34 112 Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 februari 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Aanleiding

1

2.

De inhoud van het voorstel

3

3.

Integrale visie rechtspositie politieke ambtsdragers

4

4.

Passende arbeid

6

5.

Consultatie

6

6.

Financiële gevolgen

8

7.

Overgangsrecht

8

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering. Graag willen zij enkele opmerkingen maken en de regering een aantal vragen stellen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen zich vinden in de voorgestelde verkorting van de duur van de voortgezette uitkering van 10 naar 5 jaar. Naar de mening van deze leden wordt daarmee de duur van deze uitkering terecht meer in lijn gebracht met de uitkeringsduur zoals die voor werknemer geldt, zonder dat daarbij voorbij wordt gegaan aan de bijzondere arbeidsmarkt-positie die politieke ambtsdragers innemen. Over het wetsvoorstel TK 33 946, dat ten aanzien van de verkorting van de verlengde uitkering dezelfde inhoud kende als het nu voorliggend wetsvoorstel, hebben de aan het woord zijnde leden al eerder vragen gesteld. In de nota n.a.v. het verslag bij dat wetsvoorstel TK 33 946 is al ingegaan op deze vragen. De aan het woord zijnde leden zouden daarom op deze plaats graag verwijzen naar die eerder gestelde vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Genoemde leden hebben bij eerdere indiening van deze wet onder nummer TK 33 946, toen het deel betreffende de Wijziging van de Algemene pensioenwet schadeloosstelling leden Tweede Kamer nog was inbegrepen, al de nodige vragen gesteld en opmerkingen geplaatst. Twee daarvan zijn naar de mening van de leden van de SP-fractie onbevredigend beantwoord.

Allereerst betreft dat de vraag hoeveel politieke ambtsdragers op dit moment een voortgezette uitkering ontvangen. Deze vraag heeft de regering enkel beantwoord waar het gaat om leden van de Tweede Kamer, voorzitter Eerste Kamer, bewindspersonen en de Nationale ombudsman omdat zij stelt niet over meer gegevens te beschikken. Aangezien voorliggende wet ook de voortgezette uitkering van andere politieke ambtsdragers behelst vragen zij de regeringen deze gegevens ook bij de provincies, gemeenten en waterschappen te inventariseren.

Voorts stellen deze leden de vraag: zijn er met betrekking tot de verkorting van de duur van de voortgezette uitkering wijzigingen aangebracht ten opzichte van het eerder ingediende wetsvoorstel? Zo ja, welke en kan de regering deze wijzigingen toelichten?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel tot verkorting van de duur van de voortgezette uitkering in de Appa. Deze leden onderschrijven de stelling, dat deze uitkeringsduur niet langer passend is in een tijd waarin allerlei voorzieningen worden versoberd en waarin van iedereen wordt verwacht dat hij langer doorwerkt.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het opnieuw ingediende wetsvoorstel verkorting duur voortgezette uitkering Appa. Zij beschouwen de uitkeringsduur voor voormalige politieke ambtsdragers als een delicaat samenspel tussen enerzijds het bieden van bescherming aan die ambtsdragers tegen de onzekerheden en het gebrek aan ontslagbescherming die samengaan met hun ambt en anderzijds een soberheid die de overheid, zeker in financieel lastigere tijden, moet betrachten met het toekennen van uitkeringen aan zichzelf. Hoewel de toelichting bij het wetsvoorstel al meerdere aspecten van die afweging uitlicht, hebben de aan het woord zijnde leden enige nadere vragen.

