deze leden weten.

8. Toezichttoetsen

Het lid van de 50PLUS-fractie leest in de toezichttoets van DNB dat indien wordt gekozen voor een paritair bestuur een verantwoordingsorgaan ingesteld moet worden, doorgaans met uitsluitend adviesrechten. DNB vraagt of in geval van een algemeen pensioenfonds een verantwoordingsorgaan kan volstaan, omdat het volgens DNB in de rede ligt om de achterban van iedere ondergebrachte kring instemmingsrechten te geven over de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan.

De regering geeft aan, zo leest dit lid, het hier niet mee eens te zijn, omdat dan sprake zou zijn van «dubbele besluitvorming» en vergroting van «bestuurlijke drukte». Het lid van deze fractie vraagt toch of hier nog een nadere toelichting en motivering gegeven kan worden. Hier heeft het lid van deze fractie de vraag hoe dan geborgd wordt, dat de achterban van de kringen daadwerkelijk invloed hebben op de wijze waarop met de door hen ingebrachte pensioengelden wordt omgegaan.

Instemmingsrecht voor de achterban, waaronder nadrukkelijk ook gepensioneerden dienen te worden gerekend, is van groot belang volgens het lid van deze fractie. Hoe is of wordt toezicht, medezeggenschap en instemming van werkgevers, werknemers en gepensioneerden samenvattend geborgd in het algemeen pensioenfonds?

Toezicht moet door een Raad van toezicht worden uitgeoefend. Die raad is dan ook belast met het toezicht op de evenwichtige belangenbehartiging. Geldt, zo vraagt dit lid, met de KNVG/NVOG, dat toezicht op de evenwichtige belangenbehartiging alléén binnen een collectiviteitskring, of ook tussen de collectiviteitskringen. Stelt DNB bijzondere eisen aan de Raad van Toezicht? De structuur van een Apf zal immers vaak complexer zijn dan bij pensioenfondsen in het algemeen. Binnen een algemeen pensioenfonds zijn ook verschillende verantwoordingsorganen werkzaam, en met ieder van hen moet de Raad van toezicht desgevraagd overleg voeren.

Het genoemde lid leest dat de regering er op wijst dat in het wetsvoorstel expliciet is geregeld dat indien een pensioenuitvoerder een Apf wordt er sprake is van collectieve waardeoverdracht, in de zin van artikel 83 van de pensioenwet. Dit ter bescherming van de belangen van de deelnemers.

Van Doorne advocaten wijzen er op dat het wetsvoorstel mogelijk lijkt te maken, dat elke deelnemer bezwaar kan maken tegen omvorming van zijn pensioenfonds en dat als gevolg hiervan zijn persoonlijke aanspraken buiten beschouwing blijven bij de omvorming van het fonds. Bij de omvorming zou het onmogelijk zijn een individuele deelnemer «buiten beschouwing te laten», en zouden diverse ondernemingspensioenfondsen die zich willen omvormen tegen dit probleem aanlopen. Kan de regering ingaan op dit vraagstuk, en aan kunnen geven in hoeverre dit verschijnsel zich kan voordoen. Wordt hiermee inderdaad een soort «vetorecht» geïntroduceerd voor elke deelnemer, zo vraagt het lid van deze fractie.

In het wetsvoorstel is expliciet geregeld, dat indien een pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt, er sprake is van collectieve waardeoverdracht. Het genoemde lid vraagt met de koepels van gepensioneerden (KNVG en NVOG), waarom de regering van deze juridische fictie uitgaat. Bij omvorming van een bestaand pensioenfonds tot een algemeen pensioenfonds blijft de oorspronkelijke rechtspersoon immers bestaan, zodat in die situatie van een waardeoverdracht geen sprake kan zijn.

9. Overig

De leden van de PvdA-fractie merken op dat er onduidelijkheid bestaat over de uitwerking van de verslagleggingsregels bij het Apf. Kan de regering dit nader toelichten, zo vragen zij.

Wat is de beoogde inwerkingtredingsdatum van voorliggende wet, zo willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de Apf in zijn geheel op enige manier aansprakelijk gesteld kan worden door derden en of er aanvullende wet- of regelgeving noodzakelijk is om dat te borgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de regering het wetsvoorstel in wil laten gaan. Op welk termijn worden de AMvB’s gepubliceerd zodat initiatiefnemers van een Apf hier vroegtijdig rekening mee kunnen houden, zo vragen deze leden.

