34 106 Wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING1

Vastgesteld 30 juni 2016

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben echter nog enige vragen die zien op de noodzakelijkheid en proportionaliteit van de voorgestelde regeling.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel dat beoogt het op het innen van dwangsommen gerichte misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) tegen te gaan. Deze leden erkennen het belang van het tegengaan van misbruik van de Wob, maar hebben enkele vragen betreffende dit wetsvoorstel die zij graag aan de regering voorleggen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De CDA-fractieleden stellen voorop dat vaststaat dát misbruik wordt gemaakt van de dwangsomregeling. Een kwalijke zaak, die uiteraard ook door deze leden ten zeerste wordt afgekeurd. Het is de leden van de CDA-fractie tot op heden echter nog niet duidelijk geworden wat nu precies de omvang van het misbruik is. Er zijn telkens aannames en schattingen gedaan, maar een cijfermatige onderbouwing van de omvang van het probleem ontbreekt. De leden van de CDA-fractie doen een ultieme poging de regering te vragen het misbruik met cijfers te onderbouwen, teneinde de noodzakelijkheid van de voorgestelde regeling goed te kunnen beoordelen.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd naar het bredere kader. Zijn er bijvoorbeeld cijfers beschikbaar over het jaarlijkse aantal «terecht» verbeurd verklaarde dwangsommen, omdat door bestuursorganen niet tijdig wordt beslist op bonafide verzoeken om openbaarmaking? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat de (relatieve) ernst van het misbruik – en daarmee de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel – alleen goed kan worden beoordeeld als ook deze cijfers beschikbaar zijn? De leden van de CDA-fractie menen verder dat dit eveneens relevant is voor de beoordeling van de proportionaliteit van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel I, onder B, en artikel IA van het wetsvoorstel – de respectievelijk voorgestelde artikelen 15a en 15b van de Wob en artikel 4b van de Wet hergebruik van overheidsinformatie – wordt geregeld dat vergoeding van kosten gemaakt in bezwaar en van proceskosten achterwege blijft indien sprake is van misbruik. Of, zoals het wetsvoorstel het neutraal formuleert, dat deze vergoeding achterwege blijft als «het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk het gevolg is van de wijze van indiening van het verzoek.» In die situatie beoordeelt uiteindelijk de rechter of daadwerkelijk sprake is van een verzoek dat strekt tot misbruik en of dientengevolge vergoeding van gemaakte kosten achterwege blijft. Het is dus niet zo dat vergoeding van kosten gemaakt in bezwaar of van proceskosten generiek achterwege blijft in het geval van verzoeken om openbaarmaking. Het beste van twee werelden, zo komt het de leden van de CDA-fractie voor. In dat verband vragen deze leden de regering of zij eenzelfde regeling ook heeft overwogen ten aanzien van de verbeurte van dwangsommen, en hoe zij dit alternatief beoordeelt.

Ten slotte merken de leden van de CDA-fractie het volgende op. De memorie van toelichting bij de dwangsomregeling vermeldt dat het primaat bij de wetgever ligt om tijdige besluitvorming door de overheid te bewerkstelligen, en dat het bestuur zorgdraagt voor de uitvoering daarvan. Daarbij werd eveneens opgemerkt dat het de wetgever is die wettelijke beslistermijnen heeft vastgelegd die veelvuldig niet gehaald worden.2 In dat verband vragen de leden van de CDA-fractie de regering nog of zij wellicht ook heeft overwogen een aangepaste beslistermijn te introduceren voor zeer omvangrijke verzoeken, welke in voorkomende gevallen worden ingediend met een malafide oogmerk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

In de memorie van toelichting schrijft de regering over onderzoeken zoals de «Monitor Wet dwangsom» en de «Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb». Uit de «Monitor Wet dwangsom», zo schrijft zij, kwam naar voren dat driekwart van de gemeenten in 2010 te maken kreeg met Wob-verzoeken waarvan wordt vermoed dat ze uitsluitend zijn ingediend met het oogmerk om een dwangsom te innen. De «Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb» spreekt volgens de regering van «grootschalig misbruik» van de dwangsomregeling in het kader van de Wob.3 De leden van de D66-fractie ontvangen van de regering graag een feitelijke en cijfermatige onderbouwing van deze stellingen. Hoeveel Wob-verzoeken worden, bijvoorbeeld, jaarlijks ingediend en hoeveel daarvan zou de regering kwalificeren als ingediend met een ander doel dan het verkrijgen van informatie?

Het is vanzelfsprekend niet eenvoudig om te beoordelen wanneer een Wob-verzoek als misbruik is aan te merken, iets wat de regering ook erkent.4 Hoe definieert de regering «misbruik» in dit kader? Op welke grond wordt een Wob-verzoek misbruik genoemd? Wanneer wordt een verzoek ingediend met een ander doel dan het verkrijgen van informatie, en wanneer is een verzoek van een burger of een journalist vooral ongemakkelijk, hinderlijk of storend voor een bestuursorgaan? Graag zouden de leden van de fractie van D66 een nadere concrete toelichting op deze vragen ontvangen van de regering.

De leden van de D66-fractie horen graag wat de reactie is van de regering op zienswijzen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), Bits of Freedom en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) dat het wetsvoorstel eenzijdig is gericht op de belangen van bestuursorganen en dat er weinig aandacht is voor de burger die gediend is bij actieve openbaarheid en een snelle besluitvorming door bestuursorganen.5 Tevens vragen deze fractieleden graag waarom ̶ zoals ook door meerdere partijen in de Tweede Kamer naar voren is gebracht ̶ de regering niet eerst de verdere behandeling van het initiatiefvoorstel Wet open overheid6 heeft afgewacht. Het komt deze leden voor dat de regering een onderdeel van het initiatiefvoorstel Wet open overheid heeft uitgelicht en als wetsvoorstel heeft ingediend. Op dergelijke eerder gestelde vragen antwoordde de regering dat zij deze route onder meer heeft gekozen, omdat zij het mogelijk acht dat dit beperkte voorstel sneller tot wet verheven zou kunnen worden.7 Acht de regering het nog enigszins bezwaarlijk dat, in het geval dat voorliggend wetsvoorstel zou worden aangenomen en daaropvolgend het initiatiefvoorstel Wet open overheid, bestuursorganen op relatief korte termijn met nieuwe regelgeving moeten werken? Waar het initiatiefvoorstel Wet open overheid de dwangsomregeling inbindt, brengt het voor de meeste verzoeken daarbij ook de beslistermijn van de Wob terug van vier naar twee weken, iets wat voorliggend wetsvoorstel niet regelt. Graag ontvangen de D66-fractieleden een toelichting van de regering.

De leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 1 juli 2016 12.00 uur.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Engels (D66) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Ruers (SP) (vice-voorzitter), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Knip (VVD), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Bikker (CU), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA), Van Weerdenburg (PVV)

X Noot
2

Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, p. 2.

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 3, p. 2–3.

X Noot
4

Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 3, p. 2.

X Noot
5

Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 3, p. 12.

X Noot
6

Kamerstukken 33 328.

X Noot
7

Zie onder meer Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 6, p. 3.

Naar boven