De leden van de D66-fractie vragen zich af op basis waarvan de regering tot de conclusie kwam dat de discussie met de Tweede Kamer over het onderdeel dat nu opnieuw wordt voorgelegd, meer tijd vergde dan verwacht. Welke planning had de regering oorspronkelijk in gedachte? Waarom acht de regering dat de behandeling niet snel heeft plaatsgevonden? Hecht de regering aan zorgvuldige wetgeving en heeft hij hier voldoende rekening mee gehouden in zijn planning? Zo ja, waarom verwijst de regering naar de Tweede Kamer als het schrappen van het onderdeel verkorting van de duur van de voortgezette uitkering zijn eigen besluit was en ook nog dit besluit onverwacht voor de leden van deze Kamer kwam? Heeft deze beslissing niet eigenlijk te maken met de door de regering toegezegde integrale visie op het politieke ambt en de daarbij behorende rechtspositie? Kan de regering toelichten wanneer en aan wie deze visie was toegezegd?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis geno-men van het voorstel dat strekt tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering. Deze leden missen echter de aangekondigde integrale visie op politieke ambtsdragers en hebben enkele vragen over de inhoud van het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat de duur van de voortgezette uitkering op grond van de Appa wil verkorten. Zij hebben daar wel de nodige vragen bij, omdat zij van mening zijn dat er zorgvuldig omgegaan moet worden met bestaande rechten en verwachtingen. Met name vinden zij het ook opvallend dat dit in betrekkelijk korte tijd een volgende wijziging van de regels is, terwijl er geen integrale visie ligt.

De leden van de SGP-fractie missen een duidelijke toelichting waarom dit wetsvoorstel noodzakelijk en gewenst is. Kan de regering hier een nadere duiding van geven? Waarom is een uitkering van tien jaar niet en van vijf jaar wel passend en proportioneel? Is het de bedoeling om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de normen die gelden voor werkenden? Waarom is er niet voor een andere termijn gekozen? Hoe verhoudt deze wijziging zich tot de bijzondere aspecten die bij politieke ambtsdragers een rol spelen, zoals bijvoorbeeld dat iemand vaak in korte tijd moet besluiten om in een bestaande werkkring te stoppen om een politieke functie op te nemen? Kan meer in het algemeen aangegeven worden wat de overeenkomsten en verschillen in zekerheden en onzekerheden zijn tussen een functie binnen en buiten het politieke bestuur, wat betreft aanstelling, ontslagbescherming, uitkering etc.?

De 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Het voorstel om de maximale duur van de voortgezette uitkering te halveren van 10 jaar naar vijf jaar, wordt in de memorie van toelichting als redelijk en proportioneel gezien. De regering meent, dat «afgezet tegen de kansen van politieke ambtsdragers op de arbeidsmarkt», de versobering van de voortgezette uitkering «geen onredelijke voorziening is».

Dit lid heeft er zeker begrip voor dat de rechtspositionele regelingen voor politieke ambtsdragers in principe zoveel mogelijk in lijn gebracht worden met de algemeen geldende regels voor werknemers.

Echter, dit dient steeds te geschieden met oog voor het feit dat politieke ambtsdragers een uitzonderlijke, belangrijke en verantwoordelijke rol vervullen in onze samenleving. Het vervullen van een politiek ambt is ook van een geheel andere aard dan een gebruikelijke dienstbetrekking. De rechtspositionele regeling dient volgens dit lid dusdanig te zijn en te blijven, dat goed gekwalificeerde en gemotiveerde bestuurders en politici zich beschikbaar willen blijven stellen.

De 50PLUS-fractie zal nog geen definitief standpunt over dit wetsvoorstel innemen voor zij kennis heeft kunnen nemen van genoemde integrale visie en de daaraan door de regering verbonden conclusies.