De genoemde leden willen weten of de regering voorziet in een evaluatie van het wetsvoorstel en binnen welk termijn deze evaluatie dan plaats zal vinden.

Het lid van de 50PLUS-fractie leest dat in het wetsvoorstel is opgenomen, dat binnen een collectiviteitskring meerdere pensioenregelingen kunnen worden uitgevoerd. Kan er dan eveneens onderscheid worden gemaakt met betrekking tot de premiehoogte? Hoe wordt of is dit geregeld voor het Apf, zo vraagt dit lid.

Het lid van deze fractie merkt op dat het wetsvoorstel een aantal delegatiebepalingen kent. Het genoemde lid vraagt inzicht in de desbetreffende AMvB’s en wijzigingsbesluiten. Welke AMvB’s zullen worden voorgehangen bij de Kamer, zo vraagt het genoemde lid.

Het lid van deze fractie vindt spoedige maar zorgvuldige invoering van het algemene pensioenfonds wenselijk. Welke inwerkingtredingsdatum acht de regering haalbaar, zo vraagt dit lid.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel L

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de laatste zin van artikel 115, tweede lid, gehandhaafd blijft, en dat de werkgever vertegenwoordigd kan zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen.

Artikel I, onderdeel R

Het lid van de 50PLUS-fractie leest dat een Apf een afgescheiden vermogen aanhoudt voor iedere collectiviteitkring (die voorheen deel uitmaakte van een toegetreden pensioenfonds). De toegetreden collectiviteitskringen zijn onderling van elkaar afgescheiden. Dit afgescheiden zijn, werkt echter alleen intern en niet extern. Met de KNVG en NVOG heeft het lid de vraag, of en hoe een collectiviteitskring beschermd wordt tegen aanspraken van derden.

Artikel I, onderdeel Q

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering in het nieuwe artikel 121a voorstelt om dezelfde voorwaarden als voor de vrijwillige aansluiting te gaan hanteren indien een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds de werkingssfeer wil uitbreiden met een (deel van een) bedrijfstak waarbij deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds voor dat deel niet verplicht wordt gesteld. Deze leden vragen of dit betekent dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog nieuwe vrijwillige aansluitingen bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds kunnen plaatsvinden voor zover een werkgever buiten de werkingssfeer van de verplichtstelling maar binnen de huidige statutaire werkingssfeer van dat bedrijfstakpensioenfonds valt. Acht de regering dit wenselijk? En welke nadere wettelijke bepalingen zijn mogelijk om deze vrijwillige aansluitingen te voorkomen, zo informeren de leden van deze fractie.

Artikel 112a lid 6

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting wat bedoeld wordt met dat de vergunning voor het uitoefenen van een algemeen pensioenfonds «persoonlijk» is.

Artikel 112a lid 9

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering al meer inzicht kan bieden in de AMvB met betrekking tot de aanvraag, de procedure, de omstandigheden die kunnen leiden tot het wijzigen of intrekken van de vergunning en het werkkapitaal. Op welke wijze worden de belangen van de deelnemers bij de regels over de omvang van het werkkapitaal gewaarborgd, zo vragen deze leden. Genoemde leden vragen of de regering kan toelichten of het dragen van verzekeringstechnische risico’s door het werkkapitaal uitgesloten wordt.

Diverse artikelen

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of de regering kan ingaan op het artikelsgewijze commentaar van het Verbond van Verzekeraars in haar commentaar van 5 februari 2015.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De waarnemend griffier van de commissie, Klapwijk


X Noot
1

multi-ondernemingspensioenfonds.

X Noot
2

PW: Pensioenwet.

X Noot
3

Actal: Adviescollege toetsing regeldruk.

X Noot
4

KNVG: Koepel Nederlandse Verenigingen van Gepensioneerden.

X Noot
5

NVOG: Nederlandse Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden.

X Noot
6

FTK: financieel toetsingskader.

X Noot
7

IAS: International Accounting Standards.

IFRS: International Financial Reporting Standards.

X Noot
8

Defined Benefit-regeling.

X Noot
9

Defined Contribution-regeling.

X Noot
10

Collectieve DC-regelingen.

Naar boven