2. De inhoud van het voorstel

De leden van de VVD-fractie menen dat het van belang is dat het politieke ambt aantrekkelijk blijft met het oog op een goed openbaar bestuur. Om het ambt aantrekkelijk te houden horen regelingen die recht doen aan de politieke risico’s van het ambt, het ontbreken van ontslagbescherming en de toegankelijkheid van het ambt. Het is goed dat er een Appa-uitkering voor politieke ambtsdragers is die rekening houdt met de bijzonderheden van het ambt. Er moet sprake zijn van een sobere en doelmatige uitkering. Deze leden zijn het eens met de versoberingen die de laatste jaren zijn doorgevoerd. Zij zijn het ook eens met de thans voorgestelde verkorting van de duur van de voortgezette uitkering van vijf jaar. Een uitkeringsduur van maximaal tien jaar is niet meer van deze tijd, gelet op de versobering van allerlei voorzieningen en het feit dat van iedereen wordt verwacht dat hij langer doorwerkt.

Maar met deze wijziging is de grens van de versoberingen bereikt. Dit wetsvoorstel is naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie het sluitstuk in een reeks van voorgaande wijzigingen van de Appa-regeling die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Deze leden gaan ervan uit dat de regering dat ook zo ziet. De leden van de VVD-fractie hebben deze opmerkingen eerder gemaakt, maar zij hechten er aan deze hier te herhalen.

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat wat in de memorie van toelichting en nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel TK 33 946 werd gesteld over verdere versobering van de Appa, in het nu voorliggend wetsvoorstel niet meer terugkomt. In het eerst genoemde wetsvoorstel meende de regering dat na het terugbrengen van de duur van de voortgezette uitkering tot maximaal vijf jaar, de grens ten aanzien van de versobering van de voorzieningen voor politieke ambtsdragers bereikt was. Is de regering dat nu niet meer van mening en is eventuele verdere versobering niet al op voorhand uitgesloten?

3. Integrale visie rechtspositie politieke ambtsdragers

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering een integrale visie op de aard en de ontwikkeling van de (rechts-)positie van de politieke ambtsdrager aan de Tweede Kamer zal doen toekomen. Deze leden vragen de regering waarom met het indienen van het onderhavige wetsvoorstel niet is gewacht totdat die integrale visie is uitgebracht. Wanneer kan overigens de Tweede Kamer de integrale visie op de aard en de ontwikkeling van de (rechts-)positie van de politieke ambtsdrager tegemoet zien, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het feit dat de regering op dit moment minder stellig lijkt in de mening over grenzen aan de versobering van de voorzieningen te maken heeft met het feit dat de regering in het voorjaar van 2015 met een integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers komt. Is het mogelijk dat uit deze visie kan blijken dat verdere versoberingen, bijvoorbeeld afgeleid van gelijkaardige voorzieningen voor werknemers, eventueel wel tot de mogelijkheden behoren?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of onderdeel van die visie ook de voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid na ziekte zullen zijn? Naar de aan het woord zijnde leden constateren zijn wettelijke regelingen ten aanzien van voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid voor werknemers gewijzigd. Zij wijzen op de totstandkoming van de WIA die bijna tien jaar geleden in werking is getreden. Gelijkaardige aanpassingen van de voorzieningen voor politieke ambtsdragers zijn toen echter achterwege gebleven. Wilt u in de aangekondigde integrale visie hier nader op in gaan? En daarbij onder andere op de vraag in gaan of de overwegingen van tien jaar geleden om toen de voorzieningen van politieke ambtsdragers ongemoeid te laten nog steeds gelden?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening, dat versobering van de rechts-positie van politieke ambtsdragers geen doel op zichzelf is. Deze leden delen het uitgangspunt van de regering, dat het voor een goed openbaar bestuur van belang is dat het politieke ambt aantrekkelijk blijft en dat daar regelingen bij horen die recht doen aan politieke risico’s van het ambt, het ontbreken van ontslagbescherming en de toegankelijkheid van dat ambt.

De leden van de CDA-fractie hechten daarom aan een integrale visie op het politieke ambt en de daarbij behorende rechtspositie. De regering heeft de Kamer die integrale visie toegezegd, maar geeft aan, dat het momenteel nog niet mogelijk die visie tegelijkertijd met het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden. De regering voert aan, dat de voor het opstellen van de visie benodigde onderzoeken en consultaties van beroepsgroepen en bestuurlijke koepels nog plaatsvinden.

Kan de regering aangeven, wanneer de visie, waarvan de memorie van toelichting een eerste schets van de hoofdlijnen bevat, volgens planning gereed zal kunnen zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie wachten met interesse de toegezegde visie af. Klopt het dat de Kamer deze visie in het voorjaar van 2015 zal ontvangen? Zo ja, wanneer precies? Zal het versturen van deze visie tijdens of na de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel in de Tweede Kamer gebeuren? Begrijpen deze leden het goed uit TK 33 949, nr. 7 dat het de intentie van de regering was om de discussie over de bepalingen die nu voorliggen te verbinden met de toegezegde integrale visie? Waarom is deze visie dan niet samen met het nieuwe wetsvoorstel gestuurd? In hoeverre is rekening gehouden met de mogelijkheid van uitstel van behandeling van het voorliggende wetsvoorstel totdat de visie is toegestuurd? Klopt het dat de verwachting van de regering is dat het voorliggende wetsvoorstel in beide Kamers afgehandeld zal zijn voor 1 juli 2015? Waarom geeft hij dan deze datum aan als mogelijk ingangsdatum van een onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel, namelijk de wijziging in artikel I, onderdeel B (artikel 7a, derde lid)?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de integrale visie op politieke ambtsdragers in het voorjaar van 2015 zal verschijnen en deze leden vragen waarom dit wetsvoorstel niet op deze visie kon wachten. Zij wijzen er op dat juist de regelingen rondom het aanvangen van een ambt, de vertrekregeling en een eventuele overbruggingstijd naar het pensioen van grote invloed zijn op enerzijds de beeldvorming rondom politieke ambtsdragers, maar anderzijds ook op de ruimte die gekwalificeerde burgers zien om een overstap naar een politieke functie te maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er bovendien op dat het er op lijkt dat bestuurders minder lang een zelfde functie bekleden en dat nieuwe wetgeving hier rekening mee dient te houden. Zij noemen als voorbeeld de vijf kabinetten die in de afgelopen tien jaar geregeerd hebben. Het doet voor hen de vraag rijzen hoeveel van de bestuurders zouden voldoen aan de vereisten van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of er gegevens bekend zijn over de doorlooptijd van bestuurders in de afgelopen jaren en of deze gegevens betrokken zijn bij de keuze om als vereiste te stellen dat men tien van de twaalf jaar een bepaalde functie heeft bekleed.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of een wisseling van functie, bij-voorbeeld van gedeputeerde naar het ambt van burgemeester of Minister van invloed is op de aanspraken die men kan maken op deze regeling.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of dit voorstel niet opnieuw het karakter van een ad-hoc-beslissing draagt. Op dit moment ligt er geen integrale visie over de bezoldiging en uitkering voor (gewezen) politieke ambtsdragers. Zou het niet logisch zijn om eerst met zo’n visie te komen, voordat er een verdergaande versobering wordt voorgesteld? Dan kan er meer integraal naar worden gekeken. Dat geldt te meer nu in de toelichting staat dat die visie er naar verwachting wel is in dit voorjaar.

In de toelichting wordt terecht aandacht besteed aan de leidende principes bij deze thematiek: «de onafhankelijke positie van politieke ambtsdragers, de beschikbaarheid van potentiële ambtsdragers, de toegankelijkheid voor alle geledingen van de samenleving tot politieke ambten en de vertrouwensregel. Dergelijke principes over de gewenste werking van onze democratische rechtsstaat krijgen uiteindelijk een vertaling in de rechtspositionele aanspraken». De leden van de SGP-fractie vragen om een visie op de verhouding tussen dit wetsvoorstel en deze criteria voor de verschillende groepen op wie dit voorstel betrekking heeft: volksvertegenwoordigers en de verschillende besturende ambten? Wat zijn op deze onderdelen de concrete verwachtingen? Wordt elk van deze criteria nog voldoende in aanmerking genomen?

Het lid van de fractie 50PLUS vindt het zeer lastig, op dit moment een gefundeerd oordeel te vormen over de nu voorgestelde concrete verdere versobering van de rechtspositie van politieke ambtsdragers.

Deze lijkt zoals gezegd begrijpelijk, maar kan alléén vanuit een integraal beeld van de rechtspositie, en een visie op de gewenste rechtspositie voor politieke ambtsdragers goed beoordeeld worden.

Daarvoor is de toegezegde integrale visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers – waarbij het geheel van rechtspositionele regelingen voor politieke ambtsdragers in samenhang gewogen kan worden – onontbeerlijk. Deze integrale visie zal – zo begrijpt dit lid – gebaseerd zijn op leidende principes, zoals onafhankelijkheid en neutraliteit, bereidheid en beschikbaarheid, toegankelijkheid,leidend oordeel van de kiezer bij ambtsvervulling, bevorderen integriteit en vertrouwensbeginsel, en politiek risico. Oók het onderhavige wetsvoorstel moet terdege rekening houden met deze principes. Is dat het geval? Kan dit onderbouwd worden?

De genoemde integrale visie maakt, zoals de Raad van State volgens dit lid terecht stelt, een «cruciaal onderdeel» uit van de parlementaire discussie over het onderhavige wetsvoorstel.

De regering heeft helaas géén kans gezien deze visie gelijktijdig met dit wetsvoorstel aan de Kamer aan te bieden. Wanneer kan de Kamer over deze visie beschikken? Kan dat op heel korte termijn?

4. Passende arbeid

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het voorstel om in de Appa een dynamische verwijzing op te nemen naar het begrip «passende arbeid» in artikel 24 van de Werkloosheidswet.

5. Consultatie

De leden van de VVD-fractie willen graag meer duidelijkheid over het overgangsrecht. In hoeverre verschilt het voorgestelde overgangsrecht van de regelingen uit 2010, 2012 en 2013? In hoeverre is het overgangsrecht van toepassing op commissarissen van de Koning, burgemeesters en voorzitters van waterschapsbesturen? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het voorgestelde overgangsrecht beoogt te voorkomen dat een ambtsdrager die in de gelegenheid wordt gesteld om door te gaan in hetzelfde ambt bij hetzelfde bestuursorgaan, toch aftreedt om zijn verworven uitkeringsrechten tot aan de pensioengerechtigde leeftijd veilig te stellen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af op welke situatie dit betrekking heeft. Ziet dat op de situatie van aftreden als gevolg van de verkiezingen? Of ziet deze passage op de situatie dat een politiek ambtsdrager tussentijds aftreedt als gevolg van een crisis in het bestuur van zijn bestuursorgaan? Of heeft de passage betrekking op alle twee de beschreven situaties? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie vragen of zij het juist zien dat politieke ambtsdragers die op het moment van aftreden om de overstap te maken naar een ander Appa-ambt, bijvoorbeeld een Kamerlid dat burgemeester wordt of naar hetzelfde ambt in een andere provincie, gemeente of waterschap, zoals een burgemeester die burgemeester wordt in een andere gemeente, en op het moment van aftreden voor die overstap voldoen aan de voorwaarden voor een uitkeringsduur volgens de oude regels, die rechten door de overstap niet verliezen? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

In het kader van het overgangsrecht hebben de leden van de VVD-fractie nog de volgende vragen. Valt een politiek ambtsdrager, die na een crisis in het dagelijks bestuur van zijn bestuursorgaan aansluitend wordt herbenoemd, onder het overgangsrecht als bedoeld in artikel 163ca, achtste lid, als hij voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot leeftijd en diensttijd? Is dat ook het geval als de formatie van een nieuw college langer duurt dan één maand na de datum van zijn aftreden? Is het juist dat deze ambtsdragers in het nieuwe ambt opnieuw Appa-uitkeringsrechten opbouwen maar dan volgens de nieuwe regels? Hoe verhouden die twee uitkeringen zich dan tot elkaar? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie lezen dat in het kader van de consultatie de opmerking wordt gemakt dat de grens van de versobering zou zijn bereikt. Een vraag die de regering naar de mening van deze leden in dit kader onvoldoende heeft beantwoord betreft de vraag de kansen op de arbeids-markt van politieke ambtsdragers in de leeftijd van 61 jaar af te zetten tegen de kansen op de arbeidsmarkt van andere werkloze Nederlanders die deze leeftijd hebben bereikt. Zij vragen de regering een cijfermatige vergelijking te maken, waaruit blijkt hoe lang het duurt voordat beide groepen nieuw werk vinden cq welk percentage mensen uit beide groepen überhaupt aangeno-men wordt bij een werkgever.

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het feit dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen, de Wethoudersvereniging en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) constateren, dat de rechtspositie van politieke ambtsdragers de laatste jaren vaak onderwerp van debat is geweest. Deze organisaties stellen: «Uitkomst daarbij was vaak eenzijdige versobering van de arbeidsvoorwaarden, ondanks de breed gedeelde bezwaren tijdens de consultatieperiodes. Dit is iets wat bij werknemers niet mogelijk is en ook tot brede verontwaardiging leidt.» Hoe beoordeelt de regering deze kritiek, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De betrokken organisaties hebben er bij de Kamer op aangedrongen het voorliggende wetsvoorstel niet te behandelen, voordat de regering een integrale visie op het politieke ambt en de daarbij behorende rechtspositie aan de Kamer heeft gezonden. Is de regering bereid de integrale visie aan de Kamer aan te bieden tegelijk met de nota naar aanleiding van dit verslag, zodat de parlementaire behandeling in samenhang kan plaatsvinden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een reactie op de stelling en de stevige termen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, bereikt. Zij vragen ook een reactie op de stevige termen van de genoemde instanties als zij stellen dat het «verder afkalven van de rechtspositie» gestopt moet worden.

Het lid van de fractie 50PLUS is van mening, dat in het wetsvoorstel, óók na het kritische schriftelijke commentaar van onder meer IPO, VNG en UvW, helaas nog niet echt sprake is van een overtuigende, gedegen motivering voor de voorgestelde versobering. Het lid is benieuwd of de regering onderzoek heeft gedaan naar de kansen van gewezen politieke ambtsdragers op de arbeidsmarkt. Zo ja, kan een uiteenzetting gegeven worden over de kansen van gewezen politieke ambtsdragers op de arbeidsmarkt, en waarom deze de beoogde versobering rechtvaardigen?

6. Financiële gevolgen

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een stand van zaken te geven met betrekking tot de fondsfinanciering Appa.

7. Overgangsrecht

De leden van de SGP-fractie vinden het noodzakelijk dat er sowieso sprake is van een goed overgangsrecht. Begrijpen zij het goed dat er voor zittende politieke ambtsdragers die een ander ambt krijgen, op geen enkele wijze een verslechtering van hun positie en (opgebouwde) rechten optreedt? Of zijn er toch nog situaties waarin er wel sprake zou kunnen zijn van oneigenlijke prikkel om toch geen ander ambt op zich te nemen?

Herbenoeming in hetzelfde ambt levert ook geen wijzigingen op na de eerstvolgende verkiezing of benoeming, zolang het bijvoorbeeld om dezelfde gemeente gaat. Betekent dit voorstel dat benoeming in een andere gemeente wél tot verval van rechten leidt? Maakt het hierbij nog verschil of het gaat om een aansluitende benoeming of een benoeming na bijvoorbeeld een jaar, waarbij in de tussentijd dus wel sprake was van een uitkering?

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Naar